Ons doel. ©NDER ©NS. Van Windekind. Oorlogschade Van het eerste oorlogsjaar af zag men de bandietenstreken ■op den buiten schrikkelijk toenemen, en alle eerlijke lieden vroegen zich af waar dit naartoe ging. Immers de recht banken waren door de schuld van het Duitsche bestuur tot werkloosheid gedoemd, de gendarmen, dit zoo verdienste lijk korps, waren weg, en de plaatselijke Jüolitie och arme met eenen ouderwetschen knuppel gewapend, hadden de handen vol genoeg om de dagelijksche 'bevelen der kommandantur, de verordeningen, de boeten en ik weet niet wat al meer aan de inwoners bekend te maken. De werkeloosheid der jeugd, die weldra in losbandigheid ontaarde, het gebrek bij den eenen, het geld en de speel zucht bij de anderen waren oorzaak dat er stilaan bandieten benden ontstonden, die voor de geduchte struikroovers uit den tijd van Jan De Lichte niet moesten onderdoen. Dieften met bezwarende omstandigheden, door gewapende benden, telde men bij de vleet. Men had het niet alleen gemunt op koeien en zwijnen, maar zelfs op de schapen en geiten der doodarme lieden. Talrijke gewapende benden roofden des zomers de veldgewassen, en kwamen daarbij in menig geval in botsing met de landbouwers. Nu de normale tijden teruggekeerd zijn is het te hopen dat men daar kort en goed een einde zal aan stellen. Zoude men de gendarmenposten niet nog kunnen uitbreiden Het geld daaraan uitgegeven ware opperbest besteed. De toe komst van menige gemeente hangt daar van af. Op tijd en stond komen wij daarop terug. C. R. Windekind, beste lezers, is een geest die zijne diensten vrijwillig aanbood aan ons blad de Koornbloem Overal kan die geest binnendringen in dichtgesloten salons evenals in bureelen van sociëteiten en komiteiten hij luistert alles af in heel de natuur en zal alles aan de lezers van ons blad vertellen. Moesten er vrienden zijn die iets weten of ergens wat aangebrand gerieken, zij mogen schrijven naar het bureel van ons blad. De goede geest Windekind zal alles opklaren. Wij geven hier zijn eerste artikel welke hij in een salon afluisterde. Tusschen Geldmannen. Mozes. Wel, wel, Isaac wat gij denkt over de boeren Hoe komt het in uw geest dat wij daar iets zouden van te vreezen hebben Die menschen zijn dom, eigenzinnig en ongeleerd. Isaac. En toch Mozes zijn ze reeds bezig met zich sterk te vereenigen Mozes. Tot wat zal het dienen dat is eene furie gelijk die van een haan die op eenige dagen overgaat. Isaac. Ik zeg U dat ze bezig zijn met een kapitaal te verzamelen voor eene samenwerkende maatschappij, eene vereeniging die veel geld zal in hunne handen brengen welke anders in onze koffers terecht kwam. Mozes. Gij laat u verleiden door vertelsels Ziet eens hoe ze tierden op de beenhouwers bijvoorbeeld, gedurende den oorlog Zij zouden ze van den hof smijten, ze den kop inslaan en wat weet ik al. En wat komt er nu van al dat lawijt voortze zijn blij dat ze nen beenhouwer zien komen. Isaac. Ja wat zullen ze met hunne beesten doen Mozes. Indien ze zooveel verstand en geld hebben zooals gij denkt, zouden ze toch gemakkelijk zelf een been houwerij in de stad oprichten en er hunne beesten verkoo- peu in plaats van de beenhouwers rijk te maken. Dan zou het volk nog aan een stukske vleesch geraken aan een redelijken prijs en hunne beesten zouden dubbel betaald zijn. Isaac. Wie weet zullen zij het nog niet doen Over denk eens indien al die boeren, die veel geld hebben, elk een deel bijeenbrachten wat zouden ze niet kunnen doen Deze maatschappij zou aan de actiën schromelijke interesten uitbetalen, en de macht van zoo eene vereeniging zou ons verpletteren Zij hebben het getal en het geld, en waren ze •een weinig verstandig ze zouden ons allen de wet spellen Mozes. Ja, ja. Nu zegt gij het al meteens Ik zeg dat de boeren hun eigen mannen niet betrouwen Zijt gerust, wij zullen de heeren en de meesters blijven Isaac. Onmogelijk, Mozes, met den oorlog hebben wij hen allen tegengewerkt en helpen stroopen en dat zullen ze nog zoo rap niet vergeten hunne leus is boeren bij boeren heeren bij heeren, ik zeg het u onze tijd is uit Afgeluisterd door Windekind. Door gezamentlijk optreden willen we ten alle kante onze bijzonderlijk nu miskende rechten doen gelden. Te zeer staan de landbouwers op het gebied van veree- nigiog achteruit tegen andere klassen der bevolking. De werklieden scheppen macht door hunne vakbonden, de geld bezitters door hunne naamlooze vennootschappen. De eerste trachten hun doel meest door politieke drukking te berei ken terwijl de andere juist alle politiek ter zijde stellen en zich op hunne geldelijke macht verlaten. Het gemis bij den landbouwer aan onafhankelijkheids- gevoel heeft het juist allerhande oorlogsbedienden gemak kelijk gemaakt om den boer te drillen. Hadden de landbou wers wat meer van die spreekwoordelijke Vlaamsche fiere koppigheid bezeten er ware hen menig onrecht gespaard gebleven. We moeten dus al het mogelijke doen om de van het land levende bevolking wat meer fierheid aan te leeren. Wanneer de vernedering ons in zoo groote mate aangedaan genoeg beseft wordt, dan zullen allen het ons ten dienste staande verweermiddel der vereeniging vastgrijpen. Met Gods hulp zullen we trachten onzen bond lot welzijn der boerenbevolking ten vollen bloei te brengen. J. De Boeck. We geven hier aan de lezers een model voor het indienen der oorlogschade. Elk aan den burgemeester zijner gemeente. Elke schade door opeisching veroorzaakt en minder be taald dan de werkelijke waarde. Alle diefstallen door Duitschers gepleegd mag volgens schatting gerekend wor den. Hier een model Oorlogschade Aan den eigendom van Wonende te DATUMS GEGEVENS SCHADE 1916 Maart Opgeëischt eene koe ter waar de van 1500 fr. Betaald 500 fr. frank 1000 1917 1 April Opgeëischt merriepaard (Stud- boek Nrwaarde 4000 fr. Betaald 1500 fr. 2500 1918 28 October Gestolen door Duitsche solda ten 150 kilo haver. 150 300 frank boet betaald wegens achterhouden van melk. 300 Jan. Hewel Pier hoe gaat het met de man, en hebt ge ons gazetjes De Koornbloem al gelezen. Pier. Ja, gij hebt me daar een farce gebakken, ge zijt merci, om dat allemaal te doen in de gazet zetten wat wij vertelden. Jan. De waarheid mag geweten zijn Pier, ik weet, ge zijt daarom niet kwaad. Maar ik vraag u wat ge zegt van ons Korenbloemeken Pier. Hé dat was wel, ik geloof dat de boeren begin nen te studeeren voor avokaten, Jan. Wat ge zegt Pier Dat is een begin alle boeren zullen eens beginnen met artikelen te schrijven, de boeren zijn nog zoo dom niet als men dat wel denkt. Pier. Er zijn toch nog domooren. Zie Jan ik heb mij gisteren zoo kwaad gemaakt om uit mijn vel te springen. Men kwam rond met de tweede nummer van ons gazetje. Mijn gebuur Tist stond juist aan zijn deur, toen men hem eene gazet aanbood, hij zegde barsch neen ik moet van die klodden niet weten Jan. Ja dat moet een uilskieken zijn. Pier. - Maar ik heb het hem eens lekker gestoofd. Hij wilde ook niet bij onzen bond komen, dat zat al in mijn mouw en nu met dees geval schoot ik in een koleire en verweet hem dat hij een ezel was., Jan. Maar Pier, Pier, hoe is het mogelijk Pier. Ja ik kon mij niet meer inhouden. Alle dagen komt hij zitten tieren en lawijten op gene en dezen die hem van den oorlog hebben bij de oor getrokken of bedrogen en hij is te dom en te lafhertig om mee te werken om die schel men de les eeDs te spellen. Jan. Ja maar Pier. hebt ge hem als eens goed alles uiteengelegd. Vele menschen verstaan dat niet al te goed. Ge weet hoe het met u het geval was bij onze eerste ont- moetting. Pier. Ik heb het hem al honderd keeren uitgelegd, maar dat is een eigenzinnig mensch. Hij betrouwt niemand en hij weet het altijd best. En daarbij als ik daar aan denk, ik zou uit mij vel springen I Jan. Waarom zoo kwaad Pier

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Koornbloem | 1919 | | pagina 3