CARDOEN:Vliegende vanen, poedels en hanen
de snelgroeiende haan
coureurs
bassen en tegenbassen
wodka-orange
Na een kleine uiteenzetting te heb
ben gegeven over de staat van za
ken, en over de mentaliteit die er
heerste, bij de "marchands" zo een
50 jaar geleden, zult u beter be
grijpen datgene wat ik verder zal
vertel 1 en.
Zoals u weet, was ik op het einde
van mijn laatste relaas in dienst
bij Fons Den Boëlj. Deze man heeft
er veel toe bijgedragen mijn ver
der karakter te vormen.
Hij was steeds opgeruimd, ging
nooit diep in de gang van zaken,
was tevreden als hij een "goeie
dag1' had, wat wil zeggen als hij
goed verdiend had, maar was ook
tevreden als hij niet veel had
gewonnen. Kortom een goede ziel.
't Is spijtig dat hij de drank en
dat wat er bij komt kijken, niet
kon weerstaan. Dat legt uit dat
den "Boëlj" jong gestorven is. Al
bij al, zijn vrouw Mariaken heeft er
een goed leven bij gehad en heeft
nooit iets te kort gehad, wat niet
het geval was bij andere vrouwen
van zekere marchands.
De maandag van elke week reden wij
naar NederbrakelDat was ongeveer
40 km heen en terug, reken daarbij
onze"tournee" en u komt bij de
50 km. Nu zult u zich afvragen,50
km met paard en kar, dat is reeds
een hele afstand. Wel, dat was in
die tijd maar een peulschil. De
paarden waren eerst en vooral goed
gevoed. Ze liepen dan nog op haver
en kregen zo ongeveer een drietal
"musetten" (dat was een lijnwaden
zak welke rond de kop van het paard
werd gehangen) per dag en dat tel
kens met een drietal kilo's haver.
Verder eens op stalkregen ze nog
gras en bieten, wat uitlegt dat de
paarden steeds in prima konditie
verkeerden. Kortom, sommige mar
chands soigneerden beter hun paard,
dan hun...vrouw. Bergop mochten de
paarden"op stap"gaan maar eens
effen baan en zeker bergaf, moesten
de paarden lopen. Nu om kort te
zijn, op ongeveer een uur en half
reden wij naar NederbrakelEens
aangekomen,was ons eerste"objec-
tief" de vuil hoop. Daar laadden wij
al het oud ijzer, welke daar in de
loop van de week was opgegooid,
dat was meestal maar "brol" van
ijzer, want de mensen wisten even
goed als wij, dat goed ijzer kon
verkocht worden. Algelijke werd"den
brol" maar opgeladen en den Boëlj
wist dat zo goed te schikken, dat
met het goed ijzer dat op onze
toernee werd opgekocht ook den brol
samen van de hand ging.
Den Boëlj kocht niet alleen afval-
goederen, hij kocht alles waar iets
aan te verdienen viel, en ik mag
het zeggen "hij gerook de winst".
Mijn examen van marchand en waar
den Boëlj het grootste plezier aan
beleefd heeft, was het volgend
voorval. Op een van onze trips naar
Nederbrakel koopt den Boëlj 12
jonge hanen, dewelke wij in één
licht geweven zak staken ten einde
de dieren hun adem te kunnen laten
halen. Wij binden de zak toe, en
voort met de karre. Door een on
achtzaamheid van mij geraakt op
zeker ogenblik de "krop" van de
zak open, en al de hanen als de
bliksem het veld in. Nu stonden wij
daar perpleks bij en goede raad
was duur.
Nu liep langs de baan een droge
gracht en den Boëlj legt hem op het
einde van die gracht in de draai
op zijn buik en ik begin de hanen,
langs die gracht om op te jagen.
Nu was God die dag met ons, want
na enige tijd, was den Boëlj er in
gelukt op die manier 11 van de 12
hanen te vangen. Van de laatste
haan was geen spoor meer, wat den
Boëlj deed besluiten, dat die een
pachthof was binnengelopen, op
een 75 tal meter van de plaats van
het voorval. Hij gaf mij de op
dracht, eens in het hof te gaan kij
ken, wat ik dan ook deed. Toen ik
beleefd vroeg aan de boerin van
het hof, en dit nadat ik het voor
val had verteld, of ik eens mocht
zien of de vermiste haan daar niet
zat, gaf zij mij de toelating,
rond te kijken. Ineens, zie ik daar
enkele hanen lopen, die minstens
nog zo groot waren als deze welke
wij misten. Ik roep tegen de boerin
"kijk, kijk dat is hij", waarop de
boerin zegt "tracht hem te vangen".
Ik drijf de hanen naar een open
stal, eens erbinnen grijp ik er ene
vast en na de boerin bedankt te
hebben, kom ik triomferend met de
haan bij den Boëlj roepen "Deze is
op korte tijd erg gegroeid hé
Fons Den Boëlj sloeg zich op de
knieën van het lachen. Dit helden
feit is lang rondgegaan bij de mar
chands waar ik als één van de beste
leergasten behandeld werd.
Op zeker ogenblik zijn wij weer op
ronde rond Nederbrakelen geraken
leurend tot in Eist, éen dorp op
de baan Nederbrakel-OudenaardeIn
deze streek, werd er toendertijd
in vele huizen, plaatselijk, hemden
gestikt. Dat waren geen fantasie
hemden, eerder sterke werkhemden.
Nu komen wij in Eist aan de kerk
en wie daar ook loopt te leuren is
onze vriend "Petj"(Praet Camiel,
waar wij het eerder al over hadden).
Natuurlijk betrof deze ontmoeting
een zalig weerzien,,niettegenstaan-
de beiden omzeggens naast elkaar
woonden. Kort en goed, een café
binnen, waar een drietal vrouwen
naarstig hemden zitten te stikken.
Den Boëlj en Petj worden bij het
binnenkomen op gejuich onthaald wat
uitlegt dat zij daar abonnees waren.
Ik mag even mee, om een limonade te
drinken, maar moet dan buiten om
zogezegd op de paarden te letten.
(Het gespan van Petj stond daar ook).
Na korte tijd hoor ik de piano spe
len (dat was zo een orgel waar men
25 centiemen moest insteken) ik
hoor juichen en zingen en meteen
wist ik waar ik aan toe was. Ik
kruip op de kar en wacht gelaten
wat de toekomst ons zal brengen.
Het was warm weer, en ik dommel wat
in. Hoelang weet ik niet, maar in
eens hoor ik lawaai en gieren en
lachen, vliegt de deur van het Café
open, komen den Boëlj en Petj bui
ten gereden op een vrouwenfiets
en zijn slechts gekleed met een
lang manshemd. Al hun andere kleren
hadden ze uitgetrokken. Zo rijden
ze op de dorpsplaats rond, en dit
gedurende minstens 5 minuten. De om
wonenden die beide figuren goed
kenden, proestten van hét' lachen
Daar er in die tijd nog geen slip
jes of onderbroekjes bestonden kon
men op zekere ogenblikken goed zien
tot welk Regiment den Boëlj en Petj
behoorden.
Na deze demonstratie, welk merk van
hemden men moest dragen, zijn Boëlj
en. Petj weer bij hun supporters ge
keerd, wat later in de namiddag, met
hun supporteressen per taxi naar
"andere oorden" gereden en is on
dergetekende niet met één gespan,
maar wel met twee naar Ninove te
rug gereden, echter zonder de eige
naars. Wat uitleg ik toen aan beide
echtgenoten gegeven heb, kan ik mij
niet meer herinneren. Feit is, dat
bei de "vaandel vl uch.tigen" sl echts
een paar dagen na mij in Ninove zijn
gearriveerd, volledig uitgeraffeld
met gezwollen ogen, maar met ledige
portefeuille. Zulke en andere avon
turen kan ik aan de lopende band
vertellen. Wat met den Boëlj en
Petj gebeurde viel ook voor bij
andere marchands. Feit is, dat zij
"o! zo dikwijls" niets verdienden
en er zelf hun eigen geld dat zij
bij zich hadden, nog bijschoten.
Het laatste feit, waar den Boëlj
bij betrokken was, en dat nog eens
ten voeten uit zijn karakter, ty
peerde, was het volgende.
Een goed jaar vóór zijn dood, wij
waren toen al "grote mensen" ge-
wrodenwordeni wij uitgenodigd
door Pynte Maurice (een echte
crack en één van mijn beste vrien
den). Om eens kennis te maken met
een vrouw uit Ronse, waar Pynte,
tijdens zijn dienstplicht als M.P.,
verbleven had. Nu moet u weten dat
Pynte, na de bevrijding in 1945,
een tijdlang heropgeroepen werd,
en als M.P. (Militaire Politie)
dienst moest gaan doen in de streek
rond Oudenaarde. Wij waren toen
samen hier bij de Stedelijke Po
litie en het spreekt vanzelf dat ik
de eerste was, die moest gaan kennis
maken met zijn "militaire verovering"
Op mijn advies mochten nog meegaan:
Cassiman Georges, Edmond Breckx
(hoe die er bij geraakt was is mij
nog steeds een raadselenne den
Boëlj die reeds lang gevraagd had
om met ons eens mee te mogen.
Ik vond het ogenblik gekomen om den
Boëlj nog eens mijn dank te beto
nen, te meer nadat ik hem verlaten
had, om meer te verdienen, wij
steeds beste vrienden gebleven wa
ren
Dus wij met ons vijven naar Ronse,
waar Pynte ons inderdaad in kennis
bracht, met een vrouw van "Noblesse"
Zij was ongehuwd en bezat een
prachtige villa. Pynte stelde ons
aan"Chouchou" voor en wij mochten
binnen. Wij namen plaats in de
achterveranda met groot open raam,
welke uitzicht gaf op een grote hof.
Terwijl wij daar zaten en praatten
(alles was in het frans te doen)
liep daar een hondje rond, steeds
keffend en bassend omdat wij vreem
delingen waren. Op zeker ogenblik
vraagt Pynte aan Chouchou, dat zij
ons iets zou willen ophalen van
drank. De vrouw gaat in de kelder
en ineens pakt den Boëlj de poedel
die steed, al bassend rondloopt,
vast en smijt hem door het venster
wel twee meter diep. Een geluk dat
het beestje in het gras terecht
kwam. Omdat de poedel' zo huilt en
jankt komt Chou-Chou boven gelopen,
zo wit als krijt en vraagt aan
Pynte wat er gebeurd is,: waarop
den Boëlj direct reageert en in ge
broken frans, aan Chou-chou zegt
dat hij op zijn toer naar de hond
heeft gebast en dat het beestje zo
geschrokken was dat het door het
venster gesprongen is. Het spreekt
vanzelf dat wij op onze tanden
moesten bijten om niet te lachen,
en het onthaal bij Chou-chou, steeg
direkt naar vriespunt.
Algelijk hebben wij een pint bier
gekregen, en zijn dan door Chou-
chou, met weinig sympatie buiten
gelaten.
(Chou-chou is jaren later nog met
een ninovieter gehuwd)
Zo arriveren wij uren later op onze
terugreis naar Ninove terug in
NederbrakelWat wij na onze te
leurgang bij Chou-chou, allemaal
hadden uitgespookt is te lang om
te vertellen. Feit is dat den
Boëlj zijn stamcafé in Nederbrakel
niet kon voorbijgaan en daar even
nog diende gestopt. Het was al rond
middernacht en wij waren reeds allen
een beetje "verwarmd".
Bij ons binnenkomen staan aan de
toog bij de waardin nog twee grote
manspersonen die later beestenkoop-
mans bleken te zijn. Den Boëlj
scheen die personen te kennen en
was dra, in gesprek met hen gewik
keld. Op zeker ogenblik haalt
één van de mannen een fles uit zijn
binnenzak en vraagt de bazin een
paar kleine glaasjes en laat ons
proeven. Inderdaad het is goede
drank en naar het scheen, zonder
fiskus/dus gesmokkelde drank.
Waarop den Boëlj zegt dat hij ook
drank in de auto liggen heeft en
dat hij de beestenkoopmans eens
wil laten proeven. Den Boëlj ver
laat het café om de zogezegde
fles te gaan halen. Daar ik on
raad vrees en mijn vroegere baas
kennende ga ik even buiten en zie
dat den Boëlj bezig is te urine
ren in een...fles. Ik vraag den
Boëlj geen onnozelheid te doen,
doch zonder gevolg.
Den Boëlj gaat weer het café
binnen en zegt dat hij aan beide
handelaars eens gaat laten proe
ven van zijn "Wodka". Hij vult
twee glaasjes en terwijl ik post
vat aan de deur, teneinde bij
onraad de eerste buiten te zijn,
heft den Boëlj stoïcijns zijn glas
op en doet santé met de twee man
nen. Nu moogt u mij geloven of
niet,ik alleen kan het nog bevesti
gen (alle anderen zijn dood),maar
de beide heren drinken van de
urine van den Boëlj en hebben dan
na een teugje de lef van te zeggen
dat het straffe wodka is.
Gelukkig om de goede afloop van
dit experiment,maan ik de mannen
aan zo vlug mogelijk in de auto
plaats te nemen om naar Ninove te
rijden. Ik denk niet dat na ons
vertrek, de beide beestenhande
laars nog voort hun glaasje wodka
zullen geledigd hebben.
Zo was den Boëlj ten voeten uit.
Hij heeft steeds goed voor zijn
huisgenoten gezorgd, zonder zijn
gebreken kwijt te kunnen geraken.
Hij leefde lijk God in Vlaanderen.
Hij stierf aan een ziekte waar
een kind al spelend zou zijn door
gekomen, waarbij hij echter niet
kon reageren bij gebrek aan wils
kracht. Toen ik op zijn begrafenis
mijn dicht aflas had ik, als slot
zin De slechten blijven - De
goeden gaan
Marcel Cardoen
Hier Rifons Buyl met zijn Mariatje,
zijn zoon Rimé (insgelijks overle
den) en de dochter Elise.
Deze foto isongeveer 35 jaar oud.
Zoals men kan opmaken, heerste er
bij "den Boëlj" een zekere welstand.