Vrijgeving van het Europees handels
verkeer en internationale tolconferenties
Doelmatige Voedering van het
Melkvee gedurende de Winter.
Arbeid adelt
Voor en door de
Landbouwers
AALST 2 DECEMBER 1950
Verschijnt iedere Zaterdag
29ste JAARGANG'Nr 1435
Abonnementsprijs
50 fr. 's jaars.
Burelen
Zeebergkaai, 5, Aalst
Telefoon Nr 242.67.
Postcheckr. 1425.93.
Handelsr. Aalst 145.
LANDBOUWWEEKBLAD
Orgaan der S. M. Redt U Zeiven.
Het overnemen van artikelen zonder aanduiding
der bron is streng verboden.
O. CAUDRON.
De medewerkers zijn verantwoordelijk
voor hun bijdragen.
De jongste wereldoorlog heeft niet
alleen de Europese landen geweldig
verarmd doch ook hunne ecom
grondig ontwricht.
Tijdens de eerste jaren na de oor
log was Europa verplicht de grond
stoffen welke het nodig had voor zijn
bedrijven, de machines voor zijn we-
deruitrusting en de voedingsproduc
ten voor zijn bevolking overwegend
te betrekken uit Amerika. Anderzijds
was het niet bij machte in voldoende
mate aan Amerika producten te ver
kopen om deze aanzienlijke invoer te
betalen. Op een bepaald ogenblik
was zijn schuld tegenover de Vere
nigde Staten derwijze gestegen, met
de hieruit voortspruitende afdracht
van goud ter dekking van het deficit,
dat de invoer sterk diende ingekrom
pen en geleidelijk volledig zou dienen
stop gezet. Toen kwam het Marshall
plan tot stand, dat voor doel had door
giften en kredieten de Europese
voortbrengst te bevorderen door
financiëring van de wederuitrusting
der bedrijven en van de invoer van
grondstoffen en voedingswaren.
Doch deze Amerikaanse hulp was
afhankelijk van bepaalde voorwaar
den welke door de overheden van
het Marshall-plan werden opgelegd.
Een dezer voorwaarden was dat de
Europese landen, door afschaffing van
de talrijke belemmeringen die het on
derling handels- en betalingsverkeer
hinderen, zouden bijdragen tot het
scheppen van een ruime Europese
markt.
Wijzend naar het voorbeeld van
de Verenigde-Staten met hun hoge
levensstandaard waar de 48 Staten
die dit land uitmaken een grote eco
nomische eenheid uitmaken zonder
tolgrenzen en economische belemme
ringen, betoogden de autoriteiten van
het Marshall-plan dat de versplinte
ring van Europa in talrijke kleine
economische eenheden nadelig is voor
de verhoging van de productie en
hierdoor ook voor het levenspeil der
bevolking.
Ingevolge de financiële uitputting
van Europa door de oorlog, spanden
de Europese landen zich immers in
om zo weinig mogelijk in het buiten
land te kopen en de inlandse produc
tie door kunstmatige middelen op te
voeren, zelfs indien deze hun veel
duurder kwam te staan dan de aan
koop in het buitenland.
De Marshall-hulp was nochtans
geen loutere Amerikaanse liefdadig
heid. Enerzijds waren de Verenigde-
Staten verplicht hun afzet in Europa
te bewaren, om in eigen land een ge
weldige crisis van overproductie te
voorkomen. Anderzijds dient ook ge
zegd dat de Verenigde-Staten door de
prijs van het goud te houden op zijn
waarde van 1934 nl. 35 dollar de
once fijn goud, hun producten aan
Europa veel te duur hebben verkocht
rekening houdend met de werkelijke
waarde van het goud waarmede de
Europese landen hun tekort op de
betalingsbalans van de Verenigde-
Staten moesten aanzuiveren.
Men gelieve immers niet te verge
ten dat de productiekosten van het
goud tegenover 1934 drie tot vier
maal zijn gestegen. Deze overschat
ting der waarde van de dollar ten
opzichte van het goud had tevens
voor gevolg dat de verkoopprijzen
der Europese producten aan de Vere-
nigde-Staten te gering waren in ver
houding tot hun effectieve waarde,
wanneer deze waren bepaald gewor
den op basis der werkelijke waarde
van het goud. Daar nu de Verenigde-
Staten ingevolge de oorlog en de na
oorlogse toestanden in bezit waren
gekomen van veruit het grootste ge
deelte van de goudvoorraad voor mo
netaire doeleinden, konden zij schier
eigenmachtig de waarde van het goud
bepalen ten overstaan van hunne
munt.
Onder de druk van de Amerikaan
se overheden van het Marshall-plan
werden de Europese landen einde
1949 verplicht 50 t.h. van hun han
delsverkeer vrij te geven, door af
schaffing van de contingenten en
andere invoerbeperkingen.
In Juli 1950 kwam een Europees
betalingsaccoord tot stand, dat ge
paard ging met het vrij geven van
60 t.h. van het handelsverkeer. Tegen
begin 1951 zal deze vrijgeving wor
den opgevoerd tot 75 t.h.
Op zich zelve beschouwd is deze
vrijgeving een gunstige regeling tot
bevordering van het handelsverkeer,
doch zij moet eerlijk worden toege
past. Doch meerdere landen die hun
invoerbeperkingen hebben vermin
derd, hebben dadelijk hun tolrechten
derwijze verhoogd, dat deze verho
ging een even grote hinderpaal vormt
(Zie vervolg 2' bladzijde 1' kolom.)
De laatste tijd hebben wij reeds
dikwijls gehoord en gelezen, dat in
het licht van de steeds nijpender
concurrentie van het buitenland, onze
boeren al het nodige moeten doen
om de kostprijzen van hun produkten
te verminderen. Ook in Nederland
zijn zij, en dat zal ons misschien ver
wonderen, nog steeds met dit vraag
stuk bezig. Ook daar menen ze dat
er nog kans bestaat merkelijk uit te
sparen op de produktiekosten.
Maar als men in Nederland, dat
tegenover België reeds zo'n grote
voorsprong heeft, om dit vraagstuk
nog bekommerd is, wat moeten wi
daarvan dan zeggen. Wij vinden het
dan ook zeer leerzaam hier een sa
menvatting te geven van de radio
voordracht door de Nederlandse
landbouwingenieur S. Iwema over dit
onderwerp gegeven.
Met het oog op de belangrijke
plaats die de voederkosten bij de
melkveehouderij innemen, zou men
mogen verwachten dat elke boer zijn
uiterste best doet om zo economisch
mogelijk te voederen. Helaas, is van
een dergelijk streven weinig of niets
te bespeuren. In het algemeen wordt
er maar lukraak gevoederd.
In dit opzicht kunnen wij een voor
beeld nemen aan de Denen. Op prac-
tisch ieder Deens bedrijf worden de
rantsoenen nauwkeurig berekend en
gewogen. Hierin zal tevens één der
oorzaken liggen van hun goedkopere
produktiewijze. Zodra de staltijd
aanbreekt (en deze bereikt in Dene
marken tot 200 dagen per jaar), zo
mogelijk nog iets vroeger, moet de
boer nagaan, hoe de voederpositie
op zijn bedrijf is. De voorraden en
behoeften dienen met elkaar te wor
den vergeleken. Uit deze berekenin
gen krijgt men waardevolle gegevens
over de eventueel nog aan te kopen
voedermiddelen.
Het lukraak kracht- en ruwvoeder
kopen, wat nog zoveel voorkomt, zal
daarmee verdwijnen. Het opmaken
van een dergelijke voederbalans is
een eerste vereiste voor het doelma
tig voederen. Heeft men dan de ba
lans in evenwicht gebracht, dan volgt
de verdeling over de verschillende
dierengroepen. Zo zullen ook de
melkkoeien hun deel toegewezen
krijgen. Hierbij moet natuurlijk re
kening gehouden worden met de in-
dividuële behoeften van de dieren.
Doch aan alle berekeningen, hoe
goed ook uitgevoerd, heeft men totaal
niets, als men af en toe het voeder
niet weegt. Voor 't ogenblik weet
men veelal zelfs niet bij benadering
aan te geven, hoeveel er wordt ge
voederd. Met uitdrukkingen als een
vork vol, een arm vol, een mand vol,
e.d. moet men zich thans nog tevre
den stellen. Maar dit is een veel te
grove benadering voor een faktor,
die 2/3 van de produktiekosten der
melk veroorzaakt. Rekenen en wegen
horen onverbrekelijk bij elkaar. Te
vens zal men bij het rekenen merken,
dat melkcontrole nog meer betekent
dan het krijgen van een indruk van
de fokwaarde van een bepaald dier.
Voor doelmatig voederen is melk
controle feitelijk een voorwaarde.
Een zeer belangrijk punt in het
aankopen van voedermiddelen is
voorts de kwaliteit. Zowel in de ruw-
als in de krachtvoederhandel worden
grote bedragen verdiend aan de ar
geloze koper. Dat de zuivelfabrieken
de melk naar kwaliteit betalen vindt
men vanzelfsprekend. Maar waarom
eist men dan niet hetzelfde bij de
aankoop van voedermiddelen. De
sommen geld die op dat gebied wor
den weggegooid zijn enorm. Hoe
vaak niet wordt minderwaardig voe
der duur betaald Hoeveel betaalt
men niet voor de onzuiverheden in
de voedermiddelen Het verdient
dan ook sterk aanbeveling bij een
vertrouwd adres te kopen en een
ontleding te eisen. Te duur voeder
doet de kostprijs van de melk onno-
dig stijgen. Vooral bij voeder dat
duur wordt betaald en minderwaar
dig is. Ook is het zeer verstandig en
dikwijls noodzakelijk gelijksoortige
voedermiddelen op basis van de voe
dingswaarde met elkander te verge
lijken. Op deze punten kunnen de
boeren niet genoeg letten.
Ook moet de boer meer aandacht
besteden aan de overgang van de
weide naar de stal en van het ene
voedermiddel Daar het andere. Bij
het opstallen dient men te letten op
een geleidelijke overgang van het
saprijke gras naar het droge ruw- en
krachtvoeder. Daartoe dient men in
de weide reeds wat hooi of stro en
op stal nog wat vers gras, bietenblad
of een of ander groenvoeder bij te
voederen. Dat betekent niet alleen
een besparing op de wintervoorraad,
doch tevens een behoud van de
melkgifte.
De
ECoornb
loem
STICHTER EN BESTUURDER