De boeren en de
sociale verzekeringen.
Hoe voeden wij onze Varkens
Arbeid adelt
Voor en door de
Landbouwers
De Voeding der Kweekdieren.
AALST 27 OCTOBER 1951.
Verschijnt iedere Zaterdag
30ste JAARGANG Nr 1482
Abonnementsprijs
60 fr. 's jaars.
Burelen
Zeebergkaai, 5, Aalst
Telefoon Ni 242.67.
Postcheckr, 1425.93.
Handelsr. Aslst 145.
LANDBOUWWEEKBLAD
Orgaan der S. M. Redt U Zeiven.
Het overnemen van artikelen zonder aanduiding
der bron is streng verboden.
O. CAUDRON.
De medewerkers zijn verantwoordelijk
voor hun bijdragen.
Als wij van sociale verzekeringen
spreken bedoelen wij bijzonder de
gezinsvergoedingen en de ouder
domspensioenen. De ander takken der
sociale veiligheid interesseren in min
der mate onze landbouwers. De ver
zekering tegen onvrijwillige werk
loosheid is enkel toepasselijk voor de
loon- en weddetrekkenden.
De verzekering tegen ziekte en de
werkonbekwaamheid uit de ziekte
voortspruitende kan enkel ten bate
van niet-loontrekkenden worden ver
wezenlijkt onder de vorm van vrij
willige verzekering aan te gaan bij de
erkende mutualiteiten die voor deze
verzekering over de zelfde toelagen
van de Staat moeten kunnen beschik
ken als voor de verplichte verzeke
ring ingericht ten bate van de loon-
trekkenden.
Om reden van sociale rechtvaar
digheid en van demografische aard is
het dringend vereist dat ten voordele
van de niet-loontrekkenden, waaron
der onze landbouwers, op het gebiec
van de gezinsvergoedingen en van de
ouderdomspensioenen een regime
wordt ingevoerd dat hun gelijkwaar
dige voordelen verzekert als aan de
arbeiders.
Redenen van sociale rechtvaardig
heid omdat de bestaansmiddelen in
zonderheid van onze kleine landbou
wers niet hoger, ja dikwijls lager zijn
dan deze van de loontrekkenden,
Redenen van demografische aard
omdat ons land zich geplaatst ziet
voor het angstwekkend vraagstuk
van een te laag geboortecijfer, bijzon
der in Wallonië.
Brussel en in de grote steden,
waardoor de actieve bevolking die
door haar leeftijd in staat is te wer
ken in te sterke mate vermindert ten
opzichte van het gedeelte der bevol
king dat wegens haar leeftijd niet
meer in staat is door zijn arbeid in
zijn bestaan te voorzien en leeft van
een pensioen dat uiteindelijk wordt
vergaard met de opbrengst van de
arbeid van de actieve bevolking.
Dank aan haar kroostrijke gezin
nen is onze Vlaamse landbouwersbe
volking de bijzonderste bron waaruit
wordt geput om onze actieve bevol
king aan te vullen en op peil te hou
den.
De landvlucht welke wij vaststel
len en die te wijten is niet alleen aan
het gebrek aan voldoende landbouw
gronden, doch ook aan de merkelijk
hoger sociale voordelen welke aan de
loontrekkenden worden toegekend,
is dan ook noodlottig voor de ont
wikkeling der Belgische bevolking.
Welke zijn de eisen onzer landbou
wersbevolking inzake de sociale vei
ligheid
1) Wat betreft
de gezinsvergoedingen.
De gezinstoelagen. welke thans aan
de landbouwers en de niet-loontrek
kenden worden toegekend, bedragen
niet eens het derde van het bedrag
dat aan de loontrekkenden wordt
verleend. Deze ongelijkheid is niet
duldbaar. Naar onze mening is de ge
zinsvergoeding een solidariteitsbij
drage welke de gemeenschap aan de
grote gezinnen verschuldigd is in ruil
van de aanzienlijke diensten welke zij
aan de samenleving bewijzen.
Immers zij leveren .toch de arbeids
krachten die morgen de bedrijven in
nijverheid, landbouw en handel in
werking zullen houden en aldus het
inkomen van de natie zullen verzeke
ren, zij leveren de soldaten die het
land zullen verdedigen wanneer het
wordt aangevallen, zij leveren de
werkende krachten wier arbeid zal
toelaten de pensioenen te betalen der
bejaarde personen die niet meer in
hun onderhoud door eigen werk kun
nen voorzien. Waarom dient dan
een hoger bedrag als gezinsvergoe
ding toegekend voor het kind van de
loontrekkende dan voor het kind van
de landbouwer
Wij weten dat de eis ener gelijke
vergoeding moet gepaard gaan met
een gelijke bijdrage welke de uitbeta
ling der vergoeding moet toelaten.
Voor de loontrekkenden wordt deze
bijdrage, thans bedragende 7,50 t.h.
op een maximumloon van 5.000 fr.
per maand, afgedragen door de werk
gever. Voorde niet-loontrekkenden,
waaronder onze landbouwers, wordt
de bijdrage vastgesteld op basis van
het kadastraal inkomen der onroe
rende goederen in bezit van de bij-
drageplichtige. Wij zijn de mening
toegedaan dat zowel voor de loon
trekkenden als voor de zelfstandige
personen de bijdrage voor de gezins
vergoedingen zou dienen berekend op
basis van het totaal inkomen van elke
Belgische belastingsplichtige die een
nepaald minimum-inkomen geniet,
i'Zie vervolg 2' bladzijde 1' kolom.)
Het is begrijpelijk dat kweekdieren
andere eisen stellen dan slachtdieren.
Dit geldt zowel voor de voeding, als
voor de levenswijze. Van jongsaf
moet de bestemming zoveel mogelijk
bepaald worden en de levenswijze
aan de bestemming aangepast. Het is
een verkeerd begin wanneer men zich
uit een hok vette varkens een of meer
kweekzeugen zoekt, omdat bij die
dieren niet alleen de voeding maar
ook de levenswijze niet gericht zijn
geweest op het nader bestemde doel.
Men bestemme dus zo vroegtijdig
mogelijk het doel waarvoor de dieren
moeten gekweekt worden om daaraan
voeding en levenswijze aan te passen.
Jonge kweekdieren behoeven niet
alleen een voeding, die rijk is aan
eiwit, mineralen en vitaminen, maar
ook beweging en frisse lucht. Hun
maag moet zich geleidelijk aanpassen
aan de verwerking van meer om
vangrijk voedsel. Daarvoor is de
weide van uitzonderlijk belang 1 Met
een goede weide bekomen de dieren
een supplement aan hoogwaardig
eiwit en vitaminen, benevens bewe
ging en frisse lucht.
Ook in de Winter laat men de die
ren zoveel mogelijk daarvan profite
ren door hen, als het enigszins moge
lijk is, enige uren per dag buiten te
laten en overigens ze in een luchtige
gezonde stal te huisvesten.
Goede kweekdieren moeten zolang
mogelijk meegaan en daarvoor moet
de grondslag al in de jeugd gelegd
worden. De meelvoeding moet van
af circa 30 kg bestaan uit VARKENS-
MEEL Nr 1. Dit is een meel rijk
aan biologisch hoogwaardige eiwit
ten, vitaminen en mineralen, met een
goede verhouding tussen de verschil
lende voedingsbestanddelen onder
ling. Daarnaast wenne men de dieren
geleidelijk aan de opname van ruw-
voeder in de Zomer fijn gras of
ander groenvoeder in de Winter
gesneden beten, rapen, wortelen enz.
Een weinig gekookte aardappelen
kan, speciaal in de Winter, geen
kwaad, doch men moet de hoeveel
heid voor kweekdieren zeer beper
ken, tenzij in plaats van Varkensmeel
Nr 1 als aanvullend voedsel VAR
KENSMEEL Nr 4 gebruikt wordt.
Dit varkensmeel heeft een hogere
eiwit-, vitaminen- en mineralenwaar-
de, maar is belangrijk lager in zet-
meelwaarde, en daardoor uitstekend
geschikt om naast de granen en aar
dappelen van eigen bedrijf, die veel
zetmeel inhouden, gebruikt te wor
den. In dit geval neme men een ver
houding van 2 kg Varkensmeel Nr 4
op 1 kg graan (gerst, haver) en 4 kg
gekookte of gestoomde aardappelen.
Het is echter in geen geval goed
om kweekvarkens te veel gepapt en
warm eten te geven, zelfs al is de
verhouding in voedende bestandde
len in orde. Het behoren sterke die
ren met goede organen te worden,
en geen opgepapte en verwekelijkte.
Daarom achten wij het beste als
meelvoeder een goed volledig voeder
te geven, aangevuld met gras, klaver,
enz., en/of gesneden rauwe wortel
gewassen, rapen, wortelen, beten.
Op jonge leeftijd mogen de ruw-
voedermiddelen een niet te grote
plaats innemen omdat bij een te ge
ring gebruik van hoogwaardige meel
voeding er een te langzame en te
bekrompen groei zou zijn. Kweek
varkens moeten zoveel mogelijk in
dezelfde tijd als hun voor de slacht
bestemde soortgenoten de eerste
100 kg halen, maar behoren dan wat
minder vet te zijn. Op een gewicht
van ongeveer 110 a 120 kg en een
leeftijd van 7 a 8 maanden kunnen de
vrouwelijke kweekdieren bij de beer
gelaten worden, zodat ze op een leef
tijd van ongeveer 1 jaar zelf biggen
kunnen werpen. Jonge kweekzeugen
op die leeftijd en dat gewicht zijn
uitstekend geschikt voor de voort
planting. Het is niet goed daarmede
te wachten totdat ze veel ouder of
zwaarder zijn. Men loopt het gevaar
dat ze te vet geworden zijn, terwijl de
melkklieren zich te laat gaan ontwik
kelen. Men overdrijve niet, noch
door te lang te wachten, noch door
de jonge kweekzeugen te vroeg ter
dekking te geven.
Sommigen hebben, speciaal in de
periode van dure biggen te veel haast
en laten dan onmogelijk kleine dieren
van 60-70 kg bij de eerste bronstver-
schijnselen reeds dekken. Deze kleine
dieren zijn dan slecht geschikt hun
eerste worp op te brengen en blijven
in hun eigen ontwikkeling te veel ge
remd. Overdrijving in elke richting is
schadelijk voor het verdere leven en
de productiviteit van de kweekdieren.
(Zie vervolg 2e bladz. 2e kolom
De
Koornb
loem
STICHTER EN BESTUURDER