De structuur e van onze n ontwikkeling landbouw. Het Leven op het Platteland. Weekblad Arbeid adelt Voor en door de Landbouwers AALST 13 SEPTEMBER 1952. Verschijnt iedere Zaterdag 31ste JAARGANG Nr 1528 Voor de Ontwikkeling en de Standsverdediging van de Landbouwers Beheer t Zeebergkaai, 5, Aalst Tel. 242.67 Orgaan van de Landbouwersvereniging REDT U ZELVEN O, CAUDRON, De Heer R. Grooten, ad junkt- adviseur bij de Economische Diensten van het Ministerie van Landbouw, heeft in het Julinummer 1952 van het L andbouwtijd- schrift een reeks van 24 grafieken met een beknopte toelichting gepubliceerd die een merkwaardig beeld geven van de belangrijkste bestanddelen van onze landbouw en van zijn evolutie sedert 1936. Deze studie biedt een aanzienlijk be lang voor onze landbouwec oncmie om dat zij een concreet inzicht verstrekt in de structuur van onze landbouw en zijn bijzonderste elementen en nuttige aan- wijzigingen verschaft betreffende de richting die aan onze landbouwpolitiek kan gegeven worden. De eerste reeks van zes grafieken geeft een beeld van de structuur van onze nationale landbouw en hare be standdelen, nl de benuttiging van de bodem, de oppervlakte der bedrijven, de verhouding tussen uitbating in eigen dom en in pacht, de landbouwbevolking. De volgende reeks van zes grafieken handelt over de waarde van de land- bouwvoortbrengst, de productiviteit, de betekenis van de landbouw voor de in- en uitvoer en zijn bijdrage bij het voor zien in de behoeften der bevolking. Hierbij aansluitend geven de zes vol gende grafieken ons een overzicht van het aandeel der belangrijkste teelten in de landbouwproductie. Hierbij valt op hoe ongunstig het jaar 1947 was ten ge volge van de droogte en hoe de een heidsopbrengsten thans gemiddeld mer kelijk hoger liggen dan vóór 1940. De laatste reeks grafieken is gewijd aan de veestapel en aan de dierlijke productie. Ook hier wordt aangetoond hoe de Belgische veestapel zich hersteld heeft na de jongste oorlog. De schrijver van de studie heeft zo veel mogelijk de toestanden vergeleken met deze van 1936-38 wat ongetwijfeld nuttig en interessant is en heeft, naar hij verklaart, zoveel mogelijk zich gesteund op officiële statistieken, terwijl hij slechts bij gebrek aan betere gegevens beroep heeft gedaan op ramingen. Dergelijke methode wijst op de ernst waarmede hij zijn studie heeft opgesteld. Wij laten hier in grote trekken het commentaar volgen dat de heer Grooten heeft verstrekt nopens de grafieken. Benuttiging van de bodem in 1950. Van de totale bodemoppervlakte in ons land, bedragende 3.050.7C0 ha, ne men land- en tuinbouw totaal in 60,3 waarvan 28,6 wordt besteed aan de akkerbouw, 27% aan grasland en 3,1 aan de tuinbouw. De bossen bedekken 18,7 van de bodemoppervlakte. De onbeteelde oppervlakte bedraagt 21,1 Aantal en oppervlakte der landbouwbedrijven. Het aantal bedrijven groter dan 1 ha is toegenomen tot in 1866, om daarna geleidelijk af te nemen, deels door de inkrimping van de beteelde oppervlakte, deels door, het verhogen van de gemid delde oppervlakte. Sinds 1929 is het aantal bedrijven van 5 tot 30 ha gestegen ten koste van de bedrijven kleiner dan 5 ha. De gemiddelde bedrijfsoppervlakte bedraagt thans in België 6,83 ha. Noch tans zijn er vrij aanzienlijke verschillen tussen de landbouwstreken en de pro vincies inzake de oppervlakte der land bouwbedrijven. Aldus hebben de Zand streek, Kempen en Zandleemstreek de kleinste landbouwbedrijven met onder scheidenlijk een gemiddelde grootte van 4,76 ha, 5 ha en 5,43 ha, terwijl de Pol ders, Famenne, Weidestreek en Leem- streek de grootste landbouwonderne mingen tellen met respectievelijk gemid deld 11,28 ha, 10,59 ha, 9,90 ba en 9,23 ha. Hierna de gemiddelde oppervlakte der landbouwbedrijven in de verschillen de provincies Antwerpen 4,98 ha Brabant 5,20 ha West-Vlaanderen 8,24 ha Oost-Vlaanderen 4,77 ba Henegouwen 8,88 ba Luik 8,12 ha Limburg 5,05 ba Luxemburg 8,33 ha Nemen 10,99 ha Het Rijk 6,83 ha Verhoudingen tussen landbouwuit- batingen in eigendom en in pacht. In 1910 was ongeveer 72 van de landbouwoppervlakte vet pacht. De toe stand was merkelijk verbeterd in 1929, doch opnieuw verslecht in 1950 met 66,7 welke in pacht werd gegeven. Den eest gunstige verhouding werd in 1880 bereikt. De evolutie van de land en tuinbouwbevolking. De totale en meteen de totale actieve bevolking van België rijn oncphcudend gestegen. Ce actieve land- en tuinbouw bevolking dealde integendeel zowel in aantal als prccentsgewijze. Deze toe stand is te wijten enerzijds aan het ge brek aan landbouwgronden en ander zijds aan de technische vooruitgang waardoor minder handenarbeid in het landbouwbedrijf gevergd wordt. De waarde der landbouwproductie. Sinds 1945 is de waarde der land bouwproductie voortdurend toegeno men cm in 1951 de vóóroorlogse met (Zie vervolg 3e bladz. 3e kolom ii. In onze inleidende beschouwingen over de plattelandsproblemen hebben we de vraag gesteld of de huidige platte landsgemeenschap bij machte is de haar toebedeelde taak naar behoren te blij ven vervullen. De eerste opgave van het platteland omvat het bebouwen van de grond met het oog op de voortbrengst van voe dingsmiddelen en grondstoffen. Doch benevens deze economische taak een van de grondvesten waaraan de mens heid het voortbestaan heeft te danken hebben we in belangrijkheid minstens even hoog geplaatst de sociale en morele rol van het platteland ten overstaan van de ganse gemeenschap. Het platteland is leverancier van men sen om te voorzien in de behoefte aan arbeidskrachten voor de industrie en om vers bloed aan te voeren in de door allerlei ongunstige omstandigheden af brokkelende bevolking van de steden. Daarbij heeft het platteland een taak te vervullen als behoeder van de geestelijke waarden cm een dam op te werpen te gen de voortschrijdende materialistische geesteshouding van onze tijd. Op de gestelde vraag, of dus het platteland opgewassen is voor deze 2ware opgave, volstaat het niet te antwoorden met eenvoudig ja of neen. Ons opzet is de feiten aan het woord te laten en door die feiten zelf ons te laten leiden tot gevolgtrekkingen die de mogelijkheden tot verweer duidelijk zul len aantonen. Want de toestand is ver van roos kleurig. De ontvolking van het platte land slaat wonden in de volkskracht teiwijl de gezonde landelijke gemeen schap wordt aangevreten door vervlak kende verstadsing en overstelpt wordt met ziekelijke beschavingsuitingen. Bestaat in orsland bet prcbleem van de landvlucht Het wegtrekken van de plattelands bevolking naar de steden is eeuwenoud als het bestaan van de steden zelf. In de grond is dit verschijnsel natuurlijk te he ten en zelfs noodzakelijk voor de goede gang van zaken. De overtollige arbeids krachten vinden betere bestaansmoge lijkheden en de steden worden bevoor raad cm stand te houden of machtiger uitbreiding te nemen. Platteland en stad zijn gebaat bij deze natuurlijke volksver- scbuiving. Dit wordt echter helemaal anders wanneer zekere grenzen worden over schreden. Wanneer bv. meer arbeids krachten uit de landelijke gemeenten wegtrekken dan wenselijk is cm het landbouwwerk te verrichten en alle gronden te bebouwen, of wanneer de steden geen voldoende gelegenheid bie den voor lonende arbeid, (werkloosheid enz.). Dit valt voor wanneer de vlucht naar de stad abnormale afmetingen aanneemt terwijl het geboortecijfer op het platteland zodanig daalt dat de re serve spoedig uitgeput geraakt. De steden voelen geen onmiddellijk nadeel door deze abnormale beweging integendeel, de aankomst van nieuw bloed houdt er de bevolking én nijver- heidsproduktie voorlopig op peil. Een blik in de toekomst zou aantonen dat die stroom vers bloed geleidelijk moet ver minderen om ten slotte nog slechts heel dunnetjes te vloeien. Inde dorpen wordt de weerslag onmiddellijk aangevoeld verval treedt in en de bevolking sterft uit. In Het Leven op het Platteland uitgegeven door De Nationale Maat schappij voor Kleine Landeigendom en De Nationale Commissie voor de Verfraaiing van het Plattelandsleven wordt die teleurgang vastgelegd in drie phasen 1' phase. De kinderen van de land bouwers beschikken niet over voldoende grond om er uitsluitend van te leven. Ze zoeken elders werkgelegenheid en doen nog slechts aan bebouwing als bijverdienste. Hun gronden worden overgenomen door beroepslandbouwers. Het dorp houdt stand en kent zelfs een zekere bloei. 2' phase. De gelegenheidsbebou wingen worden opgegeven doch de ge zinnen blijven uit traditie het dorp be wonen. De beroepslandbouwers doen aan intensieve cultuur en verlaten de minst vruchtbare gronden. Het dorp gaat achteruit. 3' phase. Men ziet gezinnen het dorp verlaten om zich in de centra te gaan vestigen. De verlaten gronden worden bebost. Het dorp sterft. Die achteruitgang blijkt duidelijk uit volgende getallen van de nationale sta tistieken het aantal uitbatingshoofden in de landbouw is van 267.000 in 1930 terug gevallen op 230.000 in 1947, hetzij een vermindering van 37.000 of 14 °/0. het aantal landbouwarbeiders is van 495.000 in 1930 gedaald tot 359.000 in 1947, betzij een vermindering van 136.000 of 27 0/.. Alhoewel deze vermindering van werkkrachten (misschien ten gevolge van mechanisatie enz.) niet noodzakelijk een achteruitgang betekent voor de land bouw op zichzelf, menen we toch deze beroepsverplaatsing, te mogen beschou wen als een sociaal vraagstuk dat voor het platteland grote nadelen biedt. Merken we reeds op dat tussen 1930 en 1947 de som van de bevolking van de kleine gemeenten (deze met minder dan 2000 inwoners) een totaal verlies Zie vervolg 6e bladzijde le kolom Koornbloem Abonnementsprijs t 72 fr. 's jaars. Postcheckr. S. M> Redt U Zeiven STICHTER EN BESTUURDER De medewerkers zijn Het overnemen van artikelen zonder Handregister Aalst Nr 145. Nr 1425.93. verantwoordelijk voor hun bijdragen aanduiding der bron is verbodeni

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Koornbloem | 1952 | | pagina 1