Ch. MEERT Notarieele Annoncen Land en Hooiland BOUWGROND en WOONHUIS LAND MEERS LAND en BOS DE KOORNBLOEM 14 dec. 1957 7 Studie van Notaris te Erpe. Tel. Aalst 241.22. Openbare verkoping van te Erpe, ter streek Molenmeers, Ceskenskouter, Duynaert, Achttiendagwanden, Braemland en Kerkveld. Notaris Ch. MEERT, te Erpe, zal ter tussenkomst van notaris M. VAN DE VELDE, te Torhout, in het open baar verkopen Gemeente Erpe Koop 1Een perceel land, ter streek Ceskenskouter, gekadas treerd sectie D, nr 761b, groot 9 a 40 ca. In pacht aan de heer Frans Van de Wiele, te Mere. Ingesteld 6.000 fr. Koop 2.-Een perceel land, ter streek Kerkveld, gekadastreerd sectie C, nr 501a, groot 17 a 34 ca. In pacht aan de heer Arthur Roels. Ingesteld 30.000 fr. Koop 3.-Een perceel hooiland, gelegen ter streek Molenmeers, ge kadastreerd sectie B, nrs 371a, 371b, en 362, groot 60 a 50 ca. In pacht aan nr. 362 de heer Achiel Stal paert. nrs. 371a en 371b de heer C. Herssens. Ingesteld 110.000 fr. Koop 4.-Een perceel land, gele gen ter streek Braemland, geka dastreerd Sectie C, nummers 351a 351b, groot 13 a 60 ca. In pacht aan Mr A. Parewijck. Ingest. 73.000 fr. Koop 5. - Een perceel land en meers gelegen ter streek Braem land en Achttiendagwanden, ge kadas. sectie C, nrs 368a, 368b, 350a en 350b, groot 82 a 90 ca, hetzij 30 a 20 ca voor het land en 52 a 70 ca weide. In pacht aan genoemde Mr A. Parewijck. Ingest. 150.000 fr. Koop 6.Een perceel land, gele gen ter streek Duynaert, gekadas treerd Sectie C, nrs 484, 485b en 486, groot 67 a 70 ca. In pacht aan de heer Frans De Gendt. Voor afbeel dingen zie plakbrieven. Ingesteld 135.000 fr. Tweede en Laatste Zitdag Donderdag, 19 december 1957, te 14 uur, ter herberg van dhr. Alexis Van de Voorde, te Erpe, Vijfhuizen, aan de Steenweg op Gent. Openbare verkoping van te Erpe, Honegemstraat, nr 26 Notaris Ch. MEERT, te Erpe, zal in het openbaar verkopen. Koop 1. Een woonhuis met aan- horigheden en grond, gestaan en gelegen, te Erpe, aan de Honegem straat, nr. 26, volgens titel gekadas treerd sectie B, nummers ex/283b en ex/284b, thans nummer 284d en deel van nummer 283d, volgens meting groot 1 a 86 ca 45 dm. Het huis begrijpt woonkamer, schotelhuis, W.C. twee kamertjes en stal. Geen kelder, en boven een zolder. Voorzien van putwater en elektriciteit. Onmiddellijk beschikbaar Koop 2. - Een perceel bouwgrond gelegen aan de Honegemstraat te Erpe, naast het te verkopen huis, breed aan de straat, 8,80 m.. vol gens titel gekadastreerd sectie B, deel van nummers 283b en 284b, thans nu deel van nummer 283d, groot volgens meting :6a 26 ca 45 dma. Onmiddellijk beschikbaar. Zie afbeelding op de plakbrieven. Enkele zitdag woensdag, 18 december 1957, te 14 uur, ter herberg De Lekpot gehouden door de heer Gustaaf De Decker, te Erpe, aan de Hone gemstraat, naast het te verkopen huis. Openbare verkoping van te Gijzegem, Ausmeer Notaris Ch. A. MEERT, te Erpe, zal openbaar verkopen. Gemeente Gijzegem Perceel land geschikt tot bouw grond, gelegen ter wijk Ausmeer, gekadastreerd sectie B, nummers 348 en 349/2, groot 14 a 90 ca breed aan de weg 13 m. Gebruikt door de heer Leo Borms- De Winne'Jte Gijzegem. Vrij ge bruik met Kerstdag aanstaande. Enkele zitdag dinsdag 17 december 1957, te 2 u in de namiddag ter herberg gehouden door de heer Alois Los, Kerkplein, Gijzegem. Openbare verkoping van te Aalst, Oude Gentbaan en te Erpe, De Berg en Suerebossen. Notaris Ch. A. MEERT, te Erpe, zal openbaar verkopen. Stad Aalst Koop 1. - Perceel meers, gele gen aan de Oude Gentbaan, ter wijk Kreupelveld, gekadastreerd sectie C deel van nrs 403 en 404b, groot volgens meting26 a 15 ca. Ge bruikt door de heer Robert Schol- laert te Aalst. Onmiddellijk vrij. Gemeente Erpe. Koop 2. Perceel land gelegen ter wijk De Berg gekadastreerd sectie B nummer 301a, groot 11 a. Gebruikt door voornoemde heer Robert Schollaert. Vrij met het scheren der vruchten. Koop 3.Perceel bos, gelegen op Suerebossen, gekadastreerd sectie C nr. 3d, groot 15 a 15 ca. Onmiddellijk vrij. Enkele zitdag maandag, 30 december 1957, te 2 u. in de nam. ter herberg ge houden door de heer Alexis Van de Voorde te Erpe, Gentse steen weg. (Vijfhuizen). (Vervolg van 6e bladzijde). zij in gesloten aarden potten komt, waaruit de te verkrijgen inhoud door nauwe leidingen in de kuipen en flessen wordt overgehaald. Met die kuipen en flessen in een grote mand gaat nu de man venten. De houthakker koopt pikolie tegen iedere kwetsuur, die hij in zijn strijd met het woud oploopt. De kolen brander koopt pikolie tegen brand wonden de kolenvervoerder voor zijn paard de brandewijnstoker voor zijn vat. De wortelzoeker koopt ze tegen verzwikkingen en snijdin gen in de buik, die hij zich zeiven door zijn meestal ongekookt voedsel bezorgt De keuterboer verder naar buiten, koopt pikolie voor zijn gehele huis en veestapel, tegen alle mogelijke boze gevallen. O pikolieman Aan mijn hart knaagt reeds sinds lang een heel klein nietig kevertje-zou 't niet te vernietigen zijn door jouw galbit tere olie In het huis van de pikolieman kan men zich niet neerzetten, of men blijft kleven. En aanstonds zouden die kleine, ongewassen en gescheurde deugnieten komen en omhoog krabbelen en op je rug gaan rijden en men zou niet meer van hen loskomen. - Dat zijn de le vende zonden der ouden, zegt mijn huishoudster, - Beter levende, dan dode, zou ik zeggen. De woning van de pikman is eenvoudig genoeg. Beneden de naakte grond, boven het leiachti ge boombastdak, op zij de wand uit rode stammen opgetimmerd en met mos dicht gestopt. De hobbeli ge haard is tegelijk voor tafel in gericht. Onder de bedstee is tege lijk de voorraadkamer voor aard appels, paddestoelen en denappels De wormstekige kleerkast is het allerheiligste van het huis, zij be waart de gewijde souvenirs der voorouders, de doopkleren der kin deren en de regenmantel van de Ejikman, als hij hem niet aan zijn ijf heeft. De vensters hebben ter nauwernood zoveel glas, dat, zo als de mensen zeggen, de vreter er zich zat aan zou kunnen eten. Lappen en stropapier zijn ook zo goed als spiegelruiten, als ie mand 'r geen rein gelaat door kan laten zien denkt de pikman. En die weet wel wat van spiegelrui ten, die is niet altoos door in het woud geweest. Heel ver, ver weg in de stad Weenen heeft hij wel eens op wacht gestaan voor spie gelruiten— t is hem niet bevallen, is er van door gegaan, is opgevan gen geworden, heeft spitsroeden, gelopen, is er weer van door ge gaan en de wildernis in, laat zich niet meer vangen, zegt hij. Achter de kast hangt het ge weer. Treeds soms de jager van de heer in het huis en ziet hij het, zo is het goed een wapen mot er wezen, er zijn wolven in het woud. Ziet hij 't niet, 't is nog beter. Met des pikmans huisvrouw is het ook zo ziet men haar, dan moet men bedenken, dat bij nie mand in het veertigste jaar een nieuwe lente meer aanbreekt, dat, zoals het spreekwoord zegt, aan de hals een krop beter is dan een gat, dat eenoog niet blind is, en dat een beetje krombenigheid nog schande, noch bluf is. Ziet men ze niet, des te beter. Zoals ik echter opgemerkt heb, blijft aan menigen pikman ook een jong wijfje kleven. Vele landmeis jes zijn voor een goed deel anders dan de stadsjuffers. De stadsjuffers zien het meestal niet ongaarne dat haar vrijers heel mooi wit en teer en slank en lenig zijn en teeder, als duiven. De land deernen daarentegen willen er een, die echt ruw en grof en potig en hoekig en wild is. Als iemand de keus heeft tussen een, die haar malligheid makend de kousjes stopt, en een ander, die haar aan- bliksemt met ieder woord, dan neemt ze de bliksemer. Zij heeft hem immers toch in haar zak. Hoe zegt ook 't lied, dat de pikman zingt Voor 't pik heb 'komijn hakmes, Voor het haasje mijn buks, Voor de jager 'n paar vuisten. Voor dat mens he k niks. Niks is aldwang, hét ze gezeid, Hét de deur m'uitgejaagd Vort ga 'k en sla 'n jager neer, Da k 'n onderdak krijg. t Kan wezen, dat er niets moois aan is, maar wie zo n lied zingt, die doet de jager niets. Wie met som bere gedachten omgaat, die zingt geen vrolijk lied. De bozen zingen niet. De meest beschaafde, de gladste en naar mijn gedachten de ge vaarlijkste is de brandewijnstoker. Hij draagt een fijner soort laken dan de anderen en scheert weke lijks zijn baard. Hij draagt aller- wege zo'n klein flesje met zich rond, waarmee hij vertrouwelijk ieder opwacht, die hem in de weg komt. Kijk 's zegt hij tegen de wortelzoeker, als het 's zomers heet is, kijk 's, wa'k hier heb, 'n lekker fris mondje vol hék hier En als het 's winters koud is, zegt hij Zeg jij, luister 's, 't helse vuur hè'k hier Wie drinkt, die is aan hem ver kocht, vervallen, die komt in zijn kroeg. De brandewijnman oogst twee malen. Eerst van de sorbeboom de rode bessen, van de rozebottels, van de jeneverbesstruik, van het heidekruid, van alles, wat hier vrucht voortbrengt. De brandewijn man gelooft aan de geest der na tuur, die in alle schepselen leeft, en zweert hem op uit de vruchten des wouds, en zoals de tovenaar in het sprookje-de fles in ,- - fluks de stop er op, dat hij gevangen zit. Zijn branderij is een volkomen to vercirkel onder de hoge, sombere den, een cirkel, zoals de spin hem ook trekt en inweeft. Weldra zijn er een paar vliegen, die in het net trappelen. De mensen in het woud, zoals zij hier rondlopen en hunne bezigheden verrichten, maar op 't laatst in de kroeg blijven plak ken—dat zijn voorde tweebenige spin de vliegen, waaronder de brandewijnman thans zijn tweede oogst inhaalt. Iedere vrouw raadt haar man, dat hij niet de weg onder langs de sparreboom nemen moet, die is zo donker en oneffen, hij is ook langer dan ieder ander. De man ziet het in, heeft ook in 't geheel niets on der de boom te doen, maar de gezondheid is een heel wisselvallig ding als hij zo stil doorloopt, ge voelt hij eensklaps zo'n drukking in de keel, zo'n snij ing in de buik een erge snij ing, bijna zoals maag kramp. Pikolie heeft hij niet bij zich, en zo weet hij nog maar één middel, en hij neemt de weg on der de pijnboom. - Het eerste glaasje zegt Rüpell, verzacht de pijn het tweede maakt warm in 't hart, het derde maakt nog war mer het vierde maakt de beurs niet meer armer het vijfde leert de vreugde kennen bij het zesde waggelen reeds de dennen bij het zevende loopt het gloeiheet door 't lijfbij het achtste verlangt men naar het wijf. Huiswaarts zwaaien, vloekt een ter de goeie man op het slechte wijf dat het hem in dien ontzet- tenden nevel niet met licht tege moetkomt. En als hij eindelijk de hoed diep en scheef op zijn hoofd gedrukt-zijn hut intuimelt, dan weet het wijf reeds, wat er gebeurd is en wat er nog gebeuren kon, als het zich niet haastte, het aanstonds op de zolder of ergens anders te ontlopen. {Wordt voortgezet)

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Koornbloem | 1957 | | pagina 7