Geen valsche getuigenis geven,
su'
s
RampenMisdaden en Ongelukken.
(EEN WAARACHTIGE GESCHIEDENIS.) 5
V. EEN MOEDER DIE STERFT.
Kom, we gaan naar 't Steenen Hof.
Een plechtige stilte beerscht er alom.
De vloer is geschuurd en met wit zand bespreid.
Alles is in orde geschikt alsof er een feest op handen ware.
Wat is er hier gebeurd?
Moeten wij dat beantwoorden? Weet elk dat niet? Daarbinrien
ligt een.mensch, ziek, er is gevaar van sterven; de Priester is reeds
geweest als Biechtvader om de groote rekening in orde té stellen;
hij heeft gezegd; Ik zal Ons Heer en d'H. Oliën brengen! Men
heeft zich aan 't wek gesteld. In 't armste huis van Vlaanderen
wordt Ons Heer met eer en ceremonie ontvangen; nu in "t Steenen
Huis hebben meiden en knechten zich aan 't werk gesteld; zelfs de
Hof boer heeft een oogenblik zijn zielsvèrdriet vergeten om te hel
pen alles opschikken; dat mensen gaat misschien sterven! een plech
tig uur als 'ne mensch, als 'ne christene mensch sterft; jjnooit is het
Venerabel in dat huis gekomen; maar nu, de christene mensch is in
stervensnood; de God-Mensch, schuilende ondérd'H. Speciën, Hij
komt, Hij is daar, zelfs in d'armste hut wil Hij gedragen worden.
En de knechten en meiden, de gebureti en kennissen zitten in de
keuken en in den gang op hun knieën, d'handen gevouwen; daar
binnen worden de laatste Rechten toegediend, de Reispenningen
geschonken. Men bidt, men denkt en men wacht.
De bel klinkt, de koster komt voort, de Geestelijke volgt, hij
zegent nogmaals de zieke, haar kamer, g'heel het huis, de geburen,
en de Stoet begeeft zich terug op weg naar de kerk, met dezelfde
orde als hij was aangekomen.
Treffende plechtigheden, en den besten troost in zulke treurige
voorvallen! Al d'huisgenoter>, maar de zieke en stervende bijzon
derlijk voelt WIE er troost en hulp is komen bieden. Wee den
Volke, wee de Familie die de hulp van den Allerhoogste verstoot!
In de jaren 40, ze riepen te Parijs: Er mogen geen Proceisiën meer
zijn! de Berechtingen moeten in stilte gebeuren! Zelfs er moet niet
meer berecht worden! De menscben kunnen sterven gelijk de bees
ten! Dat hellegeroep heeft macht gekregen, voor zekere gevallen,
'tis wet geworden! En Parijs is in zekeren zin een helle geworden;
zonder de groote legermacht, 't menschenbloed zou er dagelijks
stroomen; er loopt een Volk datknarsetande brult: Geen God!neen!
maar ook geen mees'ers! geen recht van eigendom!
De zieke meesteres van 't Steenen hof ligt, haar handen gevou
wen; z'heeft Ons Heer ontvangen, ze doet haar aanbidding; ze wilt
eenige oogenblikken alleen zijn, om te mediteeren. Eindelijk op
haar gekuch, komt d'huismeid binnen.
Meestersse.
Katrien.
Hoe is't nu, meestersse?
Och, tevrede dat alles gedaan is; nu, al dat God blieft, ik ben
bereid!
Maar, meestersse, berechten is daarom geen sterven!
Ik wger dat, Katrien.
Er zijn er zoovelen berecht, die nu gezond op straat loopen.
't Is waar, Katrien, maar elk voelt zijn eigen best! 't Zal met
mij gedaan zijn... Katrien...
Meestersse!
Waar is Nard? 'M
Och meestersse, hij zit in de kamer als een stuk arduin op 'ne
stoel.
Ga, roep hem!
"aar, zou dat u niet te veel vermoeien?
Katrien, roep hem, 't moet zijn, maar laat mij eerst eens drin
ken.
Eenige oogenblikken nadien stond het rampzalig kind aan de
bedsponde, bij zijn zieke en stervende moeder.
Jongen, sprak de vrouw met een zeker plechtigheid.
Moeder!
Jongen, ik moet sterven, ik voel het!
Maar zoo erg is het toch niet!
Nard, bij God is niets onmogelijk, maar ik voel de dood in
mijn binnenste komen. Sterven is eenzware lastige zaak, maar voor
mtj is zij dubbel zwaar en lastig.
Waarom, moeder?
Zoon, om uwentwege, om uwentwege, ik heb u te zeer be
mind, ik heb u slecht bemind. Uw Vader en rfc, zijn daar de schuld
van; wij hebben, voor dat ik Ons Heer ontving, aan malkaar ver
giffenis gevraagd; maar u wil ik een laatste maal spreken... En in
de volheid van haar moederlijk gevoel vatte zij de hand van den
ruwen jongeling, terwijl heete tranen uit haar oogen biggelden.
U Lfeotiardus, sprak zij met veel teederheid, veel geld en goed
laten wij u achter; maar wat baten geld en goed; L^faardus, ge ziet
n|ij bier liggen, wat kan al ons geld, al ons goed mij baten! Gij zult
oOk eens sterven en op de dood volgt het oordeel, vergeet dat toch
niet, mijn zoon!
Nard stond tegen de tafel geleund, waarop het Christusbeeld nog
stond en raakte bijna het ledikant; zijn oogen hield hij naar den
grond gericht.
Van jongsaf, zoo ging de moeder voort, hebben wij u bedor
ven; ik herinner mij nog met hertzeer de dag als de Schoolmeester
u over uwe leugens k vam berispen. Wij hebben u niet bestraft;
uw leugens van lichtzinnigheid zijn leugens van haat en eerschen
ding geworden. Ge ,djt gekend als een der slechtste van de Procbie;
och God, och God! wat zijn wij verblind geweest! de armste moe
der sterft geruster dan ik. Leonard! Leonard! ik -ie u toch zoo
geerne! 't is de liefde tot u die mij verblind heeft; och, heb medelij
den met uwe moeder die gaat sterven I
Nard was versteend geworden door zijn buitensporigheden, zijn
hart was door de slechte driften bedorven, maar toch, die moeder
lijke smart greep hem diep in de ziel en hij vroeg: Moeder, wat kan
ik voor u doen?
Wat gij doen kunt? uw leven verandcrenl of't zal u slecht
vergaan. Eergisteren nacht had ik een vreeselijke droom! Ik zag u
eerst in de gevangenisdan aan de galg 1
Maar, moeder toch! droomen is immers bedrog!
Ik zag u aan de galg en weet ge waarom! Gij hadt eenen val-
schen eed gedaan! «g
Moeder, riep Leonard met een zekere hevigheid, waarom pij
nigt ge mij toch! gelogen heb ik, ja meermaals, maar hoeveel zijn
er niet die liegen en daarom geen valschen eed plegen? Moeder,
zulze woorden heb ik van u toch niet verdiend?
De zieke boerin schudde haar hóófd, en bleef een oogenblik al
zwijgende haar eenig kind aanstaren... Nu zag zij de waarheid, die
zij zoo dikwijls onverschillig had aanhoord; haar zoon was aan *t
weenen gevallen; maar wat baten tranen, als "t godsdienstig gevoel
er niet is, om de sterkte aan de voornemens te geven? Wel is waar,
Nafd zegde haar dat zij mocht gerust zijn, dat hij als eerlijk man
zou blijven leven, maar er was spijt, hertzeer in dat hert,maar geen
berouw. De zieke vermoedde het, want toen zij eenige dagen nadien
op haar uiterste lag, dan sloeg zij nog een laatste blik van smeeking
en medelijden naar den bedorven jongeling, als wilde zij hem zegr
gen: Zoon, lieve zoon! betert u toch! wordt braaf en christelijk! ga
te biechten! betert u!
En zoo stierf die ongelukkige moeder...
In d'oogen van velen was zij de gelukkigste geweest der gansche
parochie, doch schijn bedriegt en hadde men de bittere folteringen
gekend harer laatste jaren, niemand zou haar lot begeerd of gewild
hebben... Een ondeugende zoon achterlaten, is er eenschrikkelijker
torment voor eene moeder?
En haar ongelukkige man?
Maar Trien, sprak cp 't dorpsplein na d'Uitvaart een boerin
tot hare gebuur vrouw, maar Trien, wat zag de hof boer er geslagen
uit!?
Zeg gekraakt, Siska, en ge zult nog beneden de waarheid blij.
ven, gekraakt en gebroken; weet ge wel dat zijne vrouw grooten-
deels van verdriet gestorven is?
Van verdriet, Trien! Gelijk ik u zeg, Siska. Van deuge-
nietje is dat Nardje een groote vuile bliksem geworden. En de zaken
moeten aardig keeren, of 't zal daar nog spoken op dit riik Hof.
Is 't waar, Trien, dat dien hofboer zoo schatrijk is!
Ja, maar wat baat dat, Siska? daarbij die Nard-h «K*—
Zou hij zich nu niet beteren? Zich beteren, hij is met koor
den en zjeelen aan 't slecht gebonden; kapabel is hij van den budjet
van oorlog op te doen. En dat is veel gezegd, maat!
En de twee vrouwen gingen voort, hun hoofd schuddende.
('t Vervolgt).
De kerkdiefte te St Catharina-Lombeeck is erger geweest dan wij over
8 dagen schreven: wij weten het van personen uit de Parochie als de
menschen 's morgends in hun kerk kwamen, ze vielen bijna dood van
schrik; zelfs het tabernakel was opengebroken en d'HH. Hostiën lagen
neêrgespreid.... Ep resideert in ons Land een grouwelijk slecht volk,dat
niets ontziet of niets vreest. Stelen is erg; een dief weet niet of hij geen
moordenaar zal worden; die steelt en onrechtveerdig goed heeft kan
geen rust hebben, geen misericorde voor hem, of hij moet teruggeven,
maar in de kerken gaan stelen, en met zulke sacrilegieachtigo grouwe-
lijkheden, daarom moet ge brigand en vrijdenker zijn in de ziel Ze reke
nen dat er in St Catharina Lombeeck voor 4000 fr. gestolen is. In
1756 is er te Denderleeuw ook een groote heiligscbendende kerkdiefte ge
weest; voor dit schelmstuk werden er 2 aangehouden, schuldig bevon
den. te Brussel op de Groote Markt hun rechter hand afgekapt en daarng,
opgehangen. Sen schrikkelijk geval te Ryssel op de Loting 5
conscrits liepen al zingende en zwierende op straat: ze werden opgevolgd
door kinderen; een der lotelingen schiet in gramschap, pakt een kind
vast en werpt het op den bijgang, na er geweldig op getrapt te hebben,
't Arm kind is overleden; de moordenaar is opgezocht. Te Ghany-
E.ENG, in de Walen, is een kind van 13 jaar doodgeworpen, door een
stuk schalie, al spelende op zijn hoofüeken geraakt. Te Bardinrm
is 'ne pachter van 75 jaar bijna versmacht geworden, onder een vracht
hooi eaa haver,die van 'ne groote wagen op hem was gevallen.
In den brouwketel gevallen.
Ja te Gent op H. Kerst in de brouwerij van M. Van Dieren, is de ge
naamde Louis De Paepe, op een ladder staande, gevallen in den brouw
ketel, die in volle kokende werking was. Door een wonder geluk is hij
aan de dood ontsnapt; nogtans was zijn recht been erg verbrand maar
de man is toch kunnen te voet naar huis gaan. Mocht hij spoedig gene
zen zéjn; want als de broodwinner ziek ligt, dan lijdt g'heel 't huishouden.
BRUG INGESTORT.
T'Antwerpen, aan de kaai der groote drooge dok, was een brug g©:
legd tot aan den stoomboot Wacslandzaturdag is die brug omgekan
teld en ingestort, en sleep tien werklieden in haren valmeê,o. a. Alexan
der Van Hove, van Rupelmonde, die in 't Gasthuis overleden is, korts na
zijne overbrengst, en Aug. Balzak, stoker op den stoomboot-die in be-
denkelijken toestand verkeert.
ISen paerd op hol.
Zondag noen t'Aalst, aan een herberg der statie stond 't peerd van
M. L. Matthys, van Hothtade, in een karrecheese, 't peerd verschrikt,be
gint te stermen, en als een peerd alzoo begint, wie kan het tegenhouden?
't peerd loopt tegen de grilje van den ijzerenweg, botst terug, werpt
karrewagens en steenon omver en loopt voort met grooten danjó voor
een Doctedrs-voituur, loopt tot aan den barreel van den Zwarten Hoek,
alwaar hot eindelijk tegengehouden word.
Dieven (gevangen.
Onlangs is er t'Antwerpen, 'ri een hotel een groote somme gelds gesto
len: een der dieven met den lapnaam la Tète, is te Leuven aangehouden
en had nog 1240,28 c. op zak. La Tète was met 'ne kameraad naar
Heverlé gegaan, en in voituur teruggekeerd. Te Leuven stapte de kon -
freer af, maar La Tète was zoo zat dat hij den koetsiej niet kon betal'èn
cn de koetsier reed met zijnen zatterik naar 't Policiebureel; daar begon
La Tête allerhande leugens te vertollen, doch men bracht hem naar
Antwerpen en hij werd herkend a's zijnde zekeren ltoberti, over eenige
jaren uit België verbannen. De andere dief die Roy heet, is nog niet oht-