Bofslade naar Mongolië REIS VAN (China.) door don Eerto. Missionnaris F,v. De Boeelc In den namiddag, (om de relatie voort te zetten) waren de wegen wat beter als 's morgens,en daar men al doende leert, waren wij ook aan onze karrekens een weinig gewoon geworden; rond 7 ure kwa men wij frisch en gezond in He-siou aan, een klein dorpken, waar wij den nacht in eeue herberg overbrachten. Nu, om getrouw te zijn aan hetgeen ik u wat hooger beloofde, ga ik trachten u in ee- nige woorden een klein gedacht over eene chineesche herberg te geven. Veel aardigheid is er precies niet aan: gewoonlijk bestaan zij uit eene aaneenschakeling van kleine huizekens, in kleem ge bouwd, die langs de vier kanten van eenen grooten koer gerang schikt zijn; eenige van die huttekens dienen voor stallen, terwijl de andere voor de reizigers beschikt zijn. De eenige ingang bestaat uit eene groote dubbele poort, die meest altijd op de bijzonderste straat uitkomt. Op den koer geko .nen, vindt men buiten een aantal karren en draagstoelen, eene ontelbare menigte van paarden, ezels, muilezels, kemels, ossen en koeien, die maar allemaal dooreen loopen en den weg van alle kanten belemmeren; met den stek in de handen moet menzich tusschendie tallooze viervoeters van allen, aard, eenen uitvlucht weten te banen, totdat men eindelijk aan een hutteken komt dat nog niet ingenomen is, daar installeert men zich heel deftig, omringd van honderde nieuwsgierigen, die u van kop tot teen komen bewonderen; veel meubels zijn er niet te vinden, buiten een klein houten banksken, is er anders niets te zien dan eenen grooten kang of chineesch bed, dat bijna de twee derden van de plaats beslaat. (In de herbergen waar er dikwijls Europea nen vernachten, treft men in sommige kamers, voor hen bewaard, eene tafel aan, met twee houten stoelen, dit was het geval voor onze eerste herberg.)Maar,zult gemij zeggen,dien kang ofdat chineesch bed, ge moest ons daar eens een goed gedacht van geven. Met veel plezier, luistert: de kang is een gemetsten oven, die eene hoogte heeft van omtrent een halve meter, (de mijne, in San-tia, heeft 55 centim.) hij is gewoonlijk zoo wat twee meters lang, en de breedte hangt af van de plaats waar hij zich in bevindt, daarhij van den ee nen muur tot den anderen gaat. Van onder zijn er twee openingen of haarden in, 't is daar dat men in den winter stookt om den kang te verwarmen:het vuur loopt langs verschillige pijpen het bed door, om eindelijkin eene groote schouw uit te komen. Van boven is de Kang plat en met steenen dicht gemetseld, die met eene groote laag kleem overstreken zijn. Boven den kleem bevindt er zich eene bie zen mat waar men zijn vellen matras op openspreidt, om in het de ken gewenteld en met het hoofd op de kleeren rustende, die voor hoofdkussen dienen, in te sluimeren. Dat weze nu genoeg over den Kang. In de Mongoliön zijn de herbergen veel eenvoudiger, zij hebben hoegenaamd die verschillige huttekens niet, neen, er is maar een groot huis en eenen grooten kang waar de reizigers de eene nevens de andere liggen te ronken; geene tafels of stoelen zijn er te zien: eten, drinken, klappen en rusten, alles geschiedt op den Kang, waar men zich eenvoudig op zijnkleermakers op neerzet. Deze herbergen hebben dit ook nog eigen, dat men op de muren van die bloedvlekken bemerkt, die getuigen van vroegere jachten op het zesvoetig ongedierte dat slechts in den nacht voij ageert en aan wiens onaangenaam bezoek men zich mag verwachten!! Laat ons nu terug komen tot onze herberg van He-Siou, wij wa ren er deftig gelogeerd, alleenlijk 't was er wat druk door de talrijke kooplieden die er vernachten en die een gedruis maakten gelijk een leger van duizende en duizende soldaten, dat is 't minste, de vermoeidheid van de reis zal ons in alle geval tot het slapen dwin gen. Als wij een weinig rijs en v.ogeltjes-zaad geëeten hadden, dachten wij aan niets anders meer dan aan den lieven Kang die ons tot het rusten uitnoodigde. Weldra maakten wij kennis met het Chineesch bed, in 'teerste voorzeker kwam het ons een weinig hard voor; nogtans vermoeid gelijk wij waren, zouden wij voorze ker algauw in slaap geweest zijn,had de waker van de herberg zich maar wat stiller gehouden; maar die liep maar gedurig met eenen klabettermolen den koer rond, altijd maar lawijt makende, om ge lijk de Chinezen zeggen, de diéVen te verwittigen dat er gewaakt wierd. Dit gedurig gedruis waaraan wij toen nog niet gewoon wa ren, maar dat ons nu hoegenaamd niet meer hindert, hield ons lang slapeloos, en toen wij pas zouden gaan insluimeren, was hetal tyd om op te staan, dat was weêral 't minste, 't bijzonderste voor cms was de rust die wij in de ligging hadden genoten en die ons ▼oor nieuwe beproevingen in den schokkenstiel had vaardig ge maakt. Om half twee van den morgend (of den nacht gelijk gij het verkiest), verlieten onze vigilanten de herberg reeds, ten einde den langen weg in te slaan die ons dien dag nog tot Peking zelve, de hoofdstad van het hemelsch Keizerrijk, moest leiden. Wat was het dien morgend koud! met al onze winterkleeren aan, zaten wij nog te sidderen en te beven in een hoeksken van de kar, niet wetende wat doen om ons te verwarmen; het vroos geweldig en nogtans wij waren reeds den 12 April, hier zouden wij het ge- schok gewenscht hebben om onze vertentelde lidmaten wat te ver warmen, maar aangezien den platten weg die wij hier ontmoetten, was er bijna geene beweging in onze waagskens te bemerken. De opkomende zon nögtans. bracht remedie aan onze kwaal, op eene uur tijd was alle schijn van koude verdwenen. Wij hadden weeral de winterkleeren niet meer noodig,integendeel rond denmid dag zouden wij een licht zomer soutaneken gewild hebben,zoo plot- sghngs en schielijk zijn hier de veranderingenvanluchtgesteldheid. Na gedurende den gatischen dag de voorspoedigste reis gemaakt tehebben kwamen wij rond 5 ure van den namiddag in 't zicht van Fifing en korten tijd daarna bevonden wij ons voor de reusachtige poorten der hoofdstad. Die poorten zijn gemaakt te midden van ontzaggelijke muren die wel 6 h 7 meters dikte kunnen hebben en die de stad van alle kanten omringen; nogtans, even alsal de andere merkweerdigheden in China, dragen zij het merkteeken van eenen grooten ouderdom: van reparatie is er in China geene kwestie,hoe bouwvalliger dat iets is, hoe schooner: die muren zijn cp sommige plaatsen zoo vervallen dat men wel een akt van berouw zou willen verwekkenvooraleer er onder door te gaan. Wij geraakten er gelukkiglijk, zonder ongeval, doornu bevonden wij ons in diealombekende stad, de woonplaats van den zoon des hemels (zoo noemt men den Keizer), hier gingen wij voorzeker de zeldzaamste wonderheden aantreffenlater zal ik er eenige woorden over reppen, nu valt er vooruit te rijden en ons te midden van die woelige straten eenen weg te banen tot in de resi dentie van Monseigneur de la Place,Bisschop van Peking. Wij wa ren ver van er te zijn en 't ergste van al, onze karremannen die in Tien-Tsin zóó hieldenstaan dat zijPekingop hun duimken kenden, wisten nu zooveel van den weg als een vreemdeling die men te mid den van die groote stad uit eenen zak zou geschud hebbenmeer dananderhalf uur dwaalden wij in de stad rond tot dat eindelijk onze knecht het gedacht kreeg van nog een voituurken of karreken te hu ren, dat voor ons zou rijden en ons den weg zou toonen: dit middel lukte:rond7 urekwamen wij in de Bisschoppelijke verblijfplaats aan. Een der missionnarissen (Lazaristen) k -vam ons aan de deur te gemoet, en ontving ons met eene uitgelezene goedaardigheid, doch den droevigen toestand bemerkende waarin wij ons bevonden, (wij waren als onkennelijk door het stof dat op onze kleêren en wezens wel eenen vinger dik lag) bracht hij ons aanstonds naar onze kamers ten einde ons wat te kunnen reinigen én tewasschen; als dit gedaan was en dat wij er zoo wat treffelijk uitzagen, begaven wij ons bij Monseigneur de la Place, een eerbiedweerdige en kloeke grijsaard, die in China in vroegere moeielijke tijden te midden der wreedste vervolgingen zich in de grootste gevaren heeft bevonden en nu als bisschop van Peking, zijn uitgestrekt Vicariaat met eene buitenge wone wijsheid bestuurt. Ik zeg nu, dit zou waar wezen indien wij ons nog op den oogenblik van onzen doortocht door Peking be vonden, toen was zijne Hoogweerdigheid nog in volle gezondheid, doch weinigen tijd na onze aankomstin Sy-Wan TsJs vernamen wij dat hij in denHemel de kroon was gaan ontvangen die hem door een leven van aanhoudende zelfsopofferingen en verdiensten verzekerd was. Hij ruste in vrede, de goede Man!! Onnoodig van te zeggen dat wij in hem eenen waren Vader aantroffen die ons steeds met de blijken van de diepste genegenheid omringde. Hier zouden wij denkelijk eenige dagen moeten vertoeven, daar wij onze koffers moeten afwachten die omtrent 8 dagen noodig heb ben, om langs de vaart van Tien-Tsin tot Peking te komendus hadden wij tijd genoeg om kennis te maken met die merkweerdige stad. 's Anderdaags, 13 april, Paaschdag, waren wij getuigen van eene dier indrukwekkende geestelijke plechtigheden die in heiden - sche streken den geest met aandoening vervullen en het hart tot tra nen toe bewegen. 't Vervolgt. De Kerkdiefte te Walcourt. D'opschudding is groot onder de bevolking; immers, men heeft die kerk van al haar kostbaarheden ontroofd: 3000 zilveren harten zijn gestolen, kronen met fijn gesteenten bezet, de dekoratiën van een fransch generaal, door hem zelveh aan 't Mirakuleus Beeld ge offerd; dit alles is gestolen, benevens verscheide kelken. De dieven moeten in groot getal geweest zijn, ze zijn ingekomen langs een venster, waar een stelling stond; met een ladder zijn ze in de kerk gedaald. D'H. Speciën hebben de Geuzen op den grond gesmeten. Al de goudsmeden des Lands zijn verwittigd. Mócht de Justicie weldra de plegers van deze heiligschendende diefte in handen heb ben, want 't is te grouwelijk DE NACHTZITTERIJ. Nederbrakel: Zondag laatst, een genaamde De Tem merman, kloefkapper, gaat naar zijne gewone herberg en blijft weg tot 's mor gens. Zijn vrouw, onrustig wordende over dit wegblijven, wendt zich rond 1 ure 's nachts naar d'herberg waar zij hem aantreft, vraagt hem met gramschap of hij meegaat naar huis. Hij antwoordt dat zij eerst met hem en ons moet drinken en dan wachten tot dat het spel uit was, hetwelk zij met groote gram schap weigert en vertrekt. Gestoord zijnde over de botte antwoord die zij hem toestuurt, vertrekt de man in den morgend met 'nen anderen nachtzitter naar de kermis van Everbeke. Razend springt de vrouw hem bij middel van een kloef toe en breugt hem groote slagen toe op het hoofd en hevige kaakslagen, doch de man vervoordert zijnen weg en is nog niet teruggekeerd. Ziedaar de gevol gen der nachtzitterij. Riiitftnlnnfle- De ramp te Roubalx en te Wavrin. uuitcuiauusi Ja van deze grouwelijke Branden eens ge sproken. 't Was d'ander week woensdag noen, als te Roubaix op al de kerktorens d'alarmklok luidde; een geweldige brand was ontstaan in de groote katoenspinnerij van M. Toulemondo langs den bonlvard Gambetta; het vuur ging zoo hevig voort, dat 't werkvolk moest met vluchten zijn leven halen en dat de barakken der foor daar rechtover inbrand schoten; ooggetuigen zeggen dat men nooit zulke verwar- ring heeft gezien: de beesten in de Menagerie/ huilden; de barakkemans brieschtten meê; 3' leeuwen en 1 beer zijn versmacht; en benevens de groote fabriek zijn 20 barakken vernield en veel huizen beschadigd; terzelvertijde brandden te Warrin 32 burgers- en werkmanshuizen af, ja brandden af als poer, zonder dat er iets kon gered worden dan eeDige kleedingstukken; van al die huizen waren er maar 15 verzekerd; 32 huisgezinnen zitten op straat, doch er is aanstonds een inschrijving geopend, Men schikte te Roubaix een pro causa, dat d- wilde dieren uit hun hokken zouden geraakt zijn en in de massa van Volk gesprongen; gelukkiglijk waren er mannen van kalman moed, om de dieren in bedwang te houden. De brand te Roubaix was zoo hevig dat een hais, 300 meters van daar, in vuur en vlam schoot. Te Parijs is een bankier aangehouden, die uit Weenon met 400,000 fr. was gevlucht. Tusschen Dieppe en Parijs is een reistak gestolen, inhoudende 39 000 fr. Ze zoeken nog altijd te Parijs achter de daders eener diefte'van 250,000 fr.

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Werkman | 1885 | | pagina 3