Het Bedrijfsinkomen in
den Landbouw
Het Bodem vraagstuk.
TELEFONEEREN
Het nieuw Offensief der
Margarinefabrikanten
Arbeid adelt*
Landbouwweekblad
Voor eo door de Landbouwers
De Duitsche opvatting.
Orgaan der Landbouwersvereeniging Redt U Zeiven
v l*KWys:<-;:v -x'/;-:::--; vXvx- -x x- .-Xv.v yx:;:xvx.-x: f-x-xx:::
ZONDAG 25 JULI 1937.
fi|i 23 c*aU«Bt
19d« JAARGANG Nrl968
v;>
Abonnementsprijs 12 fr. 's jaars.
Men schrijft in op ons
Bureel en op alle postkantoren.
Het overnemen van artikelen
zonder aanduiding der bron
is streng verboden.
Bestuurder en verantwoordelijke Opstelier
O. CAUDRON.
Bareel en Redactie t Zeebergkaai, 4, Aalst.
De medewerkers zijn
verantwoordelijk voor hunne
bijdragen.
Aankondigingen volgens
akkoord.
In ons nummer van 11 Juli 1.1. hebben
wij het eerste gedeelte ontleed der merk
waardige brochure van Hoogleeraar
Frans Smeyers, handelende over de
rentabiliteit of winstgevendheid van den
landbouw. In dit gedeelte heeft de heer
Smeyers terecht den heer Albert Henry
hardhandig aangepakt en te recht ge
wezen.
In het tweede gedeelte zijner brochure,
dat wij hier commenteeren. heeft de heer
Smeyers het aan den stok met den heer
Baudhuin, professor aan de Leuvensche
Hoogeschool. Deze heeft in 1936 een
studie gepubliceerd waar hij de fiscale
statistieken ontleedde en betoogde dat
de bedrijfsinkomsten onzer landbouwers
klaarblijkend onderschat zijn door den
fiscus feit dat volgens Mr Baudhuin te
wijten is aan het forfaitair regiem dat
wordt toegepast bij de vaststelling der
landbouw- bedrij fsi nkomsten
Volgens Mr Baudhuin betalen onze
boeren dus niet genoeg bedrijfslasten.
Mijnheer Baudhuin is een man die
zeer hoog oploopt met zijn titel van
economist. Dit belet niet dat hij reeds
menigmaal den bal leelijk heeft misge
slagen, onder meer wat betreft zijn voor
spellingen inzake het einde der jongste
economische crisis.
Hoe dikwijls heeft hij toen niet voor
barig voorspeld dat de crisis haar hoog
tepunt of plafond bereikt had en een
herleving zou aanvangen, dan wanneer
in werkelijkheid de economische bedrij
vigheid aldoor maar verslechtte.
Hoogleeraar Smeyers bewijst in zijne
brochure dat de heer Baudhuin zich
even deerlijk heeft vergist bij de raming
van het landbouw-bedrijfsinkomen.
Terwijl de aangiften van het land-
bouw-bedrijfsinkamen voor 1932 een
totaal uitwezen van 1.4C9.150.C00 fr.,
schat heer Baudhuin de totale voort-
brengst van den landbouw op 9 milliard
frank, de productiekosten op 4 milliard
340 millioen frank en het bedrijfsinkomen
in den landbouw op 4 milliard 660 mil
lioen frank.
De heer Baudhuin besluit dat deze
schattingen maar benaderend zijn, doch
gelooft niet dat de lichte verbeteringen
welke men aan sommige posten zou
kunnen brengen van aard zijn de beslui
ten te wijzigen welke uit de vergelijking
voortvloeien namelijk dat het werkelijk
bedrijfsinkomen in den landbouw het
driedubbele bereikt van datgene aange
geven aan den fiscus.
Zich steunende op een dergelijke land
bouwboekhouding, ziet de heer Smeyers
de ramingen na van Mr Baudhuin vol
gens de methode door deze laatste ge
volgd, namelijk de vaststelling van de
bruto-opbrengst of totale productie, af
trok hiervan van de voortbrengstkosten
met uitzondering van het loon van den
uitbater en den interest der aangewende
bedrijfskapitalen.
De heer Smeyers doet onmiddellijk
opmerken dat deze wijze van bereke
ning van het bedrijfsinkomen slechts
juist is. wanneer de uitbater zelf het to
taal bedrijfskapitaal levert.
In werkelijkheid is dit echter zelden
het geval. Talrijke landbouwers moeten
ontleenen om hun bedrijfskapitaal aan
te vuHen. Zulks is inzonderlijk het geval
voor jonge landbouwersgezinnen waar
van de ouders nog in leven zijn. In alle
landbouwlanden en ook in België werd
met dit doel het landbouwkrediet inge
richt. De interesten op leeningen met
bedrijfsdoeleinden zijn diensvolgens las
ten der voortbrengst en komen in min
dering op het bedrijfsinkomen. Deze
lasten worden overigens erkend door
het belastingsbeheer en zijn dus te be
schouwen als voortbrengstkosten.
De heer Smeyers vergelijkt daarna
het opbrengstcijfer per Ha. bekomen
volgens de boekhoudkundige gegevens
in 1932 van het Staatsinstituut voor
landbouweconomie te Gent, in 16 hof
steden van Oost-Vlaanderen met een
totale landbouwinning van 237 ha.met
de uitslagen per ha geschat door den
heer Baudhuin, en komt tot een gemid
deld bedrijfsinkomen van 511 frank
(5030 4519 fr.) per ha. op grond van
een degelijke boekhouding, terwijl vol
gens schatting van Mr Baudhuin het
bedrijfsinkomen per ha zou bedragen
2453 fr. (4737 - 2284 fr.)
Met dergelijke fantastische basiscijfers
moest Mr Baudhuin natuurlijk tot feno
menale bedrijfsinkomsten komen voor
den landbouw.
Deze handelwijze pleit in elk geval
niet voor den ernst zijner studie.
De Landbouwvoortbrengst.
De schatting van Mr Baudhuin blijft
onder de werkelijke gegevens van hoog
leeraar Smeyers met 5,8 p.h. wat betreft
de productie en met 49,8 p.h. wat betreft
de voortbrengstkosten van den Belgi
schen landbouw in 1932, dus in volle
crisis, slechts 48,2 p.h. der bruto-op
brengst hebben bereikt en 51,8 p.h. van
zelfde opbrengst als bedrijfsinkomen
hebben overgelaten aan de landbouwers.
Met dergelijken uitslag zouden onze
kleine landbouwbedrijven de meest ge-
per fectionneerde nij verheidsinrichtingen
in de schaduw hebben gesteld. Dergelij
ke uitslag is echter des te meer onver
klaarbaar, daar in 1932 de netto-op
brengst van den landbouw in bijna al de
landen van Europa onder nul was ge
vallen.
Volgens den economist-illusionist
Baudhuin verdienden onze boeren op
dit tijdstip schatten in hun bedrijf.
Rekening houdend eenerzijds met het
intensief karakter der gemengde land-
bouwuitbating in Oost-Vlaanderen,
welke met 18,4 t.h. de gemiddelde op
brengst over gansch het land overtreft,
anderzijds met het feit dat, voor wat
betreft sommige nijverheidsteelten, de
fruitteelt en den tuinbouw, de opbrengst
hooger is in andere streken, is de heer
Smeyers van oordeel dat de gemiddelde
opbrengst van 5030 fr. door hem in
1932 vastgesteld op 237 ha van Oost-
Vlaanderen lichtelijk de gemiddelde op
brengst voor gansch het land overtreft
en stelt deze laatste vast op 4737 fr.
per ha.
De Voortbrengskosten.
Rekening houdend met onderzoeken
ingesteld in de verschillende landbouw
streken des lands, stelt Mr Smeyers de
gemiddelde pacht per ha vast op 665 fr.,
terwijl Mr Baudhuin de gemiddelde
pacht raamt op 526 fr.
Deze post pacht of huurgeld vertegen
woordigt niet alleen de vergelding voor
het gebruik der landerijen, doch ook
van de bedrijfsgebouwen, van de grond
verbeteringen zooals draineeringen, ha
gen, afsluitingen enz.
Deze onroerende bedrij fsaanhoorig-
heden zijn betrekkelijk belangrijk in uit
batingen met kleine oppervlakte. De
bedrijfsgebouwen vertegenwoordigen er
niet zelden 50 p.h. der waarde van de
landerijen.
Wanneer men dus de bedrijfsuitgaven
berekent wegende op het bedrijf wegens
de pacht of huur, dan moet men bij de
pacht der landerijen ook deze van de
onroerende bijhoorigheden voegen.
Volgens nauwkeurige gegevens, toe
gelicht door Mr Smeyers, bedraagt de
gemiddelde uitgave per ha voor aan
koop van meststoffen en veevoeders
1172 frank (363 voor meststoffen -f- 809
voor veevoeders) hetzij 382 fr. meer dan
de schatting van Mr Baudhuin.
Wat den handenarbeid betreft, ba
seert Mr Smeyers zijne schatting op vol
gende gegevens 364.181 arbeidskrach
ten met een jaarlijksch loon van 6000 fr.
hetzij 2.185.086.000 fr. hetzij een gemid
delde per ha van 1150 fr., of 445 fr. bo
ven de schatting van Mr Baudhuin.
Voor de uitgaven aan zaden, plant
goed, onderhoud van materieel, delging,
hoefsmid en veearts voorziet de heer
Baudhuin 184 fr. per ha, dan wanneer
in Vlaanderen 524 fr. per ha wordt be
reikt.
Anderzijds bedragen de uitgaven vol
gens de boekhouding van het Land-
bouwinstituut te Gent voor onderhoud
der gebouwen, verlichting en drijfkracht,
vergoedingen aan wagenmaker, kolen,
hout, verzekeringen en verscheidene in
Vlaanderen 243 fr. per ha. dan wanneer
Mr Baudhuin voor al deze posten niets
voorziet.
De hierboven aangehaalde gegevens
laten toe voor gansch het Land een ver
gelijkende tabel der voortbrengstkosten
op te stellen. Deze vergelijkende tabel
zou sluiten met een totaal van 4 milliard
340 millioen volgens Mr Baudhuin en
en van 7 milliard 136 millioen 400.000
frank volgens de berekeningen van den
heer Smeyers.
Bij dit totaal zou dan nog dienen ge
voegd de interest op leeningen voor
bedrijfsdoeleinden, waarvan de heer
Baudhuin geen rekening hield, zoodat de
voortbrengstkosten zouden stijgen tot
7 milliard 168 millioen 400.000 frank.
Mr Smeyers betoogt dat de gegevens
door hem verstrekt betreffende de voort
brengstkosten niet volledig zijn, doch
volstaan om de legende uit de wereld te
helpen der hooge landbouwwinsten in
volle crisis.
Immers, voortgaande op de ernstige
gegevens en cijfers door Mr Smeyers
aangehaald, zou het bedrijfsinkomen der
310.000 landbouwers van het Land
slechts 1.831.600.000 fr. bedragen (9 mil
liard bruto-inkomsten 7.168 400.000
productiekosten) hetzij per landbou
wer het bespottelijk laag bedrag
van 5908 frank.
Deze som welke den arbeid van den
boer moet vergelden, alsook den inte
rest van het kapitaal belegd in zijn be
drijf, blijft verre onder het loon van den
minsten nijverheidsarbeider.
Het is dan ook uitzinnig, ja zelfs slecht
werk van wege economisten genre
Baudhuin, door schattingen die allen
ernstigen grondslag missen, bij de ver
bruikers de legende te verspreiden, dat
onze boeren schatten verdienen en aldus
de verbruikers en de overheid op te
ruien tegen de verdedigingsmaatregelen
ten voordeele van onzen landbouw
Een economist, dien naam waardig,
beoordeelt de uitslagen van een bedrijf
op grond van boekhoudkundige gege
vens en niet op roekelooze ramingen,
waarvan het vertrekpunt verkeerd is en
die bovendien alle werkelijke basis mis
sen 1
Onze landbouwers zijn dan ook den
heer Smeyers dankbaar om zulks door
zijne merkwaardige studie afdoende te
hebben bewezen
Rond het XVIIe Internationaal Landbouwcongres.
VRAAGT
Voor Magazijnen en Bureelen
te Aalst Nr 267 in AALST.
Voor Hoofdmagazijn Eppe-
ghem Nr 64 in WEERDE.
Voor Hoofdmagazijn Herzele
Nr 348 in BURST.
Klachten van allen aard
dienen gedaan aan volgend adres
Mr O. Caudron,
Bestuurder R.U.Z.
Aalst.
Op het XVIIe Internationaal Land
bouwcongres, dat zooals onze lezers we
ten te Den Haag werd gehouden, wer
den verschillende voor den landbouw
hoogst belangrijke vraagstukken be
sproken.
Dat deze besprekingen belangrijk
waren hoeft niet te verwonderen. Niet
alleen waren de meeste Regeeringen
officieel vertegenwoordigd, verschillende
hadden er aan gehouden zelf verslagen
in te dienen.
Een van de bijzonderste onderwerpen,
dat aan de orde gesteld was, betrof
zonder twijfel het bodemvraagstuk, dat
in de naoorlogsche jaren steeds meer de
aandacht heeft gaande gemaakt.
Dr Reischle, stabamtführer der Reich-
nahrstandes, was tot algemeen verslag
gever aangeduid. Wij zullen trachten de
bijzonderste lijnen van deze uiteenzetting
duidelijk weer te geven.
De algemeene structuurverandering,
zoo betoogde Dr Reischle, welke de
maatschappij door het steeds verder
doordringen van de liberale economie
onderging, bereikte ten slotte ook den
bodem. De landbouwer geraakte in de
verdrukking en kwam als gevolg van deze
ontwikkeling steeds in de schuld.Spreker
haalt ter staving enkele voorbeelden
aan. In Oldenburg werd in 1891 vast
gesteld, dat 43 °/o van alle schulden van
hypothecairen aard waren en 41 der
schulden voortkwamen uit erfenisrege
lingen.
Er voltrok zich nog een tweede ver
andering terwijl het grootgrondbezit
in Duitschland in het begin der XlXe
eeuw bijna geheel aan den adel toebe
hoorde, was aan het einde der zelfde
eeuw in het Oosten reeds 64 °/o van
den bodem in burgerlijke handen. Uit
eindelijk werd ook de bodem door de
"beurs» beheerscht en het gevolg daar
van was een ongezonde stijging der
bodemprijzen. Gebrek aan goede cul
tuurgronden alsmede de toeneming der
bevolking oefenden op deze stijging
eveneens een niet te onderschatten in
vloed uit.
Tegenover deze stijging stond dan de
prijsval der producten, zoodat de pach
ten in veel gevallen een ondraaglijken
last vormden. In Duitschland bedroeg
deze last 30 °/o van de geldelijke op
brengst der producten.
De liberale economie bood voor den
landbouw vier gevolgen vrijheid van
vererving, van verkoop, van hypothe
keering en van prijsvorming. Maar deze
brachten niet alleen den boer in groote
moeilijkheden, maar veranderde princi
pieel zijn positie, ongeacht van het feit
dat hij door algeheele moderniseering
van zijn bedrijf aan de moeilijkheden het
hoofd trachtte te bieden.
De margarinetrust heeft opnieuw
sommige bladen gemobiliseerd voor een
offensief tegen de regeeringsmaatrege-
len tot steun aan de inlandsche zuivel-
productie.
De margarinefabrikanten beweren
dat de contingenteering op 90 °/o der
voortbrengst, de zeven bijzonderste fa
brieken verplicht gedurende een week
het werk stil te leggen en de arbeiders
naar huis te zenden, dat de meeste ma
gazijnen en winkels eerlang over geen
margarine meer zullen beschikken, dat
hierdoor een totale ontreddering in het
verbruik zal ontstaan. Immers onze huis
moeders zouden verplicht zijn zeer dure
boter te koopen, terwijl ze daarvoor
over de noodige middelen niet beschik
ken en er zou ten andere een tekort aan
boter zijn om aan de verhoogde vraag
te voldoen.
Volgens de voorstelling van den mar
garinetrust heeft de contingenteering
der margarinefabricatie de verbruikers
dus in een gruwelijken toestand ge
bracht I
De anti-landbouwpers, zooals Matin,
Métropole, Vooruit enz., is er natuur
lijk dadelijk bij om de boeren-roofzucht
te brandmerken en als schandaal te be
titelen dat de prijs der boter, welke ver
leden jaar maar 13 tot 15 frank bereik
te, nu gestegen is tot 20-22 fr. den kgr.
Deze gansche herrie heeft ten slotte
maar één doel de margarinetrust op
nieuw de vrije hand te geven, om door
een doodende concurrentie onze zui-
velnijverheid geleidelijk te wurgen. Het
algemeen belang waarmede de anti-
landbouwpers schermt is enkel de mom
waarachter het ware doel wordt ver
borgen.
De prijs van 20 tot 22 frank bereikt
door de boter is in de huidige omstan
digheden verre van overdreven, daar
[Zie vervolg 2® blz.J
Het gebruik van kunstmest en me
chanische hulpmiddelen nam geweldig
toe evenals de hectaarvoortbrengsten,
zoodat de intensievere cultuur of ver
bouwing in vele gevallen het belang
van den bodem als middel om het nood
zakelijke veevoeder te verkrijgen, ver
minderde. Daar tegenover verminderde
ook de vraag naar handenarbeid en ont
stond voor het platteland een nieuw en
zeer netelig vraagstuk.
Men moet zich al deze gevolgen goed
voor oogen stellen en vooral ook hare
geweldige beteekenis in cijfers zien voor
gesteld, om te beseffen hoe belangrijk
dit vraagstuk stilaan niet alleen voor
den individueelen boer maar voor de
geheele plattelandseconomie en de posi
tie van den boerenstand in zeer vele
gevallen is geworden.
Uit Duitsche statistieken loopende
over 1931/32 blijkt o. m. dat de rente
van de loopende schulden 73,6 °/o van
den verkoop der producten heeft opge-
eischt, terwijl de crisis den boer dwong
tot 44 °/o op zijn uitbatingsuitgaven te
bezuinigen, hetgeen zijn eigen, maar de
geheele nationale economie ondermijnde.
Het gevolg van deze lage prijzen was,
dat tusschen 1928 en 1932 in Duitsch-
and 461.776 hectaar grond verkocht
moesten worden.
Om het failliet van den heelen boe
renstand te vermijden heeft de nieuwe
Duitsche regeering ingrijpende verande
ringen moeten invoeren.
Men erkent ook nu nog in Duitsch-
and, dat onder de ver gevorderde be
schaving de boer afhankelijk is van de
marktverhouding, maar men wil voor
komen dat hij door deze marktverhou
dingen in den afgrond geraakt. Daarom
heeft men in Duitschland een markt
regeling gemaakt zóó dat de slechte in
vloeden van de markt op de uitbating
van de landbouwbedrijven en dus op
den bodem zijn uitgesloten.
In Duitschland beschouwt men thans
de plattelandsbevolking als basis en de
groote reserve van de natie, wier taak
iet is in de nationale voedselbehoefte te
voorzien. Zoodoende wordt de bodem
uitbating een levenskwestie voor het
geheele volk, waarbij een gevestigde
boerenstand van overwegende beteeke
nis wordt geacht.
Daarbij gaat de staat uit van de ge
dachte, dat men den boer niet moet vrij
laten om het bedrijf te verhypothekee-
ren en de door hem op te nemen cre-
dieten moet controleeren evenals de
wijze waarop hij zijn bedrijf leidt wie
niet opgewassen is voor zijn taak moet
de plaats ruimen voor een meer geschikte
kracht.
Men geeft aan den bodem een te
hooge waarde om er enkel een geldbe-
leggingsvoorwerp in te zien en heeft als
afweermiddel tegen een ontwikkeling,
die den boerenstand steeds meer dreigde
te ontwortelen.de banden tusschen dezen
stand en den bodem nauw willen aan
halen, tot heil van het geheele volk.
In zijn slot wees Dr Reischle er na
drukkelijk op dat de naar voren ge
brachte regeling van het landbouw
vraagstuk van specifiek Duitschen aard
is en door hem niet aanbevolen wordt
voor andere landen. Er is, zoo betoogde
hij terecht, een essentieel verschil tus
schen de landbouwproducten invoerende
en uitvoerende landen, maar het vraag
stuk zelf, hoe men den toestand wil
handhaven tot heil van de gemeenschap,
moeten de Regeeringen van alle landen
nauw ter harte nemen.
Verwonderlijk is het niet dat talrijke
afgevaardigden het niet eens waren met
deze uiteenzetting. In een tweede artikel
zullen we de bijzonderste opmerkingen
en grieven tegen de Duitsche opvatting
ingebracht aanhalen. Uit al deze stem
men blijkt dat bijna elk land thans voor
deze moeilijke bodemkwestie staat ge
plaatst, kwestie die een oplossing op-
eischt.
Hoe zij deze kwestie zoeken op te
lossen, zullen we toekomende week
zien.
k
TELEFOON 267.
■■■■■■♦♦■■■ran