Hoktoor Gons,
Saffelara:
Mengelingen.
(GORIS HALS),
EEN VERHAAL UIT KEIZER KARELS' TIJD,
doorS. Van der Guehl,KUnstschilder te Aalst
21
XXI. - WAAR IS JAN COLDER?
Keizer Karei maakte aan zijn gunstelingen in korte woor
den bekend hoe jonkheer van Lommerdael hem van de dood
kwam te redden entoenmen onmiddelijk nadien in het bosch
zelve, aan een prachtig jachtmaaltijd was vergaderd, stond
de Keizer bij het nagerecht op, hief zijnen beker in d'hoogte,
en dronk op de vrome daad van zijnen redder en verlosser,
welke hij verzekerde nooit of nimmer te zullen vergeten.
Weldra was dit nieuws in de stad Gent en in Vlaanderen
wijd en zijd bekend en bracht niet weinig bij, om de faam
van den vrolijken Vlaamschen Edelman te vergrooten.
Benijdensweerdig was zijn loi; door den Keizer met eer
en met weldaden beladen, in macht en gezag g'heel de Ne
derlanden door, rijk en gezond, bijna gedurig door den Kei
zer ontboden, op al de Feesten ontzien en gestreeld, ja,
van Lommerdael beleefde roemrijke dagen.
Doch éen zaak pijnigde hemJan Colder, die ongestraft
bleef! Dikwijls sprak hij ervan met Keizer Karei, die ook in
zijn hert vernederd en verkleind was, dat de dief zijner twee
schoone jachtpaarden, nog aan de galg niet was geknoopt.
Op zekeren avond was Keizer Karei schrikkelijk noords-
gezind, niets kon hem bedaren of verzetten, noch de geestige
samenspraak van jonker Jacob, die dicht bij hem op eenen
zetelstoel zat, noch de snakerij van den hofnar Zabate. Zulks
verwonderde Jaccb; hij was niet gewoon zijn Keizerlijken
Meester in dezen toestand te vinden, en meinde naar zijn ge
zondheid te vragen, toen de Keizer hem schielijk voorkwam:
Ik kan niet beseffen, zegde hij korzig, hoe de Gerechts
dienaars dezer Stad dien J an Colder nog niet hebben kun
nen klampen! Zou er kwaden wil bij zijn? Ik weet niet wat
mij wederhoudt, hen allen, den Provoost aan 't hoofd, de
Stad uit te jagen.
Majesteit, bemerkte Jacob, zou uw oordeel niet te
streng zijn? de Wethouders van Gent lijden benevens ons,
door den slechten uitval hunner pogingen, maar Jan Colder
is een uitzondering buiten alle andere helen; ik heb u nog ge
zegd, hij is bedreven in vele kunsten en niet gemakkelijk om
vangen.
Keizer Karei schokschouderde.
De Jonker hernam.
Genadige Keizer, reeds bij een ander gelegenheid heb
ik u breedvoerig meenen te verhalen, op welke wijze uw
schilder Coucke en ik, den Roovers-kapitein leerden kennen
en hoe ik Doktor Goris Hals uit de wereld heb doen ver
dwijnen, om hem tegen de aanslagen van Jan Colder te be
vrijden; maar toen kwamen de Fransche Gezanten ons
stooren.
Ha, dat geheugt mij wel, sprak de Keizer; heden heb
ben wij geen stoornis te vreezen en ik zou wel die gebeurte
nissen willen kennen.
Het baart mij genoegen u te kunnen voldoen, sprak de
Jonker in d'hofsche taal;en hij begon te vertellen wie Doktor
Goris was, hoe Jan Colder hem bedreigd had; hoe Doktoor
Goris hem altijd kwam lastig, vallen; hoe hij zekeren nacht
dronken lag op straat; hoe zijn dienaars hem hadden opge
nomen en hoe dezelfde Doktor, te Gent aanzien als dood en
begraven, eindelijk t'Aalst opgesloten zat in een Gesticht
van krankzinnigen.
Keizer Karei luisterde met boeiende aandacht naar dit
wonder Verhaal; nu moest hij genoegelijk grimlachen, maar
dan dacht hij op den Schoonvader en de Weef, en op de
slechte gevolgen die er konden komen.
Hoe lang, vroeg hij, schikt gij den Geneesheer op te
houden?
Tot den tijd dat Jan Colder door 't Gerecht zal worden
geknipt.
En dan?
Alsdan, genadige Keizer, laat ik hem loopen; vroeger
kan het toch niet zijn; want Jan Colder is niet te betrouwen;
en 't is beter dat Doktoor Goris voor eenigen tijd zijne vrij
heid verliest, dan door d'handen van den Roover te sterven.
Hm, hm, zegde Keizer Karei, de klucht is wat verre
gedreven,. doch anders heel goed gespeeld; maar lang mag
ze niet duren
Dat hoop ik ook, heer Keizer.
Ge z'v t dus, beste Jonker, dat er dubbele redens zijn
om den Roover strengelijk te vervolgen. Morgen zullen wij
de Mannen van 't Gerecht ontbieden;.en wee hun als Jan Col
der blijft ontsnappen!
Keizer Karei was 'ne man van raad en van daad; reeds
's anderdaags voor den noen waren zijn bevelen gekend: dat
men met veel spoed en strengheid den Roovers-kapitein
moest opspeuren en hem dood of levend aanbrengen.
De grootste iever wierd aan den dag gelegd; maar alles
vruchteloosJ an Colder was weg en bleef yeg
Twee maanden verbleef Keizer Karei te Gent; den 12 Mei
1540 had hij den eersten steen van 't Kasteel gelegd en be
sloot dan zijn Gebortestad te verlaten, om eenige andere
hoofdsteden van zijn groot en uitgestrekt Rijk te bezoeken.
Jacob van Lommerdael zou hem vergezellen; doch voora
leer te vertrekken, wilde hij weten in welken toestand de fa
milie Goris zich bevond; hij vernam dat de Doktor zijn lot
met geduld opnam, at en dronk en soms al een deuntje zong,
gelijk hij gewoon was bij zijn lustige tafelvrienden. Brigitta
zijne vrouw, was met haar zoontje naar Gent komen wonen,
in diepe droefheid en troosteloos over dit smartelijk en on
verwacht verlies, al de zorgen van haar huis en van hare
fortuin had zij aan harenVader overgelaten, en deze, al zijn
leven een deugdzame poorter geweest, kweet zich meester
lijk van deze taak; ja, veel beter dan Doktor Goris; hij stelde
't geld vast op gematigden intrest, deed eenige winstgevende
aankoopen van landerijen en hofsteden, en toefde verders
zijn dochter met heilzamen en troostenden raad.
Dit nieuws stelde van Lommerdael gerust; doch over Jan
Colder, kon hij nu toch niets, niets vernemen. Niemand wist
er een woord over te zeggen; men hoorde niet meer van ste
len, inbreken of moorden; en rijk en arm was in Vlaanderen
van gevoelen dat de schurk dood was of zijn Vaderland had
geloochend.
Het Gerecht had echter op het hoogdringende bevel des
Keizers, schier het onmogelijke aangewend, om de schuil
plaats van den Roover te kunnen ontdekkenreeds daags na
den voorval met den Pikeur, had men gansch het huisgezin
uit de herberg het Strooien Haantje doen aanhouden; maar
baas Koben Vinck wist zich zoo behendig en schijnheilig te
verschoonen, voorgevende dat hij Jan Col der niet kende en
hij niet kon verantwoorden, over hetgene door onbekende ten
zijnen huize met geweld wierd gepleegd, dat men eindigde
met hem en zijne dochter, voorloopig buiten de zaak te
stellen.
Maar Jan Colder, dien men overal zocht en nergens kon
vinden, had, toen hij te paard, dik over dun, uit het
Strooien Haantje kwam gevlucht, de wijk naar Lede had ge
nomen. Toen ter tijd, kon men nog op eenigen afstand van
het dorp, ter plaats die nog ten huidigen dage den Bellaert
of Keienberg wordt genoemd, tusschen het geboomte des
gebosch en het schaarhout, eenige bouwvallige overblijfsels
zien van een eeuwen-oud Klooster der Tempeliers. Een
breede voetweg liep dicht bij de verbrokkelde muren door
het bosch, die echter zeer weinig werd gebruikt, daar deze
plaats een schrikwekkende vermaardheid had gekregen,
want eenige reizigers, den kortsten weg nemende om zich
langs daar naar het dorp te begeven, waren er vermoord en
uitgep'unterd geweest; ook had dit deel van het gebosch bij
de Buitenlieden den naam dat het er gedurende den Advent,
bij nacht, vreeselijk spookte, en dat den duivel er wel meer
maals zijne parten speelde. Het is onnoodig te zeggen dat
dit alles verre wierd overdreven; echter was het voldoende
om eenieder van daar verwijderd te houden, en het was en
kel bij klaren dage, en dit nog maar zeer zelden, dat men het.
waagde langs daar zijnen weg te nemen.
Niettegenstaande de onheilspellende gevoelens, werd nu
zeer onlangs, een deel van dit bouwvallig oord door eenen
houtkapper bewoond. Deze mensch deed niemand kwaad,
maar doordien zijn uiterlijk er zoo somber uitzag dan het
gebosch, werd hij als een weerwolf of tooveraar aanzien.
Deze soort van houtkapper was echter voor zijn vermaak
aldaar niet komen wonen, verre van daar, maar hij was door
Jan Colder, dien hij met hart en ziel toebehoorde, uit de
bende gekipt, om een hoekje van het vervallen Klooster te
reinigen en bewoonbaar te maken, ten einde hem in tijd van
nood tot toevluchtsoord te kunnen dienen.
Het was dan niet naar de dorpplaats van Lede, maar wel
naar den Keienberg, of om het ding bij zijnen rechten naam
te noemen, naar den Bellaert, dat Jan Colder aangereden
kwam. Daar hij als Kapitein der Rooiers geene moorde
naars behoefde te vreezen, en de bijgeloovigheid aan hem
geen vat had, was hij weldra aan zijne bestemming gekomen.
Aldaar hield hij stil aan een soort van toegemetselde vout,
sprong van zijn paard, en na eens rechts en links te hebben
gekeken, om zich te overtuigen dat hij zich alleenig bevond,
bracht hij zijne twee voorste vingeren aan den mond en hij
schuifelde op een eigenaardige wijze. Na eenige stonden ver-
toevens, ging er schielijk een deur in het metselwerk open,
en de gevreesde houtkapper en tooveraar, vertoonde zich
aan deszelfs ingang.
Heil en welvaart aan mijnen Kapitein, sprak hij, groe
tende, en hij vatte het paard bij den toom en leidde het bin
nen. Colder volgde hem op de hielen. Goed nieuws, Ka
pitein, vroeg de houtvester? —Op het nieuws is niet te
veel stoefs, mijnen armen Marten, antwoordde Colder schok
schouderende, echter heb ik honderd vijftig Kroonen in mijn
tes. ('t Vervolgt.)
Menschen, we zijn beschaamd voor ons Katholiek
Vaderland!... Welke vuiligheden, welke ongebon-
digheden, welke leugens eu lastering>n durven zij
onder 't Volk verspreiden I... Ha, schud; en beeft,
gij alLndie daar d'opstokers van zijtMenschen, wij hebben u vroeger ge
handeld over de slechte schriften in de Wabn verspreid, over de fransche ga-
zetjes die slinken van ontucht en waarin al 't k^aad dat de Vrijdenkers be
drijven, op 't Katholiek wordt geworpen; ge weet hoe het in da Walen gesteld
is, welke verdierlijkte soort daar woont; de Vriend,die ons de gazetjes zond
schreef erbij: Werkman ge moet niet verschi ten als de Walen eens in den
grond verzinken I 't Zedebederf is er zoo grouwelijk, dat d« Samenleving on
mogelijk wordt; 't is bijna gelijk voor den Zondvloed 1 Wij lazen die gazetjes.
God uii den hoogeo Hernel I Welke valschheid welke wreedheid I weUe vuil-
heid 1 En Ie Saffelaerö is nu een zulker gazetjes, in 't Viaamsch, rondgestrooid;
die hand-lt met pek, wordt besmet; zij is gevaarlijk om lezen, gelijk het ge-
i vaarlijk is een rot stuk eten in zun maag te brengen; 't is b .na éen goddeloos-
i heid van 't begin tot het einde» op d'eerste bladzijde, ze schrijven; God en zijn
t Kerk te willen verbeteren; op «e vierde, ze gaven 't Katlu lick eel of uit.voor
alles wat valsoh is Wee de Parochiën, waar d'aanhangers van zulke schrif-
3 ten aan 't hoofd zijn Wij hooren meer en meer, dat er een Jonkheid op
komt. die te Sodoma zou moeten wonen, die oiets eerbiedigt, b;j wie a'üntueht
uit den mond loopt, maar die slechte schriften zijn er d'eerste oorzaak van I
Om een bewijs aan te halen der valschheid Ze durven schrijven dat in de
Kerk alles verandert en zeggen 0. a. dat de fiodheid van Jjsus Christus alleen
lijk is voorgesteld in 333... Ze loochenen dus de Godheid van den Verlosser;
Eb wat is de Waarheid de Godheid Christi wierd uitgeroepen bij de Gsborte
van Ons Heer, bij zijn H. Doopsel, door den H. Petru-, aan zijn Kruis, <eor zijn
Verrijzenis en Hemelvaart. Rond ue jaren 3oo waren er Ketters, die, even als
rudeRytcoms, daartegen opkwamen en dan heeft de Kerk dit Geloofspunt
plechtig uitgeroepen. Ze schrijven ook dat de Biecht in l42i3 is begonnen; en
er zijn Biechtstoelen gevonden te Roomen in de Katacomben.en in d'allerserste
schriften men spreekt van de Biecht.. Menschen van Saflalare en elders, ge
ziet dus, ze redeneeren over den Godsdienst, met een slecht vuil hert, en zon
der eenige kennis... 't Is een eer voor ons Geloof, voor de Priesters en de Ge-
loovigen, dat zij aangerand worden ineen gazetteken, dat te vuil is. ja wij
moeten het zeBgon, te vuil om van verkens golezon te worden... Wij hebben
met eenige uitbreiding van deze zaak gehandeld, opdat elk toch voorzichtig
zou vrezen, en dat valsch vergif in zija hiis not nemen.
Om Russisch te leeren, neemt 3 alphabets, 3
keeren al de letters, schudt ze wél dooreen,
maakt er woorden van en s'hobt Russisch.
Van Russisch sprekende, ziehier iets uit de
Ware Volksvriend van zondag
Daar was over eenige jaren in Rusland een
man. die had drie zonen. De eene heette Schack,
de andere heelleSchaekschawwerack.de derde
heette Schackschawwerackoi iinmini. Nu jwas
er ook eene vrouw die had drie dochters, de
eene heette Sipp. de andere heette Sippsiwwe-
lip. de derde heelie Sippsüwwelipsijipelimmini.
En Schack óamSipp lot vrouw, <;n Schack-
schawwerak huwde Sippsiwwelïp, en Schack-
schawwerakommmini nam Sijapsiwwelipsippe-
limmini. Als ge die twee namen drij keeren
gauw en zonder hakkelen kunt zeggen, ver
dient ge vijf franks
Ach. riep Jantje, wat ben ik blij, Vader heeft
zijn Proces verloren/ Hij was er zoolang meê
bekommerden nu zal hij dat leolijke dingen
kwijt zijn.
Een heer uit de Provincie had een keuken
meid uil Parijs. Eens dat hij 11a een maand op
reis geweest la zijn, thuis kwam. en het boek
der uilgaven zag. Maar Francisca, zegde hij,
ik ben een maand weg geweest! Ja. M. —En
g'hebt zooveel uitgegeven als anders? Och,
Mr, 'ne man min of meer dal telt niet.
Er zijn geen goede dienstboden meer. beet
een sture en lastige madam hare dienstmeid
toe.' 'l Is waar, madam, was de antwoord,
't is waar. en moest madam dienen, 'l zou nog
meer waar zijn!
NAÏEF.— Grootvader was dood en begraven.
Ach. riep een der kleindochlerkes.de brilkas
nemende. Grootvader is nu naar den Hemel,
zonder zijne» bril,
Schoone» troost. Gast: Baas, ditbefstuk is
nu toet» te hard; ik kan er niet door. Baas*
Gargon, breng Mr eon beter mes 1
Eerste prijs in luiheid. Ik, zei Selm; ik
wenschttedat er in 't jaar 365 zondagen waren!
En ik, sprak Slek. ik zou wenschën dat er op
4 jaar maar éen werkendag zou zijn
Men moet va» den nood een deugd maken, zei
Uilenspiegel en als'L regende, om niet nat te
worden, keerde hij zijnon slok om.
VOORDEELIG. Mistress Bisdow vond dat
't voordeelig zou zijn voor haren kleinen zoon
James, eene broek te doen vervaardigen welke
langs voor en lang§ aebter gelijkvormig was;
dan kon hij ze onverschillig op twee manieren
dragen en beter verslijten.
De eerste maal dat haar man den kleinen
Bisdow op zulke wijze aangetakeld zag, schoot
hij in eenen lach en zegdo aan zijne vrouw
«Jammer maar dat James mol meer zal weten
of hij naar de school gaat of er van komt.»
Een rechter had de gewooule de advocaten
in de rede te vallen. Ken van hen die dat begon
le vervelen, vond eens goed te zeggen Mijn
heer do rechter, ik heb indertijd ook hel ge
noegen gehad te pleiten voor mijnheer uw
vader Hij kon zich echter niet met u meten.
Mijnheer uw vader begreep mij altijd eerst als
ik uitgesproken bad, maar uw edelachtbare
begrijpt mij reeds voor ik nog ben begonnen.
Hoe men de kunstboter uit natuurboter
kan onderscheiden.
Het is onbetwistbaar dat de kleur, reuk en
smaak, even als de weerstand bij de drukking
met den vinger, steeds nuttige hulpmiddelen
zullen zijn en blijven ou de waarde en gehalte
der boter te beoordeelen. Het onderscheid
tusschen zuivere natuurboter en 2uivere oleo
margarine valt ook genoeg in den smaak.
Doch het gebeurt^ dat de natuurboter op
behendige vrij ze niet kunstboter is vermengd,
en dan moet men ook tot kunstmiddeltjes
zijoen toevlucht nemen om het bedrog te ach
terhalen. Welnu, men kan dat bedrog heel
gemakkelijk ontdekken. Wanneer men een
mengsel van boter, zwavelzuur en alcool op
het vuur laat smelten, dan verspreidt zich een
frissche botergeur, terwijl men een ruutgeur
waarneemt wanneer de boter met oleo-mar-
garioe is vermengd. Ook wanneer men de
natuurboter dood eenvoudig smelt, dan krjjgt
men eene bruine heldere stof, terwijl men
van kunstboter eene witachtige onklare massa
bekomt.
BRUGGE, zaturdag.
Per hectoliter.
Tarwe
Rogge
Boekweit
Haver
Garst
Boonen
Aardappelen loo kilo
Boter, per kilo
Eieren, per 26
13
5 a i5
r O a oO
Oo a
7 77 a O
Oo a 00
i2 75 - 00
5 So a 6 lo
2 a 2 90
2 54 d 2 72
Dendermonde
maandag
Lijnzaad (Inl.)
—,00 a
Raapzaad
.00 a
Lijnkoeken
17,o0 a 18.
Kempkaeken
i
Raapkoeken
13,50 a 14.-
Tarwe
18,5® a 19,—
Rogge
13,50 i 14.—
Haver
15,-
Boter par kilo
2.44 a 2,oo
Leuven.
Roggee
i3,c0ao0,—
Haver
12,5o a 13,00
Garst
17,50 a -,00
Hooi
a 0,00
Strooi
0,00 a 0,—
Boter per kilo
6,~a 0,00
Eieren de 26
e.oOa 0,00