GASTON BLANKAERT
Eerste Binders van Vlaanderen,
VERHALEN UIT DE VOORGAANDE EEUW.
of de
Staar 't uitgebreid werk van S. Van der GucM, Kunstschilder t'Aalst.
49® Vervolg.
Florus bleef, meer dood dan levendig staan, de lafaard scheen
reeds te raden wat men met hem ging uitrechten en hij had de
kracht niet meer om te gaan.
Ha, gij wilt niet marcheren?ook. goed, Stienus, geeft mij eens
het touwije dat gij als Binder in den zak hebt, het mijne is reeds
verbruikt.... Goed, zoo kan 't gaan.
En Karei, met eene vaardigheid dat velen verwonderde, sloeg
een strop over de beide beenen van zijn slachtoffer, hetwelk hij vast
toeschuifde en zoo geweldig naar zich trok dat Florus Blankaert
achterover tuimelde, onder het slaken van een pijnlijken gil.
Niet zoodra lag hij op den grond of hij sleurde hem voort tot
onder de molenzeil en bond er hem met de beenen stevig aan vast.
Lost nu de molenas, riep Karei uit.
Terwijl men dit werk verrichte, bracht hij zijn aangezicht voor
de verwilderde oogen van Florus en hem met eenen duivelschen
lach aanstarende, grijnsde hij hem toe:
Goei voyagie. Commissaris, laat het u niet verdrieten, en
weet dat het Kaïel Klinke is, die gij eertijds zoo schelmachtig hebt
bedrogen, die u dit aangenaam reisje laat maken!
De nacht, die zeer kalm had geweest, was reeds verre gevorderd
en nu ruischtte er een zachte w ind in het geboomte; Karei richtte
zich op, onder het uitten van zijnen duivelschen schaterlach, die,
even alsof men met eenen hamer op een kopere plaat had geslagen,
hersens en ooren doorsneed.
Inmiddels begonnen de zeilen zich langzaam in beweging te stel
len en deze, waar den ongelukkigen aan vast was gebonden, verhief
zich allengskes in de hoogte, om langs den anderen kant reeds veel
rasser dan hij zich verbiet, neêr te komen.
Florus, wanhopig en ijsselijk ontroerd door de helsche wezen-
zenstrekken van zijnen bitteren vijand,die misschien nog voor zijne
oogen zweefde, gat eenen zoo vervaarlijken schreeuw, dat er het
omliggende van weergalmde. Maar dit was ook het laatste geluid
dat de booswicot zou geven, want Kort daarop sioeg zijn hoofd zich
ten plette op den grond!
Inmiddels draaide de molen voort en telkens dat de zeil naar be
neden kwam, wierd het lichaam van den ellendeling zoo vreeselijk
geteisterd dat het weldra cp niets mcnschelijk meer geleek. Karei
liet de molen zoo tienmaal ronddraaien, dan deed bij hem stilleggen
en trok de koorde los, die het lichaam van Florus, die reeds opge
houden had te leven, aan het zijl vastgekneld hield. Zie, gezellen,
riep hii uit, dit is het nieuw toertje waar Karei Klinke u heeft op
willen vergasten.»
Dit gezegde wierd met een stevig gejubbel en handgeklap begroet,
ook losten er eenige hunne pistolen in de lucht, en luttel waren
verontweerdigd of aangeslagen door die ijsselijke en ongehoorde
wraak.
Terwijl deze voorbeeldelooze wreedheid uitgevoerd wierd, waren
Laurent Peers en Steven Vinck niet weinig teleurgesteld geweest,
toen zij de Binders Florus Blankaert op den berg hadden zien
dragen; het was schiers onmogelijk, zonder gezien te worden, hen
aldaar te volgen, maar doordien er maar een gebaande weg was,
die naar den molen liep en zij noodzakelijk zouden terugkomen
langs waar zij gegaan waren, hadden onze beide vrienden hun den
weg afgelegd en hielden zich gereed om eene min gevaarlijke wor
steling te beginnen. Van al hetg -en de roovers op den berg tot el
kander zegden, konden zij niets verstaan; ook begon het wachten
hun te verdrieten, toen zij de pistoolschoten hoorden bruisschen,
die men na de strafuitvoering uit baldadigheid had gelost,
Daar! had Steven gezegd, de Commissaris krijgt het zijn,
daar is niet aan te twijfelen!
Neen, had Peers geantwoord, wij hebben immers het gespuis
hooren zeggen dat Florus het poêr niet waard was om doodge
schoten te worden; dit schieten heeft een andere oorzaak.
Wat kan het toch anders wezen?
Dit zou ik bezwaarlijk kunnen zeggen; blijven wij echter op
onzen post, wellicht zal dit weldra opgeklaard worden. En de twee
onverschrokte kerels waren aan den voet van den berg verstoken
gebleven.
Had Laurent kunnen vermoeden wat weedheid men pleegde,
waarschijnlijk zou hij dïe h bben trachten te beletten, maar gelijk
wij reeds hebben gezegd, zij konden niet hooren of zien wat er op
den berg gebeulde Het duurde echter niet lang of burger Tram
kwam met vier zijner mantien al lachende naarbsneden en Laurent
mei Steven maakten zich reeds gereed, toen Tram schielijk bleef
staan, hij bracht zijne beide vingers in den mond en schuifelde op
een eigenaardige wijze. Aanstonds kwam den binder, die op schild
wacht uitgezet was, toegeloopen.
Hewel, vroeg de aanleider, is de baan veilig?
Ja, meester, alles is in het ronde eenig en stil.
Voorwaarts dan, hernam Tram, eenieder begeef zich met zijn
rijkelijk aandeel naar huis.» Nu waren zij reeds op een tiental stappen
genaderd: Opgepast, sprak Laurent, en doen gelijk wij afgespro
ken zijn, maar spaart zooveel mogelijk Tram, wij zullen dezen fiel
trachten levendig in handen te krijgen.»En hii legde aan op Stienus
Vyzers.
De binders rukten inmiddels, zonder eenige kwade achterdocht,
voorwaartsheên,toen schiers gelijktijdig twee pistoolschoten knalden.
Al was het licht der nederdalende maan merkelijk verflauwd,
echter had den ouden opperboschwachter en zijn gezel zeer wel ge
mikt; Stienus Vyzers stortte met verbrijzelden schedel ten gronde
en Dorus Weylandt kreeg door Steven Vinck een kogel door 'tfcart.
Burger Tram met zijne nog drie overblijvende gezellen verschoten
geweldig en grepen naar hunne pistolen, maar vooraleer zij hunne
aanranders konden zien, bruischtten er kort op een nog twee scho
ten en twee andere moorders stortten kermende op den grond. Nu
sprongen de twee gesellen, gelijktijdig met den getrouwen Pikaar,
toe op Tram, dezen had reeds zijn pistool getrokken, toen de hond
hem naar de keel kwam gevlogen; dit redde het leven van eenen
der beide vrienden, daar in plaatsvan op zijne aanranderste mikken
den aanleider genoodzaakt was zijn pistool op Picaar af te schieten;
het moedig dier gaf eenen gil en stortte stuiptrekkende neder, doch
schiers terzei vertij de grepen de andere hem naar het lijf; hij wilde
zich verweeren, doch Steven snakte hem behendig bij de beenen
op den grond, terwijl Laurent hem bij de stroot had gegrepen.
Twee minuten daarna was den aanleider onschadelijk gemaakt en
lag, schuimende van woede, aan handen en voeten gebonden, op-
den zavelachtigen grond te wroeten.
Laurent Peers en Sneven Vinck hadden hunne taak behendig ten
uitvoer gebracht, jammer dat Picaar het met de dood had bezuurd.
Laurent tierde van gramschap en dreigde knarsetandende den neêr-
liggenden moordenaar met de vuist.
Ach, Venterdekke, zegde bij, dat zoo een edel dier als mijnen
hond, van zoo een verachtelijke boef moet worden gedood!... Zie,
dat ik niet zeker wist dat de schelm welhaast zal worden gerecht, ik
brandde hem door het hoofdl
Terwijl Peers deze woorden sprak, naderde Steven het gedood
lichaam van Dorus Weylandt en het spotiend beziende, zegde hij:
Het is waarlijk droef voor Picaar, van door zulke handen te
sterven, dat is waar; troosten wij ons echter, beete vriend, want
daar ligt niet verre van uwen vermoordden hond,het lijk van Dorus
Weylandi, dien vuigen moorder die mij eertijds bijna de twee bee
nen heeft vermorzeld, daar ligt bij nu, door mijne handen neerge
veld, als aas des duivels en spijs der wormen!
Maar, viel Laurent, schielijk opziende, in de rede, ik vinde
alhier maar vier menschenlijken, waar is inmiddels Karei Klinke
vervaren, hij is niet gedood, dat ben ik zeker,en hij zou, met zijnen
meester te helpen, ons veel spel hebben kunnen leveren.
Karei heeft nooit geschitterd door zijnen moed, hij ontbreekt
aan het appel, dat is een onfeilbaar teeken dat hij het is ontvlucht.
Ware Picaar nog in het leven, zuchtie Laurent, Karei zou
zoo gemakkelijk onze handen niet ontkomen!
Terwijl hij zoo sprak, dacht het bun schielijk een geritsel in het
struikgewas te hooren. Zij keken schichtig open Peers, even of zijn
pistool nog geladen ware, trok den haan over en riep:
He, Venterdekke, wie wilt ons bekruipen? Staat! of het gaat
u berouwen. Maar eensklaps vertoonden zich viif zwarte gedaanten
boven de toppen der heesters: In den naam der wet, riep eene
stem in het transch, blijf staan of wij schieten u neêf!»Terzelvertijde
deden de zwarte gedaanten hunne wapens klinken c-n zagen de twee
gezellen bescheidelijk de loopen van karabijnen in de maneschijn
blinken. ('t Vervolgt.)
T'Antwerpen is dijnsdag morgend aan de Cockerilkaai 't lijk
gevonden van den nachtwaker Maertens, een Bruggeling; hij zal
op een kist geklommen zijn en er afgevallen. In de Van Breede-
straat is de voerman De Beider door zijnen wagen overreden.
Te Dooknijk, bij den beenhouwer Moulart, ten half twee 's
nachts, werd er ingebroken; ze gingen boven en stampten gewel
dig op de deur; den beenhouwer wordt wakker, neemt zijn geweer,
trekt den haan en roept: Als de deur open vliegt, ik schiet op den
eersten den besten! Hij hoorde getrappel, gekraak van den irap en
de dieven waren weg, zonder iets meê te nemen. Ia 't zelfste
Doornijk, wen hebben dat malheur nog niet gemeld, de machinist
Jef Buelens.gaat naar zijn werk in de statie; een machien treft hem,
hvj valt en is vermorzeld.... Weest altijd bereid! want de Dood
komt als een dief in den nacht.
Te Charleroi in d'hooge stad, is een gansche bende kleine
dieven door de Policie opgeschept; die jonge deugeeieten, ten ge-
talle van 10, gingen in de winkels, en als er niemand was. pakten
zij 't een en 't ander meê; was er volk in den winkel, ze kochten
voor eenige centen. In een magazijn hadden zij aldus voor 8 Ir.
marchandise gestolenDe deugenieterij en de dieverij schieten
geweldig op, in ons Belgenland.Heeft men ooit vanzooveel schelm
stukken gehoord? Kan 't min, met die stomme Vrijdenkerij, die
't menschdom verderft eu verbeest? De misdaden moeten daaruit
komen, gelijk de kwelm uit den grond.
Zaterdag is te Beernem brand ontstaan in de stalling van den
landbouwer Em. Boternam. De kat die zich bij den heerd lag te
koesteren, vatte vuur en vluchte brandend naar den stal, waar vlas
en strooi lag; in een oogwenk stond het gebouw in brand. Het vee
kon gelukkig gered worden. Ook na eenige uren werken was men
het vuur meester. Alles was verzekerd.
DE BRAND TE ROUBAIX.
't Is daar schrikkelijk en ijselijk vergaan, met die groote brandramp,
in de fabriek Delly; er gaat een rilling van schrik door d'aderen, als ge
dat leest, 't Was ten 6 ure 's avonds, een jonge gast stort op den beialjp
vloer der tweede stagie een flesch benzine, juist werd de gaz ontsteken,
't vuur komt aan de benzine en op een omzien is g'heel de zaal éen vlam
en vuur, des te meer dat er in de nabijheid een groote kruik benzine staat
die ook ontploft. De jonge gast vlucht weg, en de vrouwen en dochters
die op de zaal werkten, zein zich omringd door de vlammen.. Wat gedaan.
14 springen door de vensters, van 6 meters hoogte in de straat, verscbeide
zijn dood op den slag, eenige erg gekwetst; d'andere vrouwen in de zaal
gebleven, zijn radeloos; ze vluchten rechts, links, in hoeken en kanten,
maar overal worden zij door 't vuur aangerand; de pompiers zijn daar,
ze worden geholpen door ander manhaftige lieden; een kaporaal derpom
piers gaat de zaal in, maar hij valt en',verstikt bijnajvan den rook; een
hand grijpt de zijne, hij trekt ze naderbij, hij vlucht er meê langs den
trap; een jonge dochter is gered; men hoort roepen, huilen, 't is onmoge
lijk de slachtoffers uit dien vuurpoel te halen; eindelijk houdt het gekerm