Hoe een -verscheurd Huishouden terug in vrede en vriendschap kwam. VAKIV: In de Drukkerij der Werf nuttige en aangename Boeken Boeken aan S (rank antwoordt't is 'ne man van vleesch en beenen, en volgens vroegere uitdrukkingen zou hij wonen te Ze- vergem nu vragen wij aan ae Gentenaar, is hij daar hoofdman afgevaardigden bij den bond van Gent, werkt hij op zijn eigen of geeft hij zich over aan de behouders v is 't 'ne langen, 'ne korten of dikken, zijn naam vragen wij niet, een teeken is genoeg; en gaat die goede schrijver ons nu verlaten, verraden misschien, hoe droevig toch. En zegge dat die schrijver der behouders ook onze bladen leest, zelfs Het Land van Aelst, zij kennen dus de klare waarheid. Lezers, wat denkt gij van zulke mannen 1 En het zijn onze hoofdmans die het hebben ge daan, hierdoor trachtten zij zooveel menschen moge lijk van ons af te trekken; ik kan aan de Gentenaar verzekeren dat de Schrijver geen hoofdman is, maar een werkman. Th. V. W. (Vervolg.) Daar weunde nie' verre van heurent, en 'k meene da' z'er nog weunt, een zekere Godelieve Fri- candon die in de kaarten en in den café zien koest wat dat er aan 'ne mensch te gebeuren stond in 't goed of in 't kwaad. G'hêt wel hooren spreken van uy leven, van Jan Van Strypen da' was heur grootvader; z'es zij daar de kleindochter van. Van Strypen en haê maar een dochter, Cowa van Strypen, die fetrauwd geweest es me' Tistjen ricandon... Ge moet Gysken ook wel gekend hên een manneken da' veel van hem doen spreken heêt Ja, ja, da' moete gulder gekend hên daar moest ze Mononkel tegen zeggen, ('t en is niet da' ze van slechte afkomste es). Veel wijven daar 't in 't huishauwen scheef ging, dochters die met huider vrijers gebrouilleerd waren, anderen die geene kregen, of al 'nen vreeën droom g'had haên, dat trok daar al naar toe en kreeg allemaal goeën troost, en da' veur 'nen appel en een ei, dat es te zeggen veur 'ne gheele geringe pennink. Godelieve zag in de kaarte, maar nog meer in d'oogen van de menschen, waar dat't scheedde... G'hêt er die willen da' ze toch iets meer kunnen as een ander, en da' zillen me God en de meuleneere laten scheen. 'k En we' niet of ge die spreuke kent dat es te zeggen, da' me da' wijzere mannen zullen laten jugeren. Nuy me' al dade, 't es veur zoo weing en zoo vele, dat al da'ze doet, of al da'ze veur- zegt, altijd goed uitvalt, en niemand en beklaagt zijn geld. Nuy. om huider da' voorts te vertellen, (hernam hij), Helleken was bij die Godelieve gegaan. Godelieve, zei ze, en veur aleer da'ze gezeten was, ik ben d'ongelukkigste vrauwe van de wereld 'k hêt mislukt in mijn hanwelijk. Daar en es maar een dingen meer, dat er nog ontbreekt, da' zijn slagen die 'k nog verdachte. Dan begoest ze uit te leggen al wa da' ze gedaan haa om heuren man op 'nen goeën voet te brengen. G'haed misschien beter gedaan, sprak achtereens Godelieve, mé niemendalle te doen maar ga voorts, en wat liedde gedaan In 't eerste ben ik begost me goedheid, 'k zei in mijn zelve, ge zult voorder komen mé goedheid as mé kwaadheid. Da' nie' gaande, ben ik beginnen kwaad wor den, en hoe meer da 'k er tegen uitviel hoe erger dat hij wierd en nuy, Godelieve, ben ik t'einden raad... Simon, wat hebt gij te zeggen tegen den kasteelheer van Larcinelle. Niets, Melanie, ik moet zwijgen. Ik weet niets maar toch is mij verzekerd dat de ver moordde Jachtwachter zeer dikwijls zegde «Ik ben het leven beu maar als ik vermoord worde oi mij zelfsmoord, dan zal een der nota- belste mannen uitde streekop 'tSchavot komen! En die man is Niemand Niemand Zwijgen is onverbe terlijk.. Maar wat ik nog weet, dat de Kasteel heer van Larcinelle de naam heeft van Kapitein te zijn eener geheime Bende; dat allerhande slecht ramenant van Volk, Dronkaards, Die ven en Moordenaars hun geheime bijeenkom sten hebben op zijn Kasteel.. Dat wordt ge zegd, Melanie, in de stilte van 't woud of 's avonds in den donkeren. Maar zie, zie, zie daar is hij. daar komt hij... Wie, Simon, wie Mijnheer Philip Lenoir, den kasteelheer van Larcinelle Men leidt hem binnen bij Mijnheer Melanie, ik schrik van dien man, erger als van den duivel uit d'helle I Die Kasteelheer Philip Lenoir rijkelijk ge kleed, per voituur aangekomen, rond de 50 iaar, men zou er hem 60 gegeven hebben, zijn aan gezicht vol rompeis, zijn grijze baard, grot wit stekelhair, lang mager wezen, geelachtig, grauwe oogen hij ging langzaam en gebukt. Over 20 jaar was hij in de streek gekomen en had dit groot kasteel gekocht alwaar hij prach tig en rijkelijk leefde, als jongman, zonder iemand van Familie bij hem. Vroeger hield hij veel van de jacht, van 't spel en van de paarden doch daar had hij zijn goeste van gekregen dan had hij zich verslon den in de Nijverheden, in veel geld te winnen, in Muziek, Oudheidskunde en Geschiedenis, en had daar ook 'ne walg van gekregen. Niets ter wereld kan ons hert verzadigen. Lenoir leefde woelig, wellustig, doch gejaagd en geplaagd. 'k Geloove da'k uy kwale kenne, en da'k uy zal kunnen helpen, zie Godelieve. Kunde da' gedaan krijgen, 'k zal uy rijkelijk beloo- nen, antwoordde dat droef schaap. Zie-de da flasken wel dat op de schaprae staat G'heel wel. Daarin is zekeren drank, die de kracht heêt van al den twist en tweedracht in 't huishauwen, en alle krakeel tusschen man en wijf te doen ophauwen en alwaar uwen vent 'nen halven duvel, hij moet ermeê veranderen, en 1 g'en zoudt d'eerste nie'zijn, Nelleken, die ermeê gehol-5 pen es. Nelleken was g'heel blij van da t'hoorenda kunde i gemakkelijk afmeten. En hoe moet da flaske gebruikt worden Ge zult daar van nemen 'ne lepel zonder inzwelgen J as uwen man thuis komtlet wel op, zonder inzwelgen. Ge zult dat in uywen mond blijven hauwen, zoolang as ge kunt, en hoe langer da ge den drank in den mond j houdt, hoe eer da ge zult g'holpen zijn dat en kan nie i f missen. Hedde mij verstaan 'k Zal hem, alwaar 't een g'heel ure, inhauwen. j Geen excessen, mijnen vriend, te veel en deugt zoo leven niet. Begint met een half kwartierken den eersten keer, en eer dat de boufylde uit es, en gaê de uywen Sies nie meer kennen hij ga worden gelijk een handschoene, en ge gaat weere te gaere leven, gelijk in d'eerste dagen van huider hauwelijk, want ik hoorde dat Sies van geen kwa inburst en es. Dat es waar, da moe 'k ook bekennen, zei Nelleken. i Godelieve gaf heur vervolgens een volle potflassche j van dien kostelijken drank En daar hedde, zei ze, veur een g'heele maand. j Godelieve, wa' ben ik u schuldig Men taxeert hier niemand geef gij da', den Heere uy in 't herte zendt. Neem, zei Nelleke, en ze smeet op tafele een stuks- ken van achte min een oortje het mag zeker azoo wel zijn Godelieve gaf een teeken dat 't wel was, en daar- ging Nelleken welgemoed naar huis- G'het allemaal g'hoord hoe dat 't gegaan es, en ge ziet wat da Godelieve er veuren getrokken heêt, en zoude nuy wel willen gelooven dat ze die menschen opwillen en achternaar zitten, al of daar al een groot kwaad in be- stond Ze doen da passeeren voor een tandentrekkerij. j Fameuse tandentrekkers, God help mijdie me' vijf-zes stuivers opspringen I Maar 't waar nuy zoo, ge zili mé mij bekennen, dat toch maar toch maar tandentrekkers zou'n zijn van de laatste klasse, en gelijk me ziet, die van d'eerste klasse gaan vrij, al zijn ze somwijlen nie verre te zoeken... Barbera, ge krijgt vaak, kom laat er ons 'nen snuif opzetten da' zal dat doen vergaan... I Tone is niet gewoon zoolang te spreken, zonder zich te ververschen, en kijkt van tijd tot tijd in het rond, om te zien hoe het staat met de glazen. Deze nu wederom gevuld zijnde, hernam hij zijn verhaal in dezer voege j Het gedacht alleen van heur leven nog heuren eigen- sten Sies te vinden, was genoeg om die onnoozele sukke- les te verkwikken, ('t Vrauvolk \erliest al ligt den kop, as het mé de liefde scheef zit). Ze droeg de flassche voor zichtig naar huis, sloot ze wel weg, haalde die wederom uit, bekeek ze alle oogenblikken veur de venster, haalde den lepel uit, en verlangde naar den avond, om den eer sten lepel te gebruiken. Sies kwam thuis, raad wanneer Op het slag van den twaalfven. Dezen keer, geen enkel woord, 't was ge- lijk een doodhuis, en g'had een muisken hooren krevelen, i Wat es dat te zeggen, riep hij, Sfance, es uy zuster dood Nelleken was precies bezig met heuren lepel te pak ken, en met denzelven oogenblik, ze staat veur zijn oogen, en beziet hem sterlinge, zonder een woord te spreken. 4 Sies en koest zijr. eigen nie gelooven. Wa' komt er heur nuy over, zeid' hij. j De vrouw en sprak nog niet, en bleef heuren Sies bekijken het kalk uit zijn oogen, en dat hij zuiver nie meer en wist wat dat hij er aan haê. Hij kwam achtereens bij, en nam zijn vrauwen's en arm vastNelleken, zeid' hij, zoo met eenen, ge ziet er wel uit van dage, en wa gaat uy dat mutseken wel I Ge zij' g'lijk 'nen g'heelen anderen mensch daar meê! j Nelleken zwolg heur kloksken in, zonder ievers op te peinzen, en begoest heur te laten hooren Es 't van uy goeste, Sies, dan zal 't ik blijven aanhauwen, en da' ge- zeid zijnde, gingen ze alle twee naar huider ruste, en 't wierden wederom de beste vrienden van de weireld. Da' moest 'nen drank zijn, riep Mietjen; en da kwam van den eersten lepel, zei Jellen. Die vreugd duurde eenigen tijd, hernam Tone, dat es te zeggen, zoolang as er iet in de flassche was, maar aside flassche uit was, 't was ook uit, 't was 'nen rammel, 'nen tater en een gekijf gelijk van te veuren. De pot en was nog geen vijf dagen leeg, en 't huishauwen stond nog eens van onder te boven. Sies ging alweer zijnen auwen trein Nelle verloor heur couragie en 't kraamken ging nu veur goed om zeepe. Nelleken en wachte dezen keer zoo lange niet, ze liep al zeere bij Godelieve, om nog een dobbel provisie van dien drank. Zij vertelde hoe da-ze gevaren was met d'eerste flassche, en wa plaisier da-ze g'had haê met heuren man, zoo lang 2s-ze geduurd haê. 1 Godelieve had er nu oprechte deirnis meê Sloore, zei ze, den drank die in de flassche was, en was anders niet as klaar water, en hoe kunde ongelukkig zijn, daar ge met üzoo een klein dingen t'helpen zijt Hoort naar mij Ge zijt gewillig vier en twintig jaar aud ge zijt frisch en vriendelijk, en g'en hêt niet dat uy letge komt eerlijk aan huider brood en ge kunt op uwen tijd een stik dingen aan uw lijf koopen uywen man en es geenen kwaeën vent, en ge zegt zelve, dat den eersten slag nog te geven es hoe kom het nuy da-ge zoo ongelukkig zijt, da ge randen aan uw oogen krijgt, en dat uywen boezem smelt gelijk sneeuw veur de zonne dat uwen Sies uy nie' meer geern en ziet, en geenen oogenblik meer en kan thuis blijven Hoe dat da' komt Dat en komt anders niet, geloof mij vrij, Ss bij uy tonge, bij dat droef lapken, da' noont stil en es, en alleen al de ruzie maakt. Wilde g'holpen zijn veur altijd, ten es maar een klein dingen, spreekt En wat es dat veur een dinge vroeg Nelleken. Luistert naar mij, mijn vriend Als de man thuis komt, zijt hem altijd vriendelijk en toont hem een blij gelaat en, en vergeet noont da' zwijgen niet en kan verbeterd worden. Nelleken volgde dien raad, kreeg heur vet weêre en wierd eene der gelukkigste vrauwe van de stad. Sies was ook, al gauw, 'nen g'heelen anderen mensch geworden hij wierd wederom neerstig, paste zijn affairkens op, stak overal een handeken toe, bleef thuis zittén bij de vrauwe en verliet zijn slechte compagnie. Ge zaagt die menschen opkomen, gelijk den dag. 't Zondags gingen ze te gare naar 't lof, en was 't goe weêr, het deurken toe, en een wandelingsken buiten d'een of d'ander poorte zij, gelijk een blomme des velds, en hij, gelijk den herder Coridon, met de waterhond veuren uit. 't Was een plaisier om die menschen te zien Daar zijn toens nog 'nen g'heelen hoop kinders gekomen, zeven of achte, ik wil der afzijn... Ons Heere moet zijn getal hên en de kinders hên der ook 'nen fraaien stuiver gevonden. Tone hield hier op van spreken, en liet hooren dat de historie ten einde was. Om gedekoreerd te worden voor een Zie kenfonds, moet men 35 jaar zijn. Dat zijn ander ver schillen. In 1690 kwamen de eerste Aardappels in Europa, men was er zoo vies van, als nu van de Slek- ken. Te Brugge was een edele Familie aan Posthoofdl% die geen Dienstboden kon houden, omdat ze moesten Aardappels eten bij hunnen Visch... Wie kan nu leven zonder Aardappels Zaterdag hoorde ik zeggen t'Aalst op de Markt Patotters, 't Vleesch van den Werkman. Nu klagen wij van den Regen, maar in 1719 heerschte hier zulke langdurige Droogte, dat alle pompen, regen bakken, waterputten en loopende waters, hoe diep ook, bijna ten gronde uitdroogden. Het is de Sociëteit der Vaart, en niet de STAD, die twee Peerden moet zenden om Sint Annabrug t'helpen draaien, maar zoo de Stad den GAZ niet had afgestaan, en dien Bolvaar Wildernis niet gemaakt, er zou Geld genoeg geweest zijn voor een dubbele Brug, voor de Verbreeding der Bisschopstr. en ook om op te houden de Policieagenten te betalen met HONGERLOON. M. Jan van Zele, die Senateur Dierman opvolgt, is Vlaming en zelfs Vlaamsche Dichter, zeer verdienstrijk... Vlaamsch dus in 't Senaat, men weldra hooren gaat. Het zijn de BRABANTSCHE VLAMINGEN die Zondag slecht vaarden te Brussellang en vlijtig was er geoefend, vele on kosten waren gedaan voor een buitengewoon Zang en Muziekfeest, namelijk de uitvoering der Mees terstukken van Peter Be- noit, uit Harelbeke, door 4000 Zangers en Zang- sters, met hulp van 't Mu ziek der Gidsen. Zondag ten 5 ure moest dat zijn op de Groote Marktde Koninklijke Familie was aanwe zig M. Max, de Burgemeester van Brussel, deed een aanspraak in 't Vlaamsch Koning Albrecht ant woordde in 't Vlaamsch, 't was verrukking en geest drift nooit zooveel Volk gezien op de Markt van Brussel als de Koning sprak er viel een fijne stofre gen zang en Muziek beginnen eensklaps de locht was dik en zwaar geworden het begint te regenen dat het giet't is saufkepeu 1 Elk op den loop naar een herberg, de groote herbergen der Markt zijn tien kee- ren te klein al de herbergen der omliggende straten, de Glazenstraat, 't is al strijkende vol Volk, zoodat dit schoon merkweerdig Feest gansch mislukt is. De Liederenarond, het tweede deel der Feest had plaat» in eenen Schouwburg ge ziet, menschen, hoe alles hier broos is en ijdel. allerhande Drukwerk, aan gematigde prijzen, spoedige bediening Doodbrieven op 2 uren geleverd, Doodbeeld- jes te beginnen aan 3,00Strooibriefjes te beginnen van 4,00 fr. de 1000; men vindt er ook een keus van ter trouw, die elk mag lezen, onder andere BOEKWERKEN AAN 1,50 GASTON BLANKAERT of de Eerste Binders, door Silvain Van der Gucht (een groot boek in 8°) DE ROODE NOTARIS, nieuwe uitgaaf van den vermaarden Jan Clerker, door Silvain Van der Gucht, met vele pjaten, een zeer schoon Boekdeel. HUISHOUDING EN LANDBOUW of Raadgevingen en Voorschriften, vooral dienstig voor Huishouders en Landbouwers, door Rector Van den Bosch. HANDBOEK VOOR LIJDENDE, of genezing zonder Geneesheer, door Rector Van den Bosch. BELGISCHE NEGÖC1ANT of tafel van Rekeningen, dienstig voor Koopmans, Winkeliers enz. BLOEMENKRANS, 100 nuttige en aangename dichtjes door A. Retsin. CHOPPART Jan Paul (De lotgevallen van) naar 't Fransch van L. Desnoyers. Nieuwe uitgave. ERFENISWETBOEKJE voor Burger en Boer, of mijne rechten en plichten in zake van Erfopvolgingen DE VERSTANDIGE HOVENIER, handhoek voor den Landbouwer. Leven van GENOVEVA van BRABANT, huisvrouw van den doorluchtigen Palatijn Sifridus. Merkwaardige LAND- en ZEEREIZEN door Chris- toffel Columbus. BOEKEN AAN 0,50 Reinaart de Vos, of het oordeel der Dieren. Vol ledig Raadselboek. Schaduwbeelden, figuren welke bij middel met de hand kunnen uitgevoerd worden. Vermakelijke Kluchtverteller of oprechte Guichelboek. Schoone historie van Jan van Parijs. Het Gebo cheld Manneken en de zes Broeders van den Barbier Bieboek of de ware wijze van de honingbijen te kweeken en te vermenigvuldigen. Botertarief, zeer dienstig boeksken. De nieuwe Troost der Armen. Leven van Thyl Uilenspiegel.

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Werkman | 1910 | | pagina 3