Doktoor Goris, mhihïlÈ De groote Gebeurtenissen. II IsfilflIO !isi§s s8- S li Si li sf t-sS•- (GORIS HALS), EEN VERHAAL UIT KEIZER KARELS' TIJD, 3o door s. Van der Gucht.Kunstschilder te Aalst XXX. - ARME SCHOONVADER Dit zeggende, wendde de houthakker zich om, en als om hun den weg te toonen, stapte hij aan het hoofd der paarden voorwaarts beên. Weldra kwamen zij aan den verborgen in gang waar wij den Roovers-kapitein nog hebben ontmoet. De houthakker opende de deur en Jan Colder steeg van zijn paard en trad binnen. Biervliet deed hem meesterlijk ach terna en den houtkapper nam de twee paarden bij den toom en leidde hen in een aanpalende kelder, die voor stal diende; vervolgens kwam hij bij Colder en den zadelmaker in den voorkelder. Aldaar aanstak hij eene kaars, nam een grooten sleutel die aanden muur hing en opende daarmede langs den slinken kant van het gewelf, waar zij zich bevonden, een zware eiken deur. Ziet, heeren, zegde hij, dit is den eer sten kelder, hij is niet zeer groot, maar van hier gaat men langs een onderaardschen doorgang in eene soort van ker ker, vrij meer uitgestrekt. Jan Col der en Biervliet traden binnen en deze laatste had schiers geene oogen genoeg om het eigenaardig inboedel dezer kamer te bewonderen. Tusschentwee groote zitblok- ken stond een lompe eiken tafel die met ruwe ijzeren kram men aan den grond vastgemaakt was. Aan deze voorwerpen bestond echter niets bijzonders, daar hij wel meermaals der gelijke zitblokken en tafels aangetroffen had, maar aan den muur hing een buitengewone groote ijzeren keef! en dit ge vaarte droeg gansch de bewondering mede van Regies Bier vliet, die nooit in zijn leven zoo iets had gezienWat dui vel, vroeg hij, waartoe heeft dit ijzeren gevaarte kunnen die nen, het zij om er een wild gedierte in op te sluiten? Marten, die den lezer reeds zal hebben herkend, en toch zoo behendig zijne rol wist te spelen, gaf tot antwoord: Mijnen goeden heer, men beweert dat deze ijzeren muit voor- tijds heeft gediend, niet om wilde beesten te temmen, verre van daar, maar om er de zonden doen in uit te boeten, van rouwhebbende zondaarsMen meldt onder andere eenen Prins die er twintig jaren zijn jeugdig leven heeft in gesle- tenDit is volgens mijn dunken wat grof, meende de za delmaker, een mensch is toch geen beer of aap, om in, zoo een enge gevangenis opgesloten te worden! Ik geloof, hervatte Marten, dat die deze kooi bewoonde, er altijd niet in opgesloten waren, en zij bijtijds dezelve mochten verlaten om hunne krachten te hervatten. Waarom deze onder stelling? Wel, om de gegrondde reden, Mijnheer, dat ik slechts eenig weken geleden, alhier in den muur een uithol ling heb ontdekt, waarin eenige kruikjes wijn verborgen la gen, die ongetwijfeld bestenld waren geweest om bijtijds het gemoed van der. boetpleger op te beuren. Wijn! riep de zadelmaker in vervoering uit, wijn die misschien meer dan drie honderd jaren telt! En was hij nog vloeibaar en goed om te drinken? Zeer vloeibaar is hij niet meer, ant- woordde de valsche houthakker, maar edelender drank heb ik nog nooit geproefd. Dit kan ik gelooven! zie, wijn die ruim drie eeuwen telt, moet iets wonders zijn van smaak en deugen, bij mijner trouw ik zou dien wenschen te proeven. Dit zou ik ook begeeren te doen, zegde Jan Colder, al ware het maar om er mij namaalsover te beroemen. HeSt gijdan lust om een slokje van dit edel vocht te gebruiken, hervatte de arglistige Marten, uwe begeerte is licht om te voldoen, ik heb nog drie kruikjens die niet zijn ontstopt en wil u uit een derzelve een kroosje schenken. Zoo sprekende keerde hij zich om en nam uit een kasje dat zeer kunstig in den muur was gemaakt en Biervliet nog niet eens aangemerkt had, een vreemdsoortige kruik alsook twee tinnen kroosjens, die hij op de tafel plaatste. Toen ontstopte hij de kruik en schonk de twee kroosjens vol. Daar, zegde hij, proeft nu dit vocht en ik ben verzekerd dat gij het heel smakelijk zult vinden. Beiden lieten zich gezeggen, en na den drank te hebben geproefd en deszelfs hoedanigheid bewonderd, ledigden zij hunne kroosen tot op den bodem. M arten bezag ter sluik zijnen kapitein en pinkte hem een oogje met een triomfeerenden lach. De schelm ha op voorhand,eer er wijn in te schenken, een onfeilbare slaapdrank in den kroos van Biervliet gegoten Jan Colder die alles had beraamd, dusvolgens zeer wel wist wat er kwam te gebeuren, gebaarde echter van niets en begon den wijn hoogelijk te prijzen die na honderde jaren zijne kracht niet had verloren. Hij trok zijn gezeg zoo lang, dat inmiddels de slaapdrank bij den zadelmaker van liever lede begon te werken. Ik weet niet, zegde hij geeuwend, ik worde als bedwelmd en zoo slaapachtig dat mijne oogen zich als van zelfs sluiten En hij zette zich op een der zitblokken neêr. Deze on- deraardsche plaatsen zijn niet gezond, antwoordde Colder, ik gevoel mij ook niet zooals ik behoeve te wezen, echter is deze gewaarwording doorgaans van zeer korten duur. De ongelukkige zadelmaker meende te antwoorden, maar alreeds duizelde zijn hoofd en wijl de twee schelmen nu in de diepste stilzwijgendheid zijne minste beweging waarna men, viel hij van lieverlede in eenen loodzwaren slaap. Nauw had Colder bemerkt dat Biervliet in weêrloozen toestand verkeerde, of hij stond recht, zijn slachtoffer spot achtig beziende. Marten, iefgdehij, opent de keef, ik zal u daarna een handje aansteken om onzen vriend in zijne vreemdsoortige woonst nedet te leggen. Hebt gij inmid dels alles in gereédheid bij u, vroeg Marten? Alles, ant woordde de kapitein, maar dat zij u genoeg, volbrengt mijne bevelen. Marten toonde zich aanstonds gereed, hij trok een ouden sleutel uit zijnen zak, naderde tot de keef en opende het zware maalslot, waar het ijzeren deurken was mede geslo ten. Toen kwam hij terug bij zijnen meester en beiden na men Regies Biervliet omzichtig op en legden hem in de muit neder. Dan sloot Marten den ingang weder toe en gaf den sleutel aan Jan Colder, waarna zij beiden, spotachtig la chende, den kelder verlieten. Het was vrij iets duivelachtig dat Colder met den zadelma ker in het schild voerde. Al hetgene kwam te geschi eden, had hij op voorhand met zijnen Marten beraamd en nu dat de zadelmaker zich onder zijne klauwen bevond, dacht het hem nog een kinderspel te zijn dezen volkomen te pluimen. Hij had langs de kanten van Wetteren een getrouwe hand langer, met welken hij wel meermaals had gehandeld; het was een verheelder en smous van de soort, zooals Samuel Levi had geweest,maar veel meer doortrapt dan dezen jood; gelijk hij tevens ook een zaakwaarnemer was, die de wetten zeer wel kende, had Colder veel betrouwen in hem. Het was door dezen kerel dat Jan Colder twee Perkamenten had verkregen welke Regeis Biervliet slechts behoefde te teeke nen, om al de goederen waarover hij wegens zijne dochter Brigitta een volkomen meesterschap genoot, aan Jonkheer Hans Van Hoevermaet af te staan en het was om tot dit oog wit te geraken, dat hij den ongelukkigen zadelmaker in de ijzeren muit had opgesloten. Den volgenden morgendstond, na schiers eenen dag en nacht te hebben geslapen, ontwaakte Biervliet en was niet weinig verwonderd van zich in zoo een vreemdsoortig slaap vertrek te bevindenJa, zijne verbaasdheid en schrik was misschien nog grooter dan degene van Doktoor Goris had geweest, toen luj voor de eerste maal de oogen opende in het enge gevang waar jonker van Lommerdael gedurende zij nen slaap hem in opgèsloten had. Hij meende dat hij droom de, en wreef zich de oogen die door het lang slapen gezwol len waren. Ten laatste herkende hij den kelder die een wei nig werd verlicht, door een kleine opening die zich in de vout bevond, alsook de keëf waarin hij opgesloten was. Dit maakte hem schier disparaat, daar hij niet begreep wat hij had kunnen misereven hebben om in deze ijzeren muit zijne zonden te boetenHij begon dan met alle macht aan de ijze ren staven te schudden, pogende dezelve te breken en alzoo zijne vrijheid te bekomenmaar dit was een onmogelijke zaak, want het gewrocht weêrstond aan al zijn geweld, zoo dat hij het weldra opgeven moest. Toen begon hij te schreeuwen en deerlijk om hulp te roepen,en ditmaal meende hij lening te bekomen aan zijnen schrik,want de eikenhouten deur ging al krassends open en Jan Colder, die drager was van inktpot, pen en perkamenten, trad den kelder in, voor afgegaan van Marten, met een brandende kaars in de hand; zij naderden zonder een woord te spreken tot de tafel en legden er al alles op neer, waarna Colder naar de muit toe trad, den armen zadelmaker spotachtig beziende en de armen over elkander leggende, hartelijk begon te lachen. Heer Regeis Biervliet, zegde hij, wat dunkt u van deze klucht? Gij, die had gedacht een prachtig kasteel te gaan bezichtigen, wordt in eene ijzeren keef geherbergd, waar eertijds zooveel onschuldige menschen in dood gemarteld zijn Is dit niet kluchtig Ach, Jonkheer van Hoevermaet, gaf de zadelmaker al bevende tot antwoord, staak toch dit mallen en help mij hier uit Niet te haastig,beste Biervliet, gij kunt toch wel den ken dat ik u in deze muit voor geene rareteit wil bewaren, echter behoeven wij eerst malkanderen wat beter te ver staan. Voor een begin zult gij dienen te weten dat ik niet den Jonker Van Hoevermaet ben, tegen wien gij vermeent te spreken, maar wel degelijk Jan Colder, den kapitein der struikroovers die zich onder den naam van den hollandschen Edelman Hans van Hoevermaet ten uwen huize heeft aan geboden om zich met uwe dochter, de weduwe van Doktoor Goris Hals, te vereenigen. Mijn aanbod werd door dé deugd zame Brigitta afgeslagen, zoodat ik het moest opgeven van door dit huwelijk de nalatenschap van haren overleden man machtig te worden; maar daar ik wist dat zij aan u, als heu- ren vader, volle macht afgestaan heeft over gansch haar vermogen, heb ik door een behendigen middel u alhier in de muit gekregen om mij daarover te vergoeden. Daar de slaapdronkenheid van welke de zadelmaker aan gedaan was geweest ten deele verdwenen was, en hij der halve zeer wel verstond wat hem wierd gezegd, begon hij te schudden en te beven, als hij vernam, dat al hetgene wat tusschen hem en Jonker Hans omgegaan was, slechts een fopperij kon worden genoemdDen naam van J an Colder klonk vreeselijk in zijne ooren,, echter waagde hij hem te vragen En nu dat gij mij zoo lafhertig hebt bedrogen, wat schikt gij met mij te geworden ('t Vervolgt.) Wel heerew'hadden 't voorzegdden ouden Pruis, Kei zer en Koning Wilhem, van welken er sedert 25 jaren zoo schrikkelijk veel geschreven en gesproken wierd, die man is verdwenen van het tooneel der wereld en naar 't eeuwig Vaderland binnengeroepen. Keizer Wilhem, onze hooggeplaatste vriend en kalant, Donderdag avond van d'ander week wierd hij flauw en fl ets hij kon moeielijk zijn oogen open houden; aanstonds wierd Bismarck ontboden; de Keizer teekende nog een stuk; een W groote dobbele V is genoeg, zei Bismarck, maar Petje Pruis schreef gelijk altijd WILHELM en maakte er nog ae gewone kronkelkes aan; ten 12 ure 's nachts profiteerde hij nog iets; ten 1 ure mompelde hij eenige woorden Rusland, Vrede, Duitscb Leger sterk, Fritsken!... ten 3 ure begon de PRIESTERLÏÏKS"BË?ÏÖËMiNflE(jr— Fisdom Gent. Zijn past, or benoemd: te Sombeke, de E. H. De Dryver proost aldaar: te Cherskamp,de E. H. Robyns onderpastoor j te Lede; te Voorde, de E. H. Dalschaert on- j derpastoor te Temsche; te Welle, in vervan- ging van den E. H. An'honns, ontslag-gever, de E. H. De Tollenaere pastoor te Leeuwer- gem Deze laatste wordt te Leenwergem ver- vangen door de E H. Martens onderpastoor te Zomergero. Ziin onderpastoor benoemd: te Lede. de E. H. Pannekoek onderpastoor te Sint Gilles- Waas;ie Temsche de E. H. Vyncke. professor in Sint Gregoriusgesticht te Lcdtberg; t,e Sint Gillis Waas, de E. H. Born? coadjator aldaar. De E. HH. Colman, onderpastoor teOoster- zele, en Verhaert, onderpastoor te Nazareth, verwisselen van plaats. Tc Sint Gillis-Waas is coadjutor benoemd ae E H. Gordyn priester in het Seminarie. De H. Verbeke, diaken in het Seminarie, is pro fessor in Sint Gregoriusgesticht te Ledeberg. P Pm £- 3 s'c 3 2 3 o OR 50 nrerX R R W'JS mmmm CO ^£2:% 5| s g-fl» g-sjs- 01 b» '—2 w® £.£s 2T® °-2 2 r a S 5«c a 2® ïi CD IIItaf|||sllfW-!si g Üfli l&S-g f DgS arW ö5°oe 3 u-w„ 2 2 —3 o is 9--3 a S 0 sr° r-,* g 5 Cu 5 S'2 2 o ei y®."3 |_3 £- 3S:gS§3 5 g3-5g® B -o 3 £-3 3 2"3 fS3Ïls r-SgS §?isIsl 5Z» s.g-3 o£? g-g ws: "2 n HO g-T3 SS S.o B-B S O g aS 3 S 4 g-E-® o 3 <5 a o o' I o?.so3« B-o-f, 8 s «ÖP- S erg 5: $3 P O 3 0) O f-jCR rt 3 3 S 3 M 3 S N 8 a 3 |8;S>§ "*8 3.?b 3 B Sgrg |g gr rt tr- r+-* "3-i 8 1 °3 8 8-§:J i-srijris e a-S Sis £-a g m co i-p fCp. B W» l=- tds' ra 3 2 O ^S"® a SoS. 1^3 S S-q O Cu< rVI V/T »„3S6Js 5}ï SN ^S3o2aa?g-a£? Skg-a.® 3 SfStss tal?# O g ©S- O si 2.X" g-® LATER NIEUWS: D'eerste Kie zingen zijn in Holland zeer wel uitge vallen; geen grooter ongeluk, dan on der een slecht Bestuur te liggen. Ei, nu schrijven ze dat Bismarck ziek is, en serieuselijk; de Keizerin Augusta is ook krank en ziek. De Nieuwe Keizer Frits I schrijft veel, doch kan geen woord spreken; hij asemt door een zilveren buisken. Droeve papieren! En de jonge Kroonprins schijnt een specie van schermmeester te zijn. De dader der moord te Laerne-Beir- velde blijft onbekend; er is iemand aangehouden, doch losgelaten; dat al wie iets weet in te lichten, toch zijn plicht volbrenge. Om aan onze Lezers veel moeite van opzoeking te sparen, hebben wij de Tombola-Lijsten van Aalst volgens volgnummer van duizende doen plaat- en; nu kan men op een oogenblik ien wie er prijs heeft.

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Werkman | 1888 | | pagina 3