REDT U I ZELVEN DE BEbASTIftGEH Stikstofvoeding dëF Peuigewassen. IMEüKVEH Onze Graangewassen. De Vraebtafuiisseling. Landbouwweekblad! Arbeid adelt moet steeds de leus zijn van alle landbouwers. CDetensehoppelij^e Qijdpoge ;;:>jg£i38gBca8gBSajgai8B^^ ZONDAG 15 MAART. 1925. Prïja 12 centiemen. 7de JAARGANG N\ 324 Abonnementsprijs i 6,00 frank s jaar». Men schrjjft in op ons Bureel en op alle postkantoren. Aankondigingen volgens akkoord. Bureel en Redactie BRABANDSTRAAT, 53. AALST ORTAIRE CAUDRON. Aalst De medewerkers zijn verantwoordelijk voor hunne bijdragen öngeteekende stukken worden niet opgenomen. Niet opgenomen handschriften worden niet teruggegeven. Voor en door de Landbouwers Verantwoordelijke Opsteller de Wij beginnen vandaag het on derzoek van die belangrijke kwes tie. Ons doel bestaat in de uitleg ging van de wet en inlichtingen over de punten die de landbouw betreffen. Waarom zijn er vermeerderin gen in de belastingen gekomen Voor den oorlog was de schuld van den staat 5.800.000.000 frank ze is nu 40.684.000.000 frank. Die vermeerdering is natuurlijk geko men door de oorlogskosten maar ook door leeningen in binnen- en buitenland om pensioenen en be- heerkosten te betalen en om aan de ongenoegzaamheid der belas tingen te verhelpen. De jaarlijk- sche vermeerdering der schuld was in 1923 en 1924 niet meer dan een milliard terwijl zé vroeger veel grooter was. Ónze regeering heeft dus de financiëele toestand van het land bijna zuiver gebracht en zij hoopt voor 1925 nog eene ver betering. Iedereen moet zijn be lastingsplicht vervullen de waar sters, de meubelen, de dienstbo den en de paarden. 3. het patentrecht. 4. de belasting op de werkelijke inkomsten en winsten. De wet van 1919 heeft de be lastingen in 't algemeen bevestigd, maar andere namen gegeven en ook... andere cijfers genomen. Wij hebben nu als belastbare inkomsten 1. de inkomsten van gebouwde en ongebouwde grondeigendom men. 2. inkomsten van het roerend kapitaal. 3. de bedrijfsinkomsten. Die brachten nochtans nog te weinig op en dan heeft* men de supertaks gevonden die het totaal der inkomsten en winsten aanslaat. De princiepen van de wet zijn de rechtvaardigstealleen moet men in hun toepassing opletten niemands belangen te krenken. Wij zullen verder van de vermeer dering van het percent volgens het de van ons papiergeld zal alleen totaalcijfer der inkomsten spreken door een zuivere finantiëele toe- stand verbeterd kunnen worden j en wat zou het ons kunnen helpen j papier te bezitten dat geene waar- de meer zou hebben Men heeft van den belgischen schatplichtige groote offers ge- vraagd. Hij moest, in 1913, 4/ j frank betalen, nu 416 frank. De belastingen zijn dus in België bij na 10 maal zwaarder dan voor den oorlog die vermeerdering is veel grooter dan in al de andere landen. Nochtans betaalt men, misschien niet zonder twijfel no pens de rechtvaardigheid van de belasting en ook niet zonder twij fel nopens de som, waar die twij fel komt daaruit voort dat het pu bliek te weinig ingelicht wordt. Met de wet van November 1919 heeft de regeering het doel gehad iedereen op gelijken voet te zetten iedereen zou volgens zijne inkomsten en zijne winsten beta len. Die gedachte was zeer goed en zeer schoon, maar er zijn in België nog te veel personen die niet boekhouden hoe willen we dan van die personen juiste reke ningen vragen. Het was dus de eerste moeilijkheid voor het be stuur van de staatskas die onbe kende winsten te schatten. Men heeft het, volgens de streek, op verschillende manieren gedaan, na bespreking met afgevaardigden van de belanghebbenden, hier in akkoord met onbekende perso nen en eindelijk somtijds alleen. In het eerste geval betaalt ieder een zijne schuld, zonder veel ple zier natuurlijk, maar ook zonder aarzeling, zeker als hij is dat de vastgestelde cijfers ten minste bij na juist zijn. In de andere geval len kan die manier van handelen alleen ontevredenheid en tegen kanting veroorzaken.Iedereen zal nochtans betalenomdat het moeilijk is tegen den Staat te twis ten, maar zal men dan niet trach ten een deel van zijn kapitaal te verbergen Wij hooren dikwijls zeggen dat de toestand van vroeger beter was, dat de cijfers van voor den oorlog per 3,4,5 of 10 verdubbeld mochten zijn. Er bestonden in de vroegere gewoonten te veel on rechtvaardigheden. Die gewoon ten bestonden al van voor 1830, dus voor de belgische onafhan kelijkheid. De taksen op de deu ren en vensters waren dezelfde voor groote of kleine, in breede handelsstraten en in smalle stegen de huurwaarde was dikwijls slecht bepaald de werkelijke inkomsten en winsten waren volgens de ma nier van leven vastgesteld. Wij hadden dan 1de grondbelastingen 2. de personeele belasting op de huurwaarde, de deuren en ven- Wat we in ons vorige bijdrage schre ven over de stikstofvoeding der planten is maar ten deele toepasselijk op de peulgewassen. Deze planten verbruiken ook nitraat en ammoniak, maar enkel op gesterili- seerden (mikrobenvrij) grond. Op ge wonen grond echter, hoewel ze in hun bestanddeelen een grooter stikstofge halte hebben dan de graangewassen, trekken ze maar weinig voordeel uit die meststoffen; dikwijls zelfs bevat de grond na het inoogsten meer stikstof dan in het begin en meer dan hem onder vorm van meststoffen werd toegevoegd.Daar- uit blijkt dat de peulgewassen de stikstof elders dan in den stikstofvoorraad van den grond kunnen putten, en op dat ge bied kan enkel ia aanmerking komen de stikstof uit de lucht.Zooals men wellicht weet is de lucht een mengsel van 4 dee- len stikstof en één deel zuurstof lucht bevat ook nog 3 deelen koolzuur op 10,000 deelen lucht (0,03 °/o). kant kweekten graan- en op vermorzelde kwarts maar wij mogen nu al zeggen dat die vermeerdering juist is iemand die groote winsten doet kan na tuurlijk meer betalen per honderd. Het patentrecht is dus alleen verdwenen. I. De Grondbelasting De grondbelasting is gevestigd op het kadastraal inkomen van al de gebouwde en ongebouwde grondeigendommen, 't Is alzoo een misgreep te denken dat de pacht prijs altijd als huurwaarde moet aanzien worden. Eene overeen komst tusschen den eigenaar en den huurder zou altijd mogelijk maken op papier eene lagere huur waarde aan te duiden daarbij zou de pachter die te veel betaalt volgens de natuur en de kwaliteit van den grond een tweede keer te veel moeten betalen voor de grondbelasting. De nazieners van het kadaster moeten de kontrool maken van de opgegevene huurwaarden met vergelijking aan de middelmatige opbrengsten van zelfde gronden of zelfde gebouwen in dezelfde streek. Wij moeten ook nota ne men, om de huurwaarde te bepa len, dat wij aan den pachtprijs, volgens het geval, de grondbe lasting, als de huurder die zelf be taalt, de verschillende werken kos teloos of aan speciale prijzen voor den eigenaar gedaan, de uitkeerin- gen in natura (graan, eieren, melk, enz.) moeten bijvoegen. Integen deel moeten van den pachtprijs af getrokken worden de persoonlijke lasten van den pachter of van den huurder die ten laste van den eige naar zijn gelegd. Om eene juiste huurwaarde te nemen mag men nog rekening hou den van de verkoopwaarde van een eigendom en daarop de inte rest rekenen. De grondbelasting is verschul digd door den eigenaar, bezitter of vruchtgebruiker. Maar deze drij soorten van personen kunnen in den pacht de grondbelasting ten laste van den huurder zetten. Nochtans in dat geval zal de pach ter of de huurder nooit verschul digd zijn eene verhooging van de grondbelasting die daarna zou ko men te betalen en dit niettegen staande alle vroegere tegenstrij dige bedingen. De wet wil daar mee vermijden dat de pachter zich in een onvoorziene toestand zou bevinden. De grondbelasting is van 10 van de huurwaarde voor den Staat. Wij zullen verder van de opcentiemen spreken. (Wordt vervolgd). P. QUERTON, Agronoom. Landbouwers leest en verspreidt uw blad. Er zijn weinig vraagstukken in de plantenphysiologie welke zulke talrijke proefnemingen en zulken langen woor denstrijd tusschen de geleerden hebben verwekt als het vraagstuk dat we nu be spreken. Sedert eeuwen kende men den gunstigen invloed van de peulgewassen op de vruchtbaarheid van den grond men legde dit uit door de lengte hunner wortels welke uit de diepere grondlagen het voedsel putten en den voorraad der bovenste laag schier onaangetast lieten. Deze uitleg kon niet meer gelden indien men de peulgewassen kweekte op een bepaalde hoeveelheid gronds Die proef neming werd in 1836 door Boussingault verwezenlijkt: Klaver en erwten werden in potten gekweekt het stikstofgehalte van de aarde en van de asschen der peul gewassen werd vastgesteld en grooter bevonden dan de stikstofgehalte van de aarde vóór de proefneming. Later be- statigde dezelfde geleerde dat de stikstof der geoogste peulgewassen altijd het stikstofgehalte der toegediende meststof fen overtrof en dat wel somtijds in bui tengewone hoeveelheid in geval van lucerne (Spaansche klaver) in vollen groei bereikt die hoeveelheid bij de drie honderd kgr. per hectare en per jaar. Het spreekt dat de stikstofvoorraad van den grond indien hij niet hernieuwd werd, algauw zou uitgeput zijn. De fei ten echter toónen dat die voorraad br de cultuur van peulgewassen altijd aan rijker wordthet is dus alleen ten koste van de atmosfeerische stikstof dat dit geschieden kan. (Atmosfeer noemt men de luchtmassa die den aardbol omsluit) Dit besluit hoe natuurlijk het ons ook voorkome werd door Boussin gault ondanks zijn eigen proefnemingen niet aangenomen. In 1849 liet G. Ville de gunstige uitslagen kenneD welke hij bekomen had door het kweeken - in potten en onder glazen klok van lu pinen in zand het zand was eerst tot gloeiens toe gewarmd en dan met een oplossing van minerale stoffen be sproeid. Boussingault herhaalde de proef van G. Ville en hij bekwam geen uitslag. De geleerden in 't algemeen deelden de meening van Boussingault, omdat de proeven van Ville zeer onbe stendige uitslagen leverden nu eens lukten ze, dan niet De bijzonderste voorwaarde tot het wellukken zijner proef had aan G. Ville ontsnapt en 't is eerst dertig jaren later dat ze gevonden werd. 't Is ia 1883 immers dat de vraag opnieuw bestudeerd werd, tegelijkertijd door den beroemden Franschen schei kundige Berthelot en door twee Duit- schers Hellriegel en Wilfarth. peulgewassen waaraan een vaste hoeveelheid minerale stoffen en een veranderlijke hoeveelheid calcium- nitraat (Noorsche nitraat is ook cal» ciumnitraat) werd toegevoegd. Zij be vonden dat in geval van gerst de atmos feerische stikstof nooit wordt verbruikt: de meeropbrengst van den oogst staat in rechtstreeksche verhouding tegenover de aangewende hoeveelheid calcium- nitraatdat feit had Boussingault reeds bemerkt zooals wij in onze vorige bij drage schreven. In geval van erwten bestaat er geene verhouding tusschen de aangewende hoeveelheid nitraat en het gewicht van den bekomen oogst, zoo ver dat mer, dikwijls den besten uitslag bekwam wanneer hoegenaamd geen ni traat werd aangewend de erwten zijn dus bij machte de atmosfeerische stik stof vast te zetten. Indien men echter die proefnemingen op gestereliseerd midden verwezenlijkt, dan worden de peulgewassen gevoelig aan de werking van nitraat, juist zooals met graange wassen het geval is peulgewassen zul- en nu niet groeien zonder nitraat, tenzij men het gesteriliseerde midden besproeie met water waarin een weinig aarde is vermengd. In dat laatste geval ziet men op de wortels knobbeltjes verschijnen. Deze wortelknobbeltjes zijn altijd afwe zig wanneer de peulgewassen worden gekweekt op gesteriliseerd midden met gesteriliseerd water besproeid. De aandacht werd aldus gevestigd op deze wortelknobbeltjes, die men voor heen als ziekteverschijnselen aanzag en men bestatigde dat deze knobbeltjes de woonst zijn van een mikroob die bij machte is de atmosfeerische stikstof vast te zetten en deze stikstof onder vorm van eiwitstof aan de peulgewassen te leveren als vergoeding trekt deze mi kroob uit de peulgewassen de koolhy draten welke tot zijn voeding noodig zijn. Deze mikroob kan in kunstmatig mid den (cultuurbouillon) leven (Beyerinck, Franck en Otto) en hij werd door Beyerinck Bacillus Radicicola (wortel- bacil) genoemd. In deze soort mikroben zou men echter een groot aantal varië teiten kunnen onderscheiden en elk dezer variëteiten zou eigen zijn aan een be paalde soort peulgewassen en zelfs, vol gens Mazé (1899) aan een bepaalde soort grond zoo b.v. zou de bacillus der lupinen zonder invloed zijn op de erwten en de bacillus der kalkachtige gronden zou enkel zeer traag aan kiezel achtige gronden gewoon worden. Som mige geleerden onderscheiden aldus van 5 tot 11 variëteiten. Als praktisch gevolg van die weten schappelijke bestatigingen heeft men ge tracht den B. Radicicola aan te wenden om de opbrengst van voederplanten te vermeerderen en de firma Meister Lu cius en Biüning, te Höchst, bracht in den handel (1896) onder den naam van nitragine een cultuur van deze mikroben welke het voldoende was aan den grond toe te voegen om zijn vruchtbaarheid te vermeerderen. De proefnemingen in Frankrijk door Dehérain en in Duitsch- hmd door Franck aangelegd, leverden geen gunstige uitslagen om de eenvou- eersten stap daar tot de verwezenlijking van dit doel. In hun proefnemingen za gen ze de gedeeltelijke sterilisatie waarvan we reeds vroeger gewaagden, de vermenigvuldiging bevoordeeligen van den Clostridium Pastorianum en van de Azotobacters. Zooals Truffaut onlangs schreef 19244 zal de mikroben- leer weldra in den landbouw een even belangrijke rol spelen als heden in de gezondheidsleer en de geneeskunde. P. V. F. Het vee dat in de eene of andere streek word opgehouden, kan men met rede een product van het klimaat en van den bodem dier streek noemen. Zijn ge- heele bestaan immers is afhankelijk van de omstandigheden waarin het leeft. Nochtans mag men hierin niet te abso luut zijn, daar de geaardheid van het vee in eene streek toch ook veel afhangt van de zorg, die voor het aanfokken wordt besteed, en het doel waartoe het vee wordt gehouden. Naar dit doel on derscheiden we melkvee, mestvee en werkvee. Wij zullen ons hier bij het melk vee houden. Van melkvee verlangt men dat het eene groote hoeveelheid melk geeft van de gewenschte samenstelling. Gewoon lijk gaan zeer hooge melkopbrengsten niet samen met goed gehalte, daar het hier verschillende factors zijn die den groolen rol spelen, lijk de geschiktheic van het dier, het ras en de erfelijkheid. Zoo geven Jerseysche, Casselsche, Dur hamsche en Bretonsche koeien in het al gemeen geen groote hoeveelheid, maar wel vetrijke melk, dewijl Hollandsche en Vlaamsche koeien groote hoeveelheden kaasrijke melk geven, doch met een min der vetgehalte. Vermits het geven van veel en van vette melk een erfelijke eigenschap is dient bij het aanfokken ook op de at komst gelet te worden, vooral van den stier die voor het dekken wordt gebruikt. De melkveehouder zal dus nooit een vaarskalf houden als hij niet bepaald weet dat het dier van goede afstamming Waar echter de melkveestapel zoo dikwijls door aankoop wordt aangevuld, is het niet altijd mogelijk iets omtrent de voorouders van de aangeboden dieren te vernemen en in dit geval zal de koo- per zich dus geheel moeten overlaten op de uiterlijke kenmerken. De ondervinding heeft nu geleerd dat veel goede melkgeefsters in hun lichaamsbouw en hun uiterlijke eigen schappen op bepaalde punten groote overeenkomst vertoonen vandaar dat men zegt dat een goede melkgeefster meestal gekend wordt aan een zeker ge tal uiterlijke kenteekenen. De meeste veehouders hechten evenwel een te hooge waarde aan die uiterlijke kentee- ken. Waar deze met een goede afstam ming gepaard gaan, zijn ze stellig van veel waarde, maar wij echten evenveel waarde uitsluitend aan een lange reeks goede vporouders als aan de meest vol maakte vereeniging van de uiterlijke tee kenen van melkrijkheid alleen. Waar men echter van die afstamming weinig of niets kan vernemen moet men zich wel op die kenteekenen van betrekkelijke waarde overlaten Het is immers toch sten melkspiegel waren begaafd. Een gele tint van den melkspiegel en het sedekt zijn van gele schilfers, die zich er gemakkelijk laten afkrabben, zouden ook nog op een hooge vetgehalte der melk wijzen. Als verdere kenmerken voor melkvee gelden nog een losse, zachte en plooibare ïuid, arm aan onderhuidbindweefsel een korte, fijne, zachte, glanzende en dicht aanliggende beharing een fijne cop, betrekkelijk lang en smal, met groo te, heldere oogen en fijne horens, vooral aan de basis een dunne hals, een vrij breede en niet hoekige schoftniet te vleezige, doch drooge, niet te smalle en niet te steil geplaatste schouders een lange borstkas met langerugwerpsels en ver van elkander liggende ribben, daar dit alles op goed ontwikkelde ademha lingswerktuigen wijstde rug moet lang, en niet te scherp zijn de lenden moe ten met den rug één rechte lijn vormen de buik zal tonvormig zijn, naar achte ren iets wijder wordende, maar niet op geschorst, noch hangend het kruis zal lang en breed zijn de staart zal fijn aan gezet. dun en lang wezen de ledematen zullen niet te lang en te grof zijn, met goede breede en krachtige gewrichten, goed geplaatst, niet koehakkig van ach teren, noch met franschen stand ven voren. Vernuftige geleerden beweren dus dat er een duidelijk sprekend verband be staat tusschen de bovengenoemde uiter lijke kenteekens en de melkrijkheid. Daar dit verband echter niet altijd te vinden is, wenschen wij hier alleen te doen opmerken dat zeer veel goede melk geefsters weliswaar het meerendeel van bovengenoemde uiterlijke kenteekens vertoonen. Wanneer wij nu op de markt een mooie en een leelijke melkkoe zien staan en wanneer ons van de afstamming van beide niets is bekend, dan zullen wij de eerste boven de laatste verkiezen. Is de afstamming en de melkrijkheid van den stam ons wel bekend, dan komen maar enkele uiterlijke kenteekens van pas in de2e plaats en andere in 't geheel niet in aanmerking. Het opsporen van de afkomst van het dier zal ook van 't allergrootst nut zijn de bestendige medewerking der altijd zelfde faktoren van het midden en de richting, ook altijd dezelfde, aan de dier lijke producten eener bepaalde streek toegeëigend, moet onvermijdelijk eene eenvormigheid in den kweek teweeg brengen en de dieren met een speciaal, een aan hun eigen uiterlijk, bestempe len dat voor den aankoop een waarborg zal zijn. F. S. Berthelot bestatigde dat gronden van mindere of middelmatige waarde hun stikstofvoorraad vermeerderen wanneer ze met de lucht in aanraking komen. Voor gesteriliseerden (mikrobenvrije) grond is dit echter niet waar, en daar een stof welke tot gloeiens toe gewarmd wordt, mikrobenvrij is, begrijpt men waarom de proeven van G. Ville enkel dan lukten, wanneer toevallig de noo dige mikroben op het zand werden aan gebracht, bijvoorbeeld door het water waarmede men het begoot. Daar deze verrijking aan stikstof zich voordeed op gronden waar niet het min ste zichtbare plantengewas op groeide, kon Berthelot niet anders besluiten of het waren de mikroben aan wier wer king dit feit te wijten was. De stikstof winsten aldus verwezenlijkt op naakten grond zijn flauw, maar ze worden vrij aanzienlijk wanneer men op die gronden peulgewassen teelt. Op enkele maanden dat de proefneming duurt stijgt de stik stofwinst tot 600 a 700 kgr. per hectare in geval van lucerne. Deze uitslagen werden gestaafd door proefnemingen met andere planten en in andere omstan digheden verwezenlijkt door andere proefnemers waaronder we Gautier, Joulie en Pagnoul (1888) zullen noemen. Hellriegel en Wilfarth langs hunnen dige reden dat de B. Radicicola reeds op beter een minder goede, dan in t geheel geen waarborg te bezitten. En daarom ware het niet slecht die kenteekens van melkrijkheid eens na te gaan. Het meest betrouwbare kenteeken is in ieder geval wel eene goede ontwikke ling van den uier, waarop groote, kron kelende, sterkontwikkelde meikaderen scherp staan afgeteekend. Die meikade ren dienen immers om het bloed d.i. het voedend materiaal voor de vorming der melk, naar den uier te leiden- Daarbij moet de uier groot, vierkant en met een dunne huid bedekt zijn. Hij moet zich zoo ver mogelijk naar voren uitstrekken en daarbij niet vleezig zijn, maar in uit gemolken toestand veel plooien vertoo nen. De vier tepels moeten in een vier hoek naar buiten staan en goed gang baar zijn. De aanwezigheid van nog kleine speentjes, bijspenen genaamd, is een goed teeken. De melkkuilen, waar door de meikaderen zich van onder de huid naar het inwendige van het lichaam begeven, zullen groot zijn en zich dicht bij de voorbeenen bevinden. Tot de zoogenaamde teekens van melkrijkheid behoort verder de melk spiegel. Men verstaat daardoor de plaats aan het achterste gedeelte van den uier en op de dijen, waar het haar in plaats van zooals gewoonlijk van boven naar beneden van beneden naar bo ven gericht is. Hoe grootere melkspie gel en hoe fijner haar, des te meer melk zal de koe geven, zegt men wel. De fransche geleerde Guenon, die de melk spiegel ten grondigste heeft ingestu deerd en ze in niet minder dan 64 soor ten naar hun grootte en vorm heeft ver deeld, verdient zeker allen lof voor zijn vernufte opzoekingen, doch de onder vinding heeft meermalen slechte melk. geefsters aangewezen die met den mooi- alle akkergronden gevonden wordt De verbeterende invloed der peulge- wessen op de vruchtbaarheid van den grond is dus hieraan te wijten dat die planten in den vorm van wortels en van anderen afval, in den grond een groo tere hoeveelheid stikstof laten stik stof welke ze aan de lucht ontnomen hebben dan de hoeveelheid verbon den stikstof (nitraat enz welke ze aan den grond ontnomen hebben. Aldus ook is uit te leggen het voordeel dat de peul gewassen als groenmest leveren. Buiten den B. Radicicola zijn er nog andere mikroben bekwaam om vrije stikstof vast te zetten. Zoo onder ande re de Clostridium Pastorianum dat aan den groep der boterzuurbakteriën be hoort ook nog de Azotobacter Chroo- coccum en Agilis, en de Radiobacter van Beyerinck. De werking van al deze mikroben wordt bevoordeeligd door mangaanzouten (Olaw). Het waren waarschijnlijk deze mikroben en niet de B. Radicicola die op het spel waren in de proeven door Berthelot op naakten grond verwezenlijkt. De tegenwoordigheid der stikstofmi- kroben is niet voldoende om den groei der peulgewassen te onderhouden op tuingrond, rijk aan organische stoffen kan de lucerne bijna zonder onderbre king gewonnen worden (Lawes en Gil bert), maar op gewonen normalen akker grond verkwijnt deze plant na enkele jaren. Deze uitslag zou te wijten zijn aan een tijdelijke vergiftiging van den grond door de uitwerpselen der planten (kos- sowitch 1905, Dumont en Dupot 1907). Uit dit alles blijkt dat het noodig is de nuttige mikroben te bevoordeeligen de proefnemingen van Russell, van Truf faut en van Bezssonoff (1920) stellen een Bij het nu algemeen geworden ver bruik van stikstofmeststoffen voor de wintergranen in de Lente en voor de haver, moet gezorgd worden enkel die stikstofmesten toe te passen welke on middellijk opneembaar en benuttigbaar Het is immers in de eerste weken van de Lente dat de graangewassen al de hun noodige stikstof opnemen. De voorraden stikstof in den grond aanwe zig zijn op dat oogenblik van weing nut. Alle omzettingen kunnen moeilijk of niet geschieden, omdat voor deze omzettin gen de grond een warmtegraad moet hebben, welke in dit seizoen zelden voor komt. Daarom is de aangewezen stikstof meststof hier het Sodanitraat van Chili. Een toepassing van 300 tot 350 kg. per hectare zal aan de jonge plantjes de noodige stikstof geven. Een ander voor deel Sodanitraat is een alcalische mest stof en graangewassen vergen een al- calischen bodem. De vruchtafwisseling is een zeer be langrijke kwestie zoowel in land- als in tuinbouw. Wanneer we sommige onzer landbouwers en hoveniers hooren spre ken of beter nog als we hun doenwijze eens goed nagaan, dan bemerken we al ras dat ze met de vruchtafwisseling nog te weinig rekening houden. Vermits ik in De Koornbloem bijzonderlijk fruit boomteelt en moeshoevenierderij te be handelen heb, ga ik me bijzonderlijk, voor wat de vruchtafwisseling betreft, houden op het terrein van tuinbouwik zit niet gaarne in een andermans rapen. Dit wil nochtans niet zeggen dat de land bouwers uit de lezing van deze artikels geen voordeel kunnen putten, hoege naamd nietwant de grondslagen van een welbegrepene afwisseling in den plantengroei komen zoowel den land bouwer als den tuinbouwer ten goede. De grond waarover ge gewoonlijk beschikt om er groenten op te telen ver deelt men in een zeker aantal gelijke perceelen't zij 2, 3, 4 of 5 volgens de verschillende plantengroepen die men kweeken wil. Als men nu gedurende een jaar, op een zelfde perceel grond, planten heeft ge kweekt die dezelfde eischen stellen of na genoeg dezelfde voor wat betreft de BHBHUmBHU is.

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Koornbloem | 1925 | | pagina 1