De Zwarte Aavokaat.
Schrikkelijke ontdekking;
te Sl-Gillis.
Dramatiek Verhaal uit de verledene eeuw,
naar 't groot werk van S. VAN DER GUCHT.
VIII.— Edelmoedigheid van Karei Steenspecht.
Ik heb in Aalst morgen zaken te verrichren, herhaalde de
Deurwaarder... en met personen van uw kennis
Met personen mijner kennis!
Ja, heer Steenspecht, en ernstige zaken, met Goris Versche-
pan, uit 't RoklijfGe moet gij dat wel weten
Geenszins, zei Karei, het is mij onbekend 1
Weet gij dan niet, dat men morgen Goris Verschepen gaat
onteigenen
Goris onteigenen?
Wel, mijnen God, ja.
Voor een groote schuld
Toch te groot voor hun; honderd vijftig kroonen.
Groot voor aeniegelijk, mijnheer Snakkers.
Maar, hernam het klein manneken, hoe kan bet wezen dat
men aan u niets heeft gezegd, aan u, die den Peter zijt van Karei
Goris is beschaamd.
En zijne Lisebeth, hoogmoedig, dat is waarheid, echter deugd-
zaam en braaf. Zoo gansch deurwaarder dat ik ben, en genood
zaakt, door mijn bedrijf, «ija hart ie versteenen,vond ik mij gansch
ontroerd toen ik in dit huis gezegeld papier moest dragen.
Is het reeds lang dat zij zich in moeielijkheid bevinden
Reeds meer dan een jaar,
En ik heb over eenige dagen bij hen nog geweest !!1
Dit kan ik gelooven... Lisebeth heeft zooveel goedheid als
hoogmoed Toen ik bij hen een aanbod deed, niettegenstaande
het ten hunnen nadeele is, bezetten zij mij telkens met een goed
glas bier; doch dit is niet bij mijne schuld...
Zekerlijk 1 zekerlijk! antwoordde Karei Steenspecht.
i Na een reeks van onvruchtbare jaren, leenden zij honderd
vijftig kroonen van den heer Stupites Brunneel, voor een jaar, aan
acht; den valdag is verschenen vooraleer zij konden betalen. Brun
neel heeft den uitstel op zestien maanden vernieuwd, maar daar
men toen nog niet kon betalen, heeft hij alle bijlegging geweigerd;
morgen vroeg worden zij onteigend.
En over dit alles heeft men mij geen woord gesproken.
Zoudt gij hebben betaald? vroeg de Deurwaarder.
Neen, gaf de koopman tot antwoord, niettegenstaande hij
in zijn hert wel anders meende.maar om in de oogen van snakkers
niet al te gevoelig te schijnen; neen, dit zou ik niet gedaan hebben
Wat kon hun dan uwe mededeeling baten
In diergelijke omstandigheid is het toch aan eenen ouden
vriend dat men gewonelijk zijne noodwendigheid klaagtl
Indien men van deze iets verwacht, ja, maar van u is men
beschaamd...
Zij beginnen mij te verachten.
j Over een oogenblik stoftet gij nog op het goed onthaal dat gij
bij uw laatste bezoek in het oud Roklijf hebt genoten.
Zij aanzien mij ten minsten als onbekwaam voor "hun nog
.dienst te bewijzen.
Zoudet gij hun die aangeboden hebben
Daarvan behoede mij God! sprak de koopman.
Waarover beklaagt gij u dan
Zij vernederen mij...
Omdat zij u de hand niet reiken
Men is toch altijd te vreden van aangesproken te worden.
Ach! ik versta, dit streelt de eigenliefde.
- Ik ben niet rijk, mijnheer Snakkers.
Het doet dat gij toch op uw renten kunt leven, Mijnheer.
Al gelijk, ik heb vandaag reeds al te veel geld uitgegeven aan
1 mijn paard om deze buitensporigheid te bedrijven; tot wederziens,
heer Snakkers
j Vandegelijken, heer Steenspecht.
En wijl de koopman het geld, bestemd om zijn paard te betalen,
j in een linnen beursje stak en in den binnenzak zijner jas liet glij-
i den, den lederen gordel die nog een aanzien ijk tal goudstukken
inhield, aan de lenden vastriemde, verliet de Deurwaarder de her
berg.
Karei Steenspecht gevoelde, niettegenstaande al hetgeen hij
kwam te zeggen, een innig medelijden met Goris Verschepen, en
het speet hem uit den grond van zijn hert, dat de zaak reeds zoo
ver was gekomen en hij hem niet vroegtijdiger had kunnen helpen.
Hij bleef dan diepdenkende aan de tafel zitten in afwachting van
den koopman in paarden, om na te hebben voldaan, aanstonds naar
Aalst te vertrekken en aan Goris het noodige geld te verschieten.
Er was niet zeer veel volk in de herberg; het weèr was overheer
lijk en de meeste menschen bevonden zich ter straat of ter markt.
'Echter zat er op eenigen afstand van den heer Steenspecht, aan een
andere tafel een marskramer met het hoofd op de handen te rusten.
Hij kwam zijn ontbijt te nemea en scheen zeer vermoeid. Deze
vent die aan den koopman ten minsten geen achterdocht baarde,
ihad korts achter den Deurwaarder zijn gelag betaald, zijn pak
»op de schouders genomen en de herberg verFaten, schiers zonder
1 door iemand opgemerkt te worden. Karei Steenspecht bevond zich
echter in het geheel niet op zijn gemak,hij bewoog zich ongeduldig
op zijnen stoel, keek gedurig op zijn uurwerk, binnensmonds mom
pelende: Is dit weg blijven
Wijl hij aldaar vervelend zat te wachten, keek hij toevallig door
de ruiten van het venster de straat op, en nu zag hij bescheidelijk
idenzelfden Goris Verschepen aan welken hij zat te denken, met zijn
vier koeien, die hij voor zich heèn s:uwde, voorbij de herberg
•passeeren.Dadelijk had hij geraden wat er ging gebeuren,hij sprong
recht en liep hem op de straat achterna; welhaast had hij hem in
gehaald, en sloeg gemeenzaam op zijne schouders. Goris bleef
staan,wendde het hoofd om,en bevond zich in de tegenwoordigheid
van zijn oude kennis.
Goris, zegde deze, ik had niet gemeend u op deze jaarmarkt
aan te treffen! De baas uit het oudRolkijf wierd rood van schaamte.
Ik hoopte nog altijd, sprak hij zuchtende, van niet genood
zaakt te zijn er mijne beesten te komen verkoopen.
Ik weet, ik weet... Ik heb den deurwaarder Snakkers ont
moet die mij gansch uw OBgeval heeft verteld. Stupites Brunneel
i3 onmeèdoogend met ongelukkige lieden... Het jaar heeft aan ons
allen niet gunstig geweest en gij reikt aan niemand de hand, even
alsof de vrienden en Peters voor niets behoefden te dienen, dan om
een knaap over de Doopvont te houden of aan uwe tafel te eten en
te drinken.... Ik gevoel iets voor u aan het hart... Maar het is hier
geen plaats om te praten, ik ben hier in de Afspanning thuis, stalt
er uw koeien, aldaar zal ik met u onderhandelen,om hit hart, licht
als Leeuwerikken, malkanderen te verstaan. Stemt gij daar in toe,
beste vriend?
©oris verbleekte schrikkelijk, de blijdschap had hem schier
versmacht. Hij vond geen woord om Karei Steenspecht te antwoor
den, alleenlijk drukte hij hem de hand, zoo beduidzaam dat de
koopman in lijnwaad er zich waarlijk geraakt over gevoelde.
Korts daarna zaten de beide vrienden, bij het drinken van eenen
lekkeren borrel, inde fzpaaning te praten; de tijd ging met genoe
gen voorbij. Goris antwoordde op het verwijt dat Karei hem deed;
dat hij hem voorzeker zijnen nood zou hebben geklaagd, hadde hij
zich den verleden vrijdag even als gewoonte naar Aalst begeven, en
zegde nu toch anders geen uitkomst meer te hebben gevonden dan
zijne koeibeesten te verkoopen.
Wijl het tweetal deelnemend zat te praten, begon het reeds laat
te worden, de voormiddag was reeds een goed einde voorbij, en
Steenspecbt had reeds verscheide maal zijn verwondering medege
deeld aan zijnen gezel, daar de koopman in paarden toch zoo lang
bleef vertoeven om zijn geld te komen ontvangen, toen deze ein
delijk binnen trad.
De man scheen bijzonder in zijnen schik, hij had zijne andere
paarden voordeelig verkocht, en scheen te vrede.
Karei ontving hem met veel beleefdheid, welke deze wederkeerig
beantwoordde en vroeg aan den waard pen en inkt om den heer
Steenspecht een behoorlijk kwijtbriefje te teekeaen, en daar deze
reeds het linnen beursje uit den binnenzak zijner jas had getogen
en de koopsom van zijn paard op de tafel had beginnen te tellen.
Dit was dan welhaast een afgedane zaak, men bleef onderling
een wijl tijds gemeenzaam praten, en daar het reeds middag was
geworden en Karei Steenspecht op voorhand een behoorlijk noen
maal had doen klaar maken, bood hij den paardenkoopman aan,
hetzelve met hun beide te deelen. Daar deze soort van menschen
doorgaans niet veel omwegen maken, had hij gretig aangenomen;
men plaatste zich dan aan de tafel in de eetzaal en na smakelijk te
hebben geëten werd er eeD goed fleschjs wijn geledigd totdat einde
lijk dan paardenkoopman, na veel eer te hebben gedaan aan den
disch, zijn afscheid nam en na den heer Steenspecht te hebben
gedankt over goede betaling, en veel geluk te hebben gewanscht,
met zijn paard de afspanning verliet.
Nu wilde zich Goris ook naar huis begeven, daar hij brande van
ongeduld om zijne beesten terug te leiden en zijne Liesbeth gerust
te stellen.
De heer Steenspecht vond dit verlangen zeer natuurlijk hij
wachtte zich dienvolgens van er zich tegen te stellen. Hij stond
recht, omdeed zich van zijnen gordelriem en bood die aan Goris
aan. Zie, zegde hij, neem dezen geldbeugel, hij hevat een som in
goud die ruim voldoende zal zijn, niet alleen om de honderd vijftig
kroonen te betalen die gij van Stupites Brunneel hebt geleend,maar
ook om de intresten en kosten te dekken die men reeds heeft ge
maakt.
Goris weende van blijdschap...
Mijne Liesbeth riep hij uit, ach, wat "gaan wij gelukkig
wezen 1
Ziet nu wel toe,hernam de koopman,dat gij deze goudstukken
die ik u leen zonder intrest, en welke gij mij kunt teruggeven als
gij het best vermoogt, niet verliest; gord de geldbeugel rond uwe
lenden, even zoo als gij mij hebt zien doen, dan zal het geld u niet
hinderlijk zijn om uwe beesten te stouwen.
Goris liet zich gezeggen, deed gelijk Karei Steenspecht hem
had bevolen, en hem de hand drukkende, noemde hij hem zijnen
Redder en zijnen Verlosser.
Matig u, sprak de koopman, en schep nieuwen moed, alles
zal in het vervolg weèr betar gaan... Het begint laat te worden;
begeef u naar huis, ik zal hier ook niet lang meer vertoeven; doet
mijne groetsnis'aan uwe Liesbeth, en omhels den jongen Karei
voor mij. Toekomenden vrijdag zal ik met Gods hulp u komen be
zoeken en dan kunt gij mij den ledigen geldbeugel behandigen.
Goris was zoo ontroerd dat hij bijna niet kon spreken; hij drukte
nog eens de hand van zijnen weldoener, dankte hem nogmaals over
al hetgene hij voor hem kwam te doen, en begaf zich naar den stal
om er zijn beesten uit te halen. Men had zich, na het noenmaal,
geruimen tijd onderling vermaakt, de tijd was van lieverlede verloo
pen en het begon reeds duister te worden toen Goris zijn afscheid
kwam te pemen. De koopman, voldaan over het goed werk dat hij
kwam te verrichten, deed nu ook zijn paard zadelen, met den zadel
dien hij daags te voren den waard toegezonden had hij betaalde
het gelag en slechts een half uur daarna stoof hij met zijnen flink-
schen draver, de heirbaan Gentwaarts op. (Wordt voortgezet.)
Menschen, menschen! achtbare Lezers en Lezeressen, in 't begin
hadden ze gezegd dat het geen schelmstuk was, maar «en grap van
studenten] in de Medecynen, doch de misdadigers zijn reeds ont-
Boekwerken.
'T MANNA
Zijn er schooner Kerk
en Meditatieboeken, wij
weten het niet; 't Manna
is geschreven door een
Priester, die de schoonste
godvruchtige werken vaa
onz8n tijd heeft opgesteld.
Dit boek. in percalin2,15
In Basaan, róo sneê 2,50
ln Basaan, vergalde sneê
2,60
regel: om
franko te bekomen, 10 °/0
bijleg.
Opkomst der Stoomtoi
gen, door E. H. Martens
1,00
Jan Clerker 2,25 fr.
2,50
Nieuw Rekenboek in
franks en centiemea 1,00
Het groot Marte
laarsboek, of heldhaftig
gedrag der Belgische
Geestelijkheid ten tijde
der Fransche Omwente
ling, prija 1,80 franco
2.10
Jan Van Noorde, of
sterkte in de beproeving
3 dikke boekdoelen (per
occasie) aan 2,00, franco
2,3o.
De Allerheiligs e Ro
zenkrans van de Moe
dor Gods,
door den Eerbied w. Pater
Jannarias Maria Sarnelli,
van de Congregatie dee
Allerh. Verlossers
Prijs fr. 0,15
Sedert eenigen tijd be
staat de Fransche verta
ling van dit Werkje, en
meermalen hoorden wij
hen, die het gelezen had
den, uitroepen: O wat is
dat oen uitmuntend en
liefelijk boeksken! nooit
heb ik de heerlijkheid
van den Rozenkrans ge
kend, nooit heb ik begre
pen al de rijke schatten,
die hij bevat, en mij dnnkt
dat ik dien nooit geheel
goed heb gebid, voor dat
ik dat Werkje had gele
zen.
Dit is de belijdenis'
van velen, en wij durven
er bijvoegen, dat geen
wareChristeu dit Werkje
met aandacht zal lezen,
zonder van een diepen
eerbied en eene ware
toegenegenheid voor dit
Verheven Gebed van den
H. Rozenkrans doordron
gen te worden.
Moge dan deze Vlaam-
sche Vertaling weldra
alom verspreid worden en
in de handen komen van
alle dienaars van Maria':
Voorzeker zou dit niet
weinig bijdragen om den
vnrigen wensch te ver
vullen, a olken Zijne Hei
ligheid i/io XIII in deze
laatste'den zoo herhaalde
malen genit heefi; den
wen i namelyk, dat alle
gelo( - igen den Allerhei
ligste Rozenkrans god-
vruchtiglijk bidden en
overwegen, om door de
Voorspraak van de Moe
der van Jesus, de gedurige
en heische aanvallen der
vijanden van ons heilig
Geloof af te weren, en al-
zoo de uitbreiding en de
zegepraal der Heilige
Kerk te verhaasten.
PARLOIR. Uit 01.
van Rren V. d. V. 2,50
tot Juli 87. Uit V.. van
M. S. V B. 2,50 tot Meert
86. Hier te Roubaix al
les, wel ontfangen de 165
en 't zal geschieden vol
gens begeerte. Uit
Oyv. van M. G. D. H 5,00
Uit Moerz. van M. J.
V. H. 5,o0. Uit Merx-
plas van M. N. 10,00.
Hartelijk gegroet. Vn
te Lyssel, da boeken ko
men Wij drukken u de
hand. Uit Hulst 4.3"