Naar eene Nieuwe Oslo-overeenkomst I Arbeid adelt* Landbouwweekblad Voor en door de Landbouwers Politie op het Vervoer en het Verkeer Jaarmarkt-Prijskamp Het eggen der Weiden De Eischen onzer Landbouwers. Uitstap naar de Veeprijskampen van Audenaarde. De Voeding van het Kweekkalf Orgaan der Landbouwersvereeniging Redt U Zeiven Z0NDAG"2l FEBRUARI mi. fi|i 23juüi 19<u JAARGANG Ni 946 Abonnementsprijs 12 fr.'s jaars. Men schrijft in op ons Bureel en op alle postkantoren. Het overnemen van artikelen zonder aanduiding der bron is streng verboden. Bestuurder en verantwoordelijke Opsteller O. CAUDRON. Bureel en Redactie t Zeebergkaai, 4, Aalst. De medewerkers zijn verantwoordelijk voor hunne bijdragen. Aankondigingen volgens akkoord. Onze lezers hebben voorzeker de Oslo- conferentie nog niet vergeten wel ke tot stand kwam op 22 December 1930 en welke wij destijds in ons blad uit voerig hebben besproken en ook be streden als zijnde nadeelig voor onzen landbouw. Zij had voor doel een economische toenadering te bewerken tusschen Bel gië, Nederland, Denemarken, Noorwe gen en Zweden. Gesloten voor een aan- vankelijken duur van zes maand en be houdens opzegging hernieuwbaar van zes tot zes maand, behelsde zij de ver bintenis der onderteekenende partijen hunne wederzijdsche tolrechten niet te verhoogen of geene nieuwe tolrechten in te voeren, zonder voorafgaandelijk de andere onderteekenaars hunne inzichten desbetreffende ter kennis te brengen. Wij hebben deze overeenkomst be streden als gevaarlijk en nadeelig voor onzen landbouw hoofdzakelijk 1) Omdat de meeste der bij de over eenkomst betrokken landen reeds een gansch stelsel van tolbescherming had den opgebouwd, terwijl België nog steeds aarzelde beschermingsmaatrege len te treffen ten voordeele van zijn landbouw. 2) Omdat de overeenkomst te eng was opgevat en slechts landen omvatte die meestal uitvoerders zijn* op groote schaal van landbouwproducten, terwijl groote nijverheidslanden, waar onze landbouwproducten ook afzet zouden kunnen vinden, zich afzijdig hielden van de overeenkomst. Mede onder den invloed van het ver zet der landbouwmiddens, weigerde het Belgisch Parlement de ontworpen over eenkomst goed te keuren. De Oslo-gedachte is dezen laatsten tijd echter opnieuw op den voorgrond getreden. Inzet ervan zijn de voetstap pen gedaan door den heer Collijn, Eer ste Minister van Nederland, bij den heer Koht, Minister van Buitenlandscbe Zaken in Noorwegen, de besprekingen verder gevoerd met de Zweedsche Re geering, de reis van den Koning van Zweden en van den Zweedschen Minis ter van Buitenlandsche Zaken naar Bel gië en de besprekingen door dezen laat ste te dier gelegenheid gevoerd met de Nederlandsche Regeering. Reeds deelt de pers mede dat begin Maart a.s. in Den Haag de onderhan delingen zullen worden aangevangen tusschen de vertegenwoordigers der be trokken landen tot afsluiting van een nieuw Oslopact. Alhoewel het juiste doel der nieuwe besprekingen op voorhand niet nauw keurig is afgebakend, is toch bekend dat zij er naar streven de handelsbetrekkin gen tusschen de betrokken landen uit te breiden door afschaffing of vermindering der bestaande invoerrechten en der be staande contingenteeringen. De nieuwe overeenkomst zou thans, benevens Denemarken, Noorwegen, Zweden, Nederland en België ook Fin land omvatten. Wat te denken van de nieuwe ont worpen overeenkomst in zooverre deze onzen landbouw aanbelangt Wij ontkennen niet dat de nieuwe overeenkomst, indien zij er in slaagt de betrokken landen welke centra zijn van intensieve economische activiteit op eco nomisch en politiek terrein te groepee- ren, het vertrekpunt kan stellen van een verruiming van den internationalen han del en van een terugkeer tot vrijere en breedere economische betrekkingen tus schen de volkeren. Deze uitkomst is ech ter dan alleen maar te bereiken, indien de groepeering der betrokken landen stevig en harmonisch genoeg is, om op hare beurt onderhandelingen aan te knoopen met grootere landen en deze te overtuigen van het nut dat zij zullen ondervinden door hunne economische politiek te wijzigen in de richting der Oslo-staten. Hier stelt zich de belemmering of struikelsteen der clausule van de meest begunstigde natie welke nog schier al gemeen van toepassing is in de inter nationale handelsovereenkomsten en waarbij de begunstigde natie automa tisch profiteert van elke toegeving op tolgebied, welke de medecontractant toekent aan andere landen. Zoo bvb. zou Engeland kunnen aanspraak maken op elke vermindering van tolrechten welke België zou toestaan aan de andere Oslo- staten. Het komt ons vooral nog niet duide lijk voor hoe deze clausule zou kunnen verzoend worden met de grondgedachte der ontworpen nieuwe Oslo-overeen komst. Tevens is het duidelijk dat het voortbestaan dezer clausule gevaar op levert voor een overtolligen invoer-uit landen die niet zouden deelnemen aan de nieuwe overeenkomst. Verder blijven de vroegere bezwaren nog volledig bestaan Zooals bij de vorige Oslo-overeenkomst zijn de mede contractanten van België in hoofdzaak landen wier uitvoer overwegend bestaat uit landbouwproducten. Voor zijne pro ducten zal onze landbouw er dus geen noemenswaardige afzet vinden, wijl een verlaging der thans onmisbare tolrech ten en contingenteeringen, die onzen landbouw thans tegen abnormale vreem de mededinging verdedigen, moet leiden tot een merkelijke uitbreiding van den invoer en eene inzinking der prijzen die nu reeds meestal verre van loonend zijn. Hierbij dient nog een andere voor onzen landbouw zeer nadeelige factor in aanmerking genomen. Wij bedoelen de uitvoerpremiën en anderen weidelij ken steun welke de meeste betrokken staten toekennen tot bevordering van den afzet hunner landbouwproducten in het buitenland. In verband hiermede volstaat het te verwijzen naar de belangrijke uitvoer premiën welke door Nederland, Dene marken, Finland worden toegekend voor allerlei landbouwproducten en waarvan wij regelmatig gewag maakten in ons wekelijksch landbouwoverzicht. Het is vooral tegen deze dumpingspraktijken dat onze Regeering verplicht was de contingenteeringsmaatregelen af te kon digen om onzen landbouw tegen onder gang te vrijwaren. Alvorens ons Land dus kan toetreden tot een nieuwe Oslo-overeenkomst moet het de stellige zekerheid verwerven van zijn mede contractanten dat deze uitvoer premiën en alle andere dumpingsprak tijken radicaal worden stop gezet, zoo dat een volstrekt normale handelscon- currentie wordt nageleefd. Verder moet onze landbouw als te genwaarde van de offers, welke hij zou brengen, voordeelen bekomen bij den afzet zijner producten die opwegen tegen bedoelde offers. Ten slotte mag onze landbouw nooit de positie prijsgeven dat hij den bijzon- dersten afzet voor zijne producten moet blijven vinden op de inlandsche markt. Dit is immers de onmisbare factor van stabiliteit in crisisperioden. In nijverheidsmiddens vindt de nieuwe Oslo-overeenkomst geestdriftige partij gangers. Dit is begrijpelijk, omdat onze nijverheid voorziet in de betrokken lan den haren afzet merkelijk te kunnen uit breiden. Voor onzen landbouw zijn de voor uitzichten op verre na niet zoo rooskleu rig. Wij verwachten dan ook ten stel ligste, dat niet meer volgens de oude noodlottige tradities onze landbouw als wisselmunt zal worden aangewend ten voordeele van de nijverheid. In zijn redevoering in de Kamer op 17 Februari 1.1. beloofde de heer Spaak, Minister van Buitenlandsche Zaken, dat de landbouw zal vertegenwoordigd zijn bij de aanstaande bespreking nopens de nieuwe Oslo-overeenkomst. Wij ver wachten dat hij woord zal houden en dat de vertegenwoordiger der landbouw belangen niet alleen zich volledig docu menteeren nopens de noodwendigheden en de verlangens van onzen landbouw, doch tevens eiken aanslag zal verhinde- (Zie vervolg onderaan 3de kol.) Wij hebben destijds in ons blad een uitvoerige toelichting gegeven van de nieuwe reglementeering op het vervoer en het verkeer. Het Koninklijk Besluit van 20 Febru ari 1937, verschenen in het Staatsblad van 5 Februari, brengt aanzienlijke wij zigingen aan deze reglementeering welke van kracht worden vanaf 6 Februari 1937. Ziehier de bepalingen welke van belang zijn van onze landbouwers. Het vee, de trek-, last- en rijdieren moeten altijd vergezeld zijn van een ge leider. Deze geleider moet voortdurend in de nabijheid van de dieren blijven. De trek-, last- of rijdieren en het vee moeten, zelfs als zij in rust zijn, verge zeld zijn van begeleiders in voldoende aantal om ze in bedwang te houden, zoo dat deze dieren geen ongevallen kunnen verwekken, noch het verkeer stremmen. De voertuigen moeten vergezeld zijn van het aantal begeleiders noodig voor de veiligheid van het verkeer. In ieder geval moet, zoodra het aan tal ingespannen dieren hooger is dan vijf, den bestuurder van het voertuig een begeleider toegevoegd worden. Zoo de lengte van een trein 16 meter overschrijdt, of indien de lengte van een geladen voertuig zonder den disselboom, wanneer het bespannen voertuigen geldt, meer dan 14 meter bedraagt,moet een begeleider achteraan op den trein of op de lading plaats nemen, of des noods achter den trein of de lading gaan. Indien het echter een mallejan geldt, waarvan de lading meer dan 12 meter lengte heeft, moet een begeleider achter deze lading gaan. De breedte van een geladen voertuig mag 2,40 meter niet overschrijden. Zoo nochtans de lading bestaat uit graange wassen, stroo, hooi, vlas of vlasafval, mag de breedte 3 meter bedragen. Hetzelfde geldt voor de bespannen voertuigen dienende tot vervoer van het veld naar de hoeve en omgekeerd. De lengte van een geladen voertuig, zonder den disselboom, wanneer het be spannen voertuigen geldt, mag 10 meter niet overschrijden, wanneer het voertuig één- of tweeassig is 11 meter zoo het voertuig meer dan twee assen heeft. Deze maximum-lengte wordt vastge steld op 15 meter voor de mallejans en op 16 meter voor de andere voertuigen dienend tot vervoer van onverdeelbare voorwerpen. Het bestuur van het Landbouwcomice Aalst, richt voor Zaterdag 27 Februari een uitstap per autocar naar Auden aarde. Op dien dag wordt aldaar de eerste ingericht voor Oost-Vlaamsch Stam boekvee. Het zal een zeer belangrijke prestatie zijn op gebied van veekweek, en we raden alle kweekers aan de reis mee te maken. Men kan inschrijven bij den Voor zitter van het Cornice, Mr Louis Calle- baut. Burgemeester te Nieuwer kerken, tot 22 Februari (laatste dag). Vertrek om 8 uur klokslag op het Esplanadeplein, aan het lokaal van het Cornice. Alle veekweekers, ook niet-leden van het Cornice, worden uitgenoodigd. Prijs voor de reis naar Audenaarde en terug 10 fr. per persoon. Knapzak meenemen. ren op de rechtmatige belangen onzer boerenbevolking. Wij hebben geen bezwaar tegen een verruiming der handelsbetrekkingen tus schen de volkeren welke een onmisbare maatregel is tot herstel der economische welvaart, doch enkel op uitdrukkelijke voorwaarde dat onze landbouw er niet het slachtoffer van worde I Het tijdstip van 't kalven is op onze boerderijen voorgoed begonnen en diensvolgens achten wij het van 't groot ste belang de voeding van het kalf eens te onderzoeken en te bespreken. De kwestie van de voeding der kweek- kalveren is bij onzen Vlaamschen land bouwer in 't algemeen slecht begrepen, en zoo ziet men in de kalverkweek de grootste missingen gebeuren. Is het dan te verwonderen dat men kalveren heeft die ten onder blijven, beenderenzwakte vertoonen of dikwijls aan afgang of diarrhée te lijden hebben. Het gebeurt wel eens dat men aan jonge kalveren onvolledige rantsoenen toedient die van een of ander voedend element te veel bevatten, terwijl andere volledig ontbreken. Soms geeft men te veel koolhydraten, ofwel te veel eiwitachtige stoffen. Ook geeft men aan de kalveren soms granen of melen die onvolledige eiwitten be vatten ofwel onverteerbare en zeer grof gemalen voeders. Wel kan men op zulke wijze enkele dieren opkweeken, doch hoeveel kwij nen er dan niet en gaan er zelfs van dood. In 't algemeen zijn die rantsoenen ook te arm aan mineralen (zouten) ofwel is er te veel phosphoorzuur tegenover de hoeveelheid kalk die in de voeding is aanwezig hierdoor is de calciumphos- phoorverhouding gebroken en wordt de calk met de uitwerpsels meegenomen en ontstaan teekens van beenderzwakte, die zeer nadeelig en zelfs noodlottig tunnen worden voor het groeiend we zen. Andermaal is er daarbij nog een te kort aan groeivitamine (vitamine A) en aan calciumaanzetting die de normale ontplooiing van het lichaam beletten. Telkens men bij kalveren afgang of diarrhee waarneemt, mag men verze- terd zijn dat het rantsoen slecht is sa mengesteld dat de voeders slecht zijn aangepast ofwel in te groote hoeveel- ïeden worden gegeven en slecht ver teren. Het beste voedsel voor een kalf is de volle moedermelk, doch is deze voeder methode niet economisch, gezien een calf per dag een hoeveelheid kgr. volle melk noodig heeft gelijk aan 1/6 van zijn gewicht en deze voedingswijze dus veel te kostelijk zou komen te staan. Men gebruikt afgeroomde melk waarbij men stoffen voegt die het botervet ver vangen en door de jonge organismen het best verteerd worden. Op het eerste zicht zou men geneigd zijn de voorkeur te geven aan het ver vangen van het botervet der volle melk door een plantaardige olie of een dierlijk vet van kleiner geldelijke waarde dan het botervet, doch dit geeft practisch geen goede uitslagen daar deze oliën of vetten slechte spijsverteringen en stoor nissen in het lichaam van 't kalf teweeg brengen. Dit komt voort doordat hun staat van ontbinding, noch hun verteerbaar heid op verre na niet dezelfde is dan die der vetstoffen van de volle melk. Het gebruik van melen van oliezaden en oliekoeken, vleeschmeel, zetmeelach- tige stoffen enz. gaf geen volle voldoe ning gezien men ook niet altijd over voldoende afgeroomde melk beschikt, waarbij deze stoffen zouden kunnen ge voegd worden en daarbij de samen stelling dezer voeders steeds te eenzij dig blijft. Wanneer men over geen voldoende hoeveelheid afgeroomde melk beschikt, heeft de ondervinding ons geleerd dat men de beste uitslagen bekwam met een voeder welke bestond uit een groot aantal gemakkelijk verteerbare stoffen welke in overvloed eiwit en mineralen bevatten. Het is zulk mengsel dat het volledigst verteerde en best voldeed aan de voedselbehoefte van het dier. De af wezigheid van afgang of doorloop en de normale en regelmatige groei van kal veren waren het bewijs dat de voeding beslist doelmatig was. De eerste 8 dagen mag men aan een kalf nooit meelen voederen daar het er niet toe bekwaam is zetmeel te verteren of er ten hoogste maar 1/4 van verteert Het is maar vanaf den ouderdom van 10 14 dagen dat de normale vertering van het zetmeel sterk vermeerdert. De landbouwersvereeniging "Redt U Zei ven,, heeft het zich als een plicht aan zien een samengesteld voeder voor kweekkalveren samen te stellen, bevat tende al de noodige voedingsstoffen van allerbeste hoedanigheid met de grootste verteer baarheid voor het kalf; een voed sel dat wetenschappelijk is samengesteld en volledig voldoet aan de noodwendig heden van het kalf wanneer een kleine hoeveelheid afgeroomde melk als basis rantsoen wordt toegediend. De proeven met ons kweekkalvermeel aangelegd, hebben er de waarde doen van kennen. De kalveren met het kweekkalvermeel R. U. Z. gevoed, groeien snel, hebben een kloek en ont wikkeld gestel en zijn volstrekt vrij van afgang en beenderziekte (rachitisme). Voedingswijze De eerste tien dagen geeft men niets dan volle melk. De hoeveelheid ver hoogt stilaan zoodat men den lOen dag omtrent 9 liter melk geeft. Vanaf den 1 Oen dag verandert men om de twee dagen 1 liter volle melk door 1 liter afgeroomde melk -f- 30 gram kweekkalvermeel. Na 4 weken komt men zoo op 9 liter afgeroomde melk en 270 gr. kweekkal vermeel. Dit rantsoen behoudt men tot den ouderdom van 2 maand doch vermeer dert men geleidelijk de hoeveelheid meel met 2.5 gr. per liter en per dag. Vanaf 2 maand vermindert men de hoeveelheid afgeroomde melk met 1 liter per week en geeft men 30 gr. meel meer. Op den ouderdom van 3 maand zal het kalf zoo 5 liters afgeroomde melk plus 1 kgr. kweekkalvermeel R.U.Z. ontvan gen. Van dan af geeft men geen melk meer en begint men hooi of gras, beeten, enz. met een weinig Krachtvoedermeel R.U.Z. te voederen. Alvorens het kweekkalvermeel in de melk te gieten, verdunt men het met een weinig warm water doch nooit kokend water om de vitaminen niet te dooden. Het bewerken van onzen grond heeft hoofdzakelijk tot doel de bouwlaag te verluchten. Lucht is immers onmisbaar voor het bacteriënleven van den grond, de ontbinding van den humus, het in dringen van warmte enz. Voor onze gewone teelten voeren wij verschillende grondbewerkingen uit ploegen, eggen, waardoor wij het toe treden van de lucht in de hand werken, Lucht is in onze graslanden evenzeer onmisbaar, des te meer daar waar den grond door het vee vastgeloopen wordt, waardoor de verluchting ten zeerste belemmerd wordt. Ook in onze weiden is de werking der bacteriën van groot belang en moe ten wij de ontbinding van den humus, voortkomende van het afsterven van gras, wortels en uitwerpsel der dieren, betrachten. De meeste grondbewerkingen zijn echter op onze weiden niet uit te voeren. Het eenige middel waarover wij be schikken is het eggen. Het eggen der weiden geschiedt best tweemaal per jaar eens in het najaar (desgevallend na het toedienen van kalk), maar vooral in Februari-Maart. Daarvoor gebruiken we best, hetzij een stevige ijzeren eg, waarvan de tan den min of meer schuins kunnen geplaatst worden naar gelang den toestand van den grond, hetzij met een goede ketting- eg. Een weide goed eggen, is tamelijk diep eggen, het mag dus niet bedoeld zijn als gezondheidswandelingske voor het paard, zooals men dat wel meer ziet gebeuren. Wanneer men nu niet precies egt bij droge, koude Noorder- of Oosterwind, moet men niet bevreesd zijn het grasbe stand schade te berokkenen, integendeel. Door het eggen der weiden brengen wij eerst en vooral lucht in den grond, wordt oud gras, mos en andere onkruid- planten verwijderd en worden koeplak- ken en molshoopen opengespreid. In weiden met een dun bestand kan ter gelegenheid van het eggen in het voorjaar, een kleine hoeveelheid gras zaad uitgestrooid worden, dat aldus ook (Zie vervolg 2 de bladzijde.) TELEFOON i 267.

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Koornbloem | 1937 | | pagina 1