fioktoor Goris,
s-i-as
S3 c~
5°
-Dë co
5" g 1
2
- ï*5| 1
(GORIS HALS),
DE ROOVERS-KAPITEIN, TE OORDEGEM.9
Ik vroeg een glasje brandewijn, en wijl de bazin mij ge
riefde, bet ik mijne oogen nieuwsgierig door de herbergka
mer dwalen.
Weldra werd mijne aandacht gaande gemaakt door twee
heerschappen die zich aan een tafel bevonden, omringd van
eenige personen, die er welstellende boeren uitzagen. Een
der heerschappen speelde den Goochelaar en escamoteerder
op een zeer behendige wijze de voorwerpen uit den zak, en
het geld uit de beurs der omstanders, zoodat er zich eenie-
gebjk over verwonderde en men hem voor een tooveraar be
gon te aanzien. Maar daar hij als eerlijk man, toen de toer
was gespeeld, eenieder het zijne terug kwam te geven, wilde
men hem geen kwaad, maar juichte men hem eenparig geest
driftig toe. Ik had geene moeite om dezen Goochelaar te her
kennen, het was jonkheer Jacob Van Lommerdael, binnen
Gent gekend om zijne snakerijen en zijn groot vermogen; ook
had ik straks meenen te raden wat er gaande was: Van
Lommerdael, zegde ik bij mij zelve, is voor de eene of an
dere reden hier te Oordegem aanwezig, en in afwachting dat
zijn dienaar hem komt afhalen, verlustigt hij zich, volgens
zijne gewoonte,met deze eenvoudige boeren.Ook de heer die,
met de hand op het rapier rustende, aan zijne zijde gezeten
was dacht ik nu te herkennen; voorzeker deze wezenstrek
ken'en rosachtig oogen had ik nog meermaals gezien,echter
kon ik zoo even mij niet te binnen brengen, waar en wanneer
ik met dezen kerel in aanraking had geweest. Ik naderde tot
de tafel, juist op het oogenblik dat Van Lommerdael een zij
ner goocheltoeren, onder het luidruchtig gejubel der toekij
kers, kwam te voltrekken. Hij zag mij toetreden, stond recht
en drukte mij vriendelijk de ha^d:
Beste Pieter, zegde hij, wat geluk van u heden in deze
afgelegene herkerg te ontmoeten! en dit zoo ganschalleenig
Ik antwoorde hem, dat ik een uitstapje had gemaakt
naar Aalst, en terug komende van deze stad, toevalbg in den
Keizer afgestapt was om een verversching te nemen, en
mijn paard een weinig laten rusten; echter voegde ik er bij,
ben ik niet min verwonderd van uwe Edelheid aan te treffen.
Wat mij betreft, sprak jonkheer Van Lommerdael, dit
is wat anders, ik heb alhier 'iets bezonders te verrichten ge
had met een koppigen pachter, en ik vertoef in deze herberg
in afwachting van twee mijner dienaars, om mij huiswaarts
te vergezellen. Ik ben geen lafaard, maar de wegen zijn on
veilig en het is een voorzorg die men behoeft te nemen, om
niet uitgeplunderd te worden, ook zou ik u raden voorzich-
tigs-halve in mijn gezelschap te bbjven tot binnen de stads,
poorten.
Ik ben wel gewapend en vrees geene kwade ontmoe
ting, gaf ik tot antwoord, echter neem ik uw aanbod gretig aan,
niet uit schrik der dieven, ver van daar, maar om uw aange
naam gezelschap te mogen genieten: Dit zeggende nam ik
een stoel en plaatste mij bij hen aan de tafel.
Van Lommerdael liet nu zijne goocheltoeren varen en be
gon met mij cn zijnen gezel een aangenaam gesprek, waar
door ik verstond dat de vreeemde heer die zich in ons gezel
schap bevond, een Brusselaar was, om dringende zaken te
Oordegem, en er den Postwagen afwachtende om zich naar
huis te begeven. Wijl wij ons onderling gemeenzaam onder
hielden, werd mijn aandacht schielijk gaande gemaakt, door
het gebriesch en trappelen van mijn paard. De vreemdeling
scheen dit ook waargenomen te hebben. Mijnheer, vroeg
hij, mij sterling^beziende, hebt gij misschien de onvoorzich
tigheid gepleegd van uw paard aan de deur vast te binden,in
plaats van het in deze herberg te stallen! Inderdaad, ant
woordde ik, maar wat kwaad is daaraan gelegen?
Dat het schier een mirakel is, hernam hij, dat men het niet
heeft gestolen. Zie, dit getrappel komt mij reeds vrij zonder-
tingvoor!
Dit zeggende, sprong hij recht, trok een pistool uit zijnen
gordel en spoedde zich naar buiten. Onnoodig^te zeggen dat
wij hem op de hielen volgden.
Het was inderdaad hoog tijd, wilde ik mijnen schimmel
behouden, daar een stoute kerel het beest van den ring,
waaraan het was gebonden, had losgemaakt en er met henen
draafdeTerzelver tijde -loste de onbekende zijn pistool op
den vluchtenden roover, doch zonder hem te treffen.
Doemnis, riep hij uit, ik vreesde het dier te treffen en nu mik
ik te hoog!
Ik twijfel niet of mijne twee gezellen aanzagen mijn paard
reeds als verloren, want zij waren onwetend wat viertuig
hetzelve bezat. Inmiddels rende de roover te viervoet heên,
en waande zich reeds buiten gevaar, niet kunnende raden
dat nog iemand zijnen buit kon betwisten.
<1 Ik zag dit spel bedaard aan, bracht mijne twee voorste
vingers aan den mond en schuifelde op een eigenaardigen
toon, waarmede ik gewoon ben mijn paard tot mij te roepen,
als het op de graspleinen van mijnen tuin in volle vrijheid
ronddwaalt.
Nauw had het getrouw en wel afgericht dier mijn ge
schuifel gehoord, of het bleef schielijk staan, wendde zich om
en kwam al huppelende naar mij gereden zonder zich om zij
nen bereider te schaffen, of naar de drukking van den toom
te willen luisteren. De dief, vol angst en schrik, liet zich be
hoedzaam uit den zadel glijden en nam de vlucht langs onge
baande wegen, wijl ik mijn paardje met open armen ontving.
Deze koddige voorval deed den Jonker en zijnen gezel schier
bersten van lachen en men was nog bezig met de geleerdheid
van mijnen draver die zoo vaardig aan zijnen meester gehoor- 1
zaamde, te prijzen, toen de twee dienaars Van Lommerdael J
aan de herberg stil hielden. Wij maakten ons dan dadelijk tot
het vertrek gereed, maar toen wij reeds vaardig stonden om
in den zadel te springen en den Brusselschen heer aan Jonk
heer Jacob reeds tot afscheid de hand had gedrukt, tikte de
zen mij behoedzaam op den schouder. Mijnheer Coecke,
zegde hij, ik wensch u een woordje in het bezonder te spre
ken. Ik keek verwonderd op, en de vreemdeling wenkte mij
in de gelagkamer, waar ik hem volgde. Heer Coecke,
zegde hij, ik geloof dat de heirbaan, opwaarts naar Gent, in
derdaad niet zeer veilig isen daar gij beiden zonder mij te
kennen, zoolang in uw gezelschap hebt gedoogd en ik u in
middels naar waarde heb leeren waardeeren, ga ik u het mid
del verschaffen om ten allen tijde ongedeerd, gansch Vlaan
deren door, henen te reizen, zonder door de geduchte baan-
stroopers te worden ontrust. Zie, vervolgde hij, mij twee
kleine perkamenten briefjes in de hand stekende, hier zijn
twee vrij-geleidens, een voor u en een voor uwen Vriend,
die gij maar behoeft te toogen, als gij elders aangesproken
wordt, om ongehinderd doorgelaten te worden.
Wijl de vreemdeling tot mij sprak en ik hem nog eens
terdeeg in het wezen bekeek, werd ik hem kennende... Ja,
ja, deze grijze kattenoogen had ik nog meermaals gezien en
de galm dezer stem nog gehoord.... in de Zingende Zwaan.
Geen twijfel meer, deze die met mij sprak, en ik in het gezel
schap van Jonkheer Van Lommerdael aangetroffen had, was
niemand anders dan Jan Colder, de aanvoerder der struik -
rooversIk aanvaardde de briefkes en borg die in mijnen
zak, echter wilde ik niet doorgaan zonder den kerel te doen
gevoelen dat ik hem had herkend. Die perkamentjes zijn
voorzeker van u onderteekend, vroeg ik als onverschillig?
Zij zijn onderteekend J an Colder, kapitein. Juist gelijk ik
zeg, want Jan Colder is uwen naam. Weihoe kent gij mij
dan? O ten vollenik was met een mijner vrienden in de
herberg De Zingende Zwaan, als die zaak plaats had met
Jonker Coen
Verre van zich om mijne woorden te stooren, benevelde
een wasem van droefheid het aangezicht van den moorder.
Inderdaad, gaf hij tot antwoord, gij zijt Pieter Coecke.
de schilder, die op dezen noodlottigen avond met uwen
Vriend Pieter Van Branteghem in de Zingende Zwaan te
genwoordig waart... O! de minste omstandigheid die op de
zen gevloekten avondstond is voorgevallen,staat nog met vu
rige letters in mijne hersens gedruktMaar laat ons daar nu
van zwijgen: gepleegde feiten zijn niet meer te herdoen.
Misschien zou Jan Colder nog meer met mij hebben ge
sproken, maar het wachten begon Mijnheer Van Lommer
dael te verdrieten, die vertrekkensgereed, reeds in den zadel
op mij zat te wachten en mij dreigende toeriep, indien ik mij
niet spoedde, alleen met zijne dienaars henen te rijden.
Heer Coecke, sprak Jan, het is uwen tijd om te vertrekken;
vaartwel en vergeet het vrijgelei aan uwen vriend niet te ge
ven?Zijt gerust, was mijne antwoord, dit zal ik niet nalaten
te doen, ook wil ik God voor u bidden dat gij afstand doet
van uwe strafbare levenswijs, om als een eerlijk man in de
Samenleving weder te keeren. Dit zeggende spoedde ik mij
uit de herbergkamer naar buiten; sprong te paard en wij re
den gesamentlijk Gentwaarts op. Daar de twee dienaars vol
gens gebruik eenige stappen achterbleven en wij dusvolgens
vrij tegen elkander konden praten, zonder vrees van afgeluis
terd te worden, overhandigde ik het vrij geleibriefje aan den
Jonker en maakte hem tevens bekend met wat gevaarlijken
kerel hij zich in de herberg opgehouden had. Jonkheer Jacob
is een weetgierig man; hij luisterde met aandacht naar al het-
gene ik hem van den gewezen leurder vertelde, en toen ik ge
ëindigd had, schudde hij korselig het hoofd. Uwen Jan
Colder is gelukkig, meinde hij, dat ik hem niet heb gekend,
want nooit zal ik mijn zeiven kunnen vergeten, dat ik in ge
zelschap van een Roovers-kapitein zoolang mijnen tijd heb
gesleten, zonder hem voor eeuwig onschadelijk te maken.
Maar geduld! want het is zijnen kwaden Engel die hem in
gegeven heeft van zich als een deftig edelman bij mij te ver
voegen door uw toedoen ben ik hem kennende geworden,
en ik hoop na korte dagen zijne vermetenheid duur te doen
betalen, ondanks het vrijgelei dat hij mij heeft laten gewor
den.... Wij spraken nog lang over het roekeloos bestaar van
den Roover, totdat wij eindelijk zonder eenige tegenkanting
te ontmoeten, de poorten van Gent binnendraafden. Jonker
Jacob dwong mij hem naar zijne woonst te vergezellen; den
tijd vloog aldaar tusschen een gesprek van lieverlede heên en
dit is de oorzaak geweest dat ik dezen avond veel later dan
gewoonte alhier aangekomen ben. Hier eindigde Pieter
Coecke zijn verhaal, schonk nog eens zijnen beker vol, en
na hem tot op den bodem te hebben geledigd, strekte hij zich
als vermoeid van praten in zijnen leuningstoel uit.
('t Vervolgt.)
Zondag 23 dezer, te
LUIK, Luisterlijke
Conferentie door Mgr
Rutten, Christelijke
Vlaamsche AvondDe
goede Feestende nut
tige leerzame Feesten
moeten d'Herten opbeu
ren en de Huisgezinnen
versterken.
Te Luik
bij de
Vlamin
gen, 't is dank aan de
milddadigheid dat zulke
Feesten kunnen gegeven
worden; al neemt ge maar éen lotje in den Tombola, gij hebt
kans van 'ne schoonen Prijs te winnen en gij hebt paart en
deel in de verdiensten... Dat groot, schoon lokaal't Kan er
staan 5o, 100, 200, 5oojaar! Eiken Zondag, bijeenkomst,
t-syo
>2 &o
o H w
3 OM
3
3 f—1
CD
er o
32
CD
<3
O
C/3 W 2S
H o
Om33
M M
>'„R
hj 2»
OS®
v>
2,0®
-j ^3 o.
C 2
tÖ <3
Cfc
D 01
J* 2. 3' 2
s
tO
O o
0-3
DE JONKHEID: De gevaren zijn
groot in d® steden; men moet waken en
oppassen; men moet wel uit zijn oogen
zien; maar 't is onbeschrijfelijk wat een
Jonkheid afziet, eens dat zij de wegen van
't Zedabaderf heeft bewandeld... Leve de
deftige Vreugd I de oude, Vlaamsche
vreugd is een fraaie herberg, met brave
gezoden of thuis bij de Familie I
BRUGGE, zaturdag.
Per hectoliter.
Tarwe 13
Rogge 10 55
Boekweit 11 0o
Haver 1 5o
Garst 0o
Boonen
Aardappelen loo kilo 5 00
Boter, per kilo 2 27
Eieren, per 26 2 09
Vlas, per 3 kilos 3 9o
Lktjven, i4 oct.
Tarwe p.IOO k. 16.5o a i7
a i5
a oO
a il 2F
a 7 5i
a 00
00
a 6 50
a 3 1
a 2 2
k 4 9e
Rogge
Haver
Garst
Hooi
Strooi
Boter per kilo
Eieren de 26
Koolzaadolie
Meel
Ment
Aardappelen
i2,E0 a Oo.
12,Oo a 12
16,50 a
7— a0,
4,50 a 0,
2,50 a 0,
2,30 a 0,
54,a
—,00 a
a
7,50 a 0,
Dendermonde maandag
Lijnzaad (Inl.)
Raapzaad
Lijnkoeken
Kempkjeken
Raapkoeken
Tarwe
Kegge
Haver
Boter per kilo
-,00 a
—.00 a
17,o0 a 18,
a
13,50 k 14,
17,5a a
12,50 i 13.
15,— a
2,75 k
3, iO