Onze snijbloementeek bedreigd door abnormale invoer uit Nederland. De Tuinbouw in België. Weekblad Fcchlsktcdijie Dienst Voor en door de Landbouwers Arbeid adelt AALST 15 MAART 1952. Verschijnt iedere Zaterdag 31ste JAARGANG Nr 1502 Voor de Ontwikkeling en de Standsverdediging van de Landbouwers Beheer t Zeebergkaai, 5, Aalst Tel. 242.67 Lai R Orgaan van de adbouwersvereniging EDT U ZELVEN O. CAUDRON. De enige doelmatige oplossing t toepassing van de minimumprijzen Het is niet de eerste maal dat wij in ons blad de benarde toestand uiteenzet ten waarin onze snijbloementeelt ver keert ingevolge de overtollige invoer van snijbloemen uit Nederland tegen prijzen die merkelijk liggen onder de kostprijs in ons land. Het gaat hier nochtans om een tak van onze tuinbouw die een niet te on derschatten economisch en sociaal be lang biedt, vermits ongeveer 2500 gezin nen, vooral in de streken van Antwer pen en Brussel-Aalst, er hun bestaan in vinden en het kapitaal belegd in deze bedrijven op meer dan 1 milliard frank mag worden geraamd. Onze snijbloementelers vrezen de Ne derlandse mededinging niet wanneer zij in normale voorwaarden plaats heeft, doch zij zijn niet opgewassen tegen het aanzienlijk verschil in de voortbrengst- kosten gaande van 30 tot 35 welke speelt ten voordele van hun Nederland se vakgenoten. Vakkennis hoe hoog ook opgevoerd volstaat immers niet om dergelijk verschil goed te maken, om de eenvoudige reden dat onze bloemisten niets vermogen tegen de hogere kolen- prijzen, daglonen, prijzen van meststof fen en pachtprijzen die ze moeten be talen. De uitkomsten van het bedrijf waren in 1951 ongunstig voor onze snijbloe menkwekers niettegenstaande de tijde lijke contingentering van de Nederlandse invoer, de heffing van 12% toegepast door Nederland, en de voordelige weersgesteldheid. Zulks is alleen te wijten aan de steeds stijgende Hollandse invoer die onze markten en winkels door middel van leurhandel blijft overrompelen zonder zich veel om prijzen te bekommeren. Waar de invoer in 1950 reeds tienmaal de vóóroorlogse overtrof welke slechts 56 ton bedroeg, bedroeg de invoer in 1951 nog 100 ton meer ondanks de maatregelen hierboven vermeld. Meer bijzonder was de heffing van 12 bij de uitvoer naar België totaal onvoldoende om het verschil in voort- brengstkosten op noemenswaardige wij ze te neutraliseren. Wat hierbij onver klaarbaar voorkomt is, dat deze heffing volledig is ten goede gekomen aan Ne derland dat aldus, door tussenkomst van zijn Bedrijfschap voor bloemen en sier planten en met gelden betaald door de Belgische verbruikers, het middel vindt om zijn uitvoer van snijbloemen te be vorderen. Niemand zal ons tegenspreken dat in het kader van Benelux dergelijke heffing neerkomt op een dupespeljten nadele van ons land. Er moeten dan ook tot vrijwaring van het bestaan van onze snijbloementeelt meer doeltreffende maatregelen getroffen worden om aan de ongelijke en abnor male concurrentie van de Nederlandse snijbloemen een einde te stellen. De enige passende oplossing is, de toepassing op al de snijbloemen, bol- bloemen inbegrepen, van het stelsel der minimumprijzen op basis van de voort- brengstkosten voorzien door het land bouw protocol tussen België en Neder land. Met dit doel is het vereist de bloe men te plaatsen op de lijst A voorzien door dit protocol. Door het treffen van deze maatregel zal insgelijks de nog steeds hangende kwestie van de Nederlandse bloembol len worden geregeld. Tot heden zijn onze bloembollentelers er niet in ge slaagd in dezelfde gunstige voorwaar den als hun Nederlandse vakgenoten de soorten van bloembollen aan te kopen waaruit de Hollanders nadien de bloe men kunnen trekken tegen lage kost prijs waarmede ze nadien onze markt komen overrompelen. Dit laatste is im mers de werkelijke toestand, ondanks het protocol van Luxemhurg en de theoretische overeenkomst die hierom trent nadien werd gesloten. De ondervinding heeft uitgewezen dat de maatregelen getroffen tot heden ten bate van onze snijbloementeelt en kel het uitwerksel hebben gehad van een plaaster op het houten been. Onze bloementelers vragen dan ook dat de regering zonder verwijl overgaat tot het nemen van ernstige en doeltreffende maatregelen tot vrijwaring van hun be drijf tegen de dodende concurrentie van de Nederlandse snijbloemen. Zoals ho< ger aangetoond zijn deze gelegen in de toepassing van het regime der minimum prijzen op de invoer van snijbloemen in het kader van het landbouwprotocol dat gesloten werd tussen de twee landen. Alcus zal tevens de toekomst van onze snijbloementeelt grotendeels gewaar borgd zijn in het kader van Benelux. Tweede stelling t De tuinbouw maakt een onmisbaar deel uit van de Belgische landbouw. De tuinbouw betekent de interessantste mogelijkheid om het grondgebruik te intensiveren en de beschikbare werk krachten nuttig op te slorpen. Betreffende de rendabiliteit van land en tuinbouw kan men met voordeel het volgende even overwegen 1Een werkman werkt in onze maat schappij 8 uur per dag en heeft daarbij vrij veel verlof, waarvan 10 dagen be taald verlof. Hij werkt 2.300tot 2.400 uur. Een gespecialiseerde arbeider leeft ruim van zijn arbeid. Hij is daarbij ver zekerd tegen werkloosheid, ziekte en reeft een pensioen voor zijn oude dag. 2. Een kleine landbouwer moet, op een bedrijf van 7 ha zelf 3.000 tot 3.200 man uren leveren. Zijn vrouw of cinderen moeten daarbij nog 2.000 tot 3.000 man uren leveren, om tenslotte een netto-inkomen te hebben, dat niet Onze rechtskundige zal zijn zitdag houden op Zondag 2*6 Maart, tussen 10 en 12 uur, in het lokaal De Koornbloem» Grote Markt, Aalst. Deze raadplegingen zijn volle dig kosteloos voor onze leden. hoger, soms lager is dan dit van een ge specialiseerde werkman. Dezelfde toestand bestaat op de klei ne tuinbouwbedrijven. 3. Nochtans doet een goede boer ook gespecialiseerde arbeid. Hij draagt daar bij een vrij groot risico. Heel zijn bezit (voor 7 ha 150.000 tot 200.000 B. fr.) is meestal in zijn bedrijf geinvesteerd. En hij geniet niet of onbeduidend van de uitgebreide sociale voordelen die aan de werklieden toegekend zijn. 4. Daar ligt de oorzaak van land vlucht en mistevredenheid welke wij nog tot half 1950 bij de kleine landbouwers en tuinders konden vaststellen. Daarom blijft er reeds grond braak liggen in sommige streken, nl. in de Kempen en de Ardennen. 4. De toestand van de Belgische Tuinbouw. Om enig inzicht in deze toestand te bekomen, zullen wij de tuinbouw per bedrijfstak moeten beschouwen Groenteteelt/ Volgens de cijfers, welke daarover in de Belgische Statistieken te vinden zijn, nam de oppervlakte welke aan de groen teteelt in België besteed wordt, tijdens de laatste honderd jaren geleidelijk toe, tot aan de tweede wereldoorlog, doch slechts in geringe mate; nl. van 34.507 ha in 1846 tot 37.783 ha (raming) in 1936. In 1895 werd een hoogtepunt be reikt, met 41.886 ha. De groenteteelt wordt in België van oudsher op kleine bedrijven beoefend. Meer dan de helft van de met groenten beteelde oppervlakte vindt men op be drijven van 1 ha en minder (52,30 Op bedrijven van 1 tot 5 ha vindt men nog 31,80 en op bedrijven van 5 tot 10 ha 7,61 Wat op grotere bedrij ven geteeld wordt is onbeduidend. In Nederland nam de groenteteelt tij dens de laatste jaren sterk toe. In 1912 teelde men slechts 22.433 ha groenten. In 1937 reeds 33.150 ha. In 1943 meer dan 50.000 ha. Sindsdien zal de opper vlakte wel weer verminderd zijn, doch wellicht nog het dubbel bedragen van vóór veertig jaren. In de meeste Europese landen ziet men in deze jaren de groenteteelt uit breiden. Men streeft haast overal naar zelfverzorging. Daardoor verminderen de afzetmogelijkheden buiten de grenzen. Gelukkig neemt het verbruik van groen ten in eigen land toe. Toch beleven de groentetelers vaak moeilijke tijden, mede ter oorzake van de invoer, soms uit lan den met lagere productieprijzen, soms uit landen welke de exportprijzen kunst matig drukken. Dit laatste is nl. het ge val geweest met Nederland. In de periode tussen de twee wereld oorlogen verhoogde onze invoer. In 1925 voerden wij 55.215 ton groenten in. In 1938 was dit 142 658 ton gewor den. De uitvoer nam insgelijks toe, doch niet in dezelfde mate als de invoer. Wij hadden (in waarde) geregeld een uit- voeroverschot tot en met 1936. Van dan af nam de invoer de overhand. Indien er, tot bescherming van de inlandse groen teteelt, geen contingentering van de in voer voorzien geweest ware, zou de toe stand nog aanzienlijk slechter geworden zijn. Onze uitvoer van witloof was tus sen de twee wereldoorlogen vrij belang rijk. Indien wij het witloof buiten be schouwing laten en onze export van an dere groenten (bloemkool, tomaten, wortelen, enz.) nagaan, dan zien we deze tussen 1929,en 1938, dus op tien jaar tijd, inschrompelen van een bedrag van 36,5 millioen Belg. fr tot 7,8 millioen B. fr. Deze teruggang van onze groenten- export is in die periode toe te schrijven aan allerlei beperkende maatregelen deviezenbeperking, contingentering, tol rechten, phytophatologische maatrege len, enz. Wanneer men onze beschermings maatregelen uit die periode vergelijkt met deze van andere landen, stelt men vast dat ze matig zijn. Onze handelspositie tegenover Neder land was in die periode zó, dat onze uit voer naar Nederland afnam van 9.159 (Zie vervolg 2* bladzijde 1' kolom.) De Koornbloem Abonnementsprijs 72 it. 's jaars. Handregister Aalst Nr 145. Postcheckr. S. M. Redt U Zeiven Nr 1425.93. STICHTER EN BESTUURDER De medewerkers zijn verantwoordelijk voor hun bijdragen Het overnemen van artikfelen zonder aanduiding der bron is verboden.

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Koornbloem | 1952 | | pagina 1