DE VLEESMARKT IN 1954 De Ontwikkeling van de Pluimveeteelt Weekblad Arbeid adelt Voor en door de Landbouwers 34ste JAARGANG Nr 1691 Beheer Zeebergkaai 5, Aalst Tel. 242.67 Voor de Ontwikkeling en de Standsverdediging van de Landbouwers Orgaan van de Landbouwersvereniging REDT U ZELVEN (lste bijdrage). Onder hoofding De Evolutie van de Vleesmarkt in de loop van het jaar 1954 publiceerde de heer L. Mauquoy, secretaris van admi nistratie bij het Bestuur der Econo mische Diensten van het Ministerie van Landbouw, in nr 8 van het Landbouwtijdschrift een uitvoerige en tevens interessante studie over het verloop van de vleesmarkt in 1954. Wij achten het nuttig de aan dacht onzer lezers te vestigen op bepaalde gegevens dezer bijdrage daar de vleesproductie samen met de melk- en zuivelproductie de voornaamste elementen zijn van het landbouwinkomen, inzonder heid in het Vlaamse land, en tijdens het jaar 1954 de inlandse voort- brengst van rundvlees en binnen landse behoeften heeft overtroffen hierdoor tevens het uitvoerpro- bleem voor dit vlees oproepende. De studie van de heer Mauquoy is gestaafd door uitvoerige statis tieken. Wij kunnen deze niet over brengen in onze bijdrage en zullen ons beperken tot de overname van enkele belangrijke cijfers. I) De inlandse voortbrengst van rundvlees (kalfvlees inbegrepen). Deze bedroeg gemiddeld in 1936- 1938 841.713 dieren vertegenwoor digende 136.317 ton vlees (geslacht gewicht). In 1953 bedroeg zij 842.418 dieren of 157.029 ton vlees. In 1954 bereikte de inlandse voortbrengst 912.834 dieren of 171.824 ton vlees. De invoer bedroeg gemiddeld over 1936-38 14.066 dieren verte genwoordigende 3.544 ton vlees in 1953 respectievelijk 14.495 dieren of 3.566 ton vlees ;in 1954 13.902 die ren of 3.475 ton vlees. Het totaal der geslachte runde ren bedroeg aldus in 1936-38 ge middeld 855.779 stuks vertegen woordigende 139.861 ton vlees in 1953 856.913 dieren vertegenwoor digende 160.595 ton vlees in 1954 926.736 dieren vertegenwoordigen de 175.299 ton vlees. Buitenlandse handel en verbruik van rundvlees. Tijdens de periode 1936-38 be droeg het gemiddeld invoersaldo aan rundvlees 11.259 ton, terwijl het binnenlandse verbruik 147.576 ton bereikte. In 1953 waren deze cijfers onderscheidenlijk Invoer saldo 8.119 ton binnenlands ver bruik 165.148 ton. In 1954 noteerde men een invoersaldo van 5.335 ton en een binnenlands verbruik van 177.159 ton. Productie en verbruik van kalfsvlees. Onderstaande tabel geeft dienaangaande de gewenste inlichtingen Jaar Geslachte kalveren Verbruik Aantal I 1936-38 362.769 1953 287.417 1954 307.582 Wanneer men de inlandse voort brengst van rundvlees nagaat over de jaren 1950 tot en met 1954, stelt men vast dat er een regelmatige en vrij sterke toename is telkenjare ten opzichte van het vorige en ten opzichte van 1950. In 1954 betekent de totale inlandse netto voort brengst van 171.824 ton een stijging met 9 °/o ten opzichte van 1953 en van 36 °/0 ten opzichte van 1950. Het was trouwens in de maand juni 1954 dat werd vastgesteld dat de voortbrengst het binnenlands verbruik overtrof en dat het nodig werd geacht de uitvoer toe te staan. Wat het verbruik van rundvlees betreft, dit bedraagt zoals hoger Jaarprijzen aan voortbrenger (in fr 19511952 Ossen en vaarzen 26,42 Koeien 19,78 Stieren 24,38 Kalveren 48,22 geslacht gewicht gewicht (ton) (ton) 19.533 19.533 18.381 18.381 19.615 19.615 gemeld in 1944: 177.159 ton. Dit komt neer op 20,050 kg per inwoner en per jaar in 1954 tegen 18,777 kg in 1953, hetzij een toename van 7°/0. Deze toename zou zonder twijfel groter geweest zijn, indien de klein handelsprijzen zich beter aange past hadden aan het verloop der prijzen betaald aan de voortbren ger. Het verschil of de dispariteit tussen het verloop der prijzen aan de voortbrenger en de kleinhan delsprijzen voor het rundvlees in de loop der jongste jaren zelfs aan zienlijk geweest, betoogt de heer Mauquoy, zoals uitgewezen door volgende tabellen door hem voor gebracht per kg op voet) 1953 1954 25,69 23,47 20,52 16,67 25,82 23,02 46,15 41,46 (Zie vervolg 6e bladz. 23,52 16,30 22,38 42,54 7e kolom De pluimveehouderij is ongetwij feld een bedrijf waar heel wat le ven in zit vooreerst is de kip op zichzelf al een levendig dier, of dat behoort ze ten minste toch te zijn, terwijl in het bedrijf ook wel vol doende leven is. Wat is er in de loop van de jaren al niet gepro beerd, veranderd en gegroeid En dat gaat zo steeds maar door. Het streven naar zuivere rassen. Ik heb die ontwikkeling van dichtbij bewust meegemaakt. Ik weet nog van de tijd dat bij de boe ren nog uitsluitend rasloze kippen rondliepen. Van kruisingen kon dan zeker niet worden gesproken, want men paarde toen geslachten lang hanen en hennen, waarvan de afkomst totaal onbekend was. Het was een hutsepot wat model en kleur betrof, terwijl van de ge middelde produktie helemaal niets bekend was. Ze legden echter in 't voorjaar en in de zomer een ze ker aantal eieren en daarmee was men toen al heel tevreden. Zo in de jaren 1880-1890 zijn er veel kippen uit Italië in België en Nederland ingevoerd door enige handelaars in kippen. Maar ook dat waren nog geen rasdieren, maar wel landhoenders. Wel had den ze gele poten en zat er wat meer eenvormigheid in, terwijl de eigrootte ook wel iets beter was. Heel wat boeren wilden het dan met die geelpoters ook wel eens proberen. Veel kan ik daar echter niet over vertellen, want dat was zo min of meer vóór mijn tijd. Maar gezien heb ik er nog heel wat. Daarna werden weer andere kip pen ingevoerd, weliswaar niet in zo n groot aantal als uit Italië. Deze kwamen dan uit Engeland en de Verenigde Staten. Deze keer wa ren het echter zuiver gefokte ras hoenders Orpingtons en Sussex uit Engeland Wyandottes, Ply mouth Rocks en Rhode Island Reds uit de U.S.A. Deze rassen werden niet allemaal tegelijk ingevoerd, maar zo wat de ene na de andere. De eerste, die ik persoonlijk heb gezien, waren de Wyandottes. Ze legden grote, mooie bruine eieren, met lichte spikkels. Die kippen kwamen echter niet bij de boeren terecht, maar wel bij kleine liefhebbers, die ze meest hielden voor de sport. Kippenten- toonstellingen waren er toen im mers ook al. Ook Leghorn, witte en patrijskleurige, zwarte Minorca's kwamen in die jaren uit die lan den, zodat men van een invasie van raskippen kon spreken. Het mooie er van was dat deze dieren allemaal raszuiver waren zuiver van kleur en tekening. Zelfs in de eieren was er eenvormigheid wat betreft grootte, vorm en kleur, zodat, als men de eieren van de rassen afzonderlijk zag het te zien was of het Wyandotte-, Orpington- of Sussexeieren waren. Ook tussen de eieren van Minorca's en Witte Leghorn was een groot onderscheid in vorm en kleur. Deze van de Mi norca's waren veel groter. De invloed van deze invoer is naderhand zeer groot geworden. Op de duur zijn pluimveebedrijven ontstaan, hoenderparken noemde men ze toen, die deze raskippen fokten en zo kwamen ze dan ook langzamerhand onder de boeren en de gewone kwekers. Ook het bruine ei vormde een aantrekkelijkheid, niet alleen om wille van de kleur, maar ook om dat die bruine-eieren-leggende ras sen de naam kregen van winterleg- sters. Later heb ik begrepen dat dit zijn oorzaak vond in het feit, dat deze rassen veel eerder en veel meer broeds werden, zodat ook vroeger kon worden gebroed. Broedmachines kwamen toen ook maar pas in gebruik, zodat haast uitsluitend met klokhennen werd gebroed. Aldus kwamen er kuikens, die in april en mei geboren waren en daarvan waren er, die in 't najaar al een eitje gingen leggen. De ge wone boerenkip, die in maart of april ging leggen, werd pas in juni, juli of augustus broeds, dus kwamen de kuikens hiervan alle maal te laat. De overgang van boerenkip tot raskip was echter zeer langzaam. Er kwam eerst schot in toen na 1918 de legcontrole werd toegepast in België en Nederland, waardoor de produktie van de verschillende ras sen belangrijk hoger werd. Van zuiver ras naar kruisingen. Deze rasfokkerij heeft echter zijn hoogtepunt. Er zijn wel legwedstrij- den en er is wel veel geld betaald voor nakomelingen van goede fok- dieren. Maar het eenzijdig fokken op verbetering van de leg bracht ook zijn teleurstellingen, want het bleek langzamerhand dat het weerstandsvermogen van die pro- duktieve rassen afnamde uitval, vooral onder de jonge hennen, werd veel te groot, zodat veel pluimveehouders weinig of geen winst meer konden maken. (Zie vervolg 2e bladzijde 1' kolom) ta* w wt: w wnw "f'fr'.'miwxBH—IBMttM De Koornbloem Abonnementsprijs 72 fr* 's jaars Men kan zich abonneren op de postkantoren en bij de briefdragers. Postcheckr. S. M. Redt U Zeiven Nr 14.25.93. Handelsregister Aalst Nr 145. STICHTER EN BESTUURDER j De medewerkers zijn O. CAUDRON. I verantwoordelijk voor hun bijdragen Het overnemen van artikelen zonder aanduiding der bron is verboden.

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Koornbloem | 1955 | | pagina 1