Waarheen met de Pluimveeteelt Weekblad uitbouw van de landbouw. Voor en door de Landbouwers Arbeid adel t Verbetering van de economische AALST 30 APRIL 1960. Verschijnt iedere zaterdag 39ste JAARGANG Nr 1921 SeheerZeebergkaai 5, Tel. (053) 242.67 Aalst oor de Ontwikkeling en de Steindsverdediging van de Landbouwers Uitgegeven door de Landbouwersvereniging REDT U ZELVEN Nr 14.25.93. O. CAUDRON. Onze pluimveehouders zitten in moeilijkheden. Grote moeilijkhe den zelfs. De prijzen van de eieren zijn van die aard dat winst een groot vraagteken is geworden. De concurrentie van het buitenland is zo sterk dat onze afzet op de vreem de markten slechts mogelijk is aan verlieslatende prijzen. Enkele tijd geleden schreven wij hier over de zware belasting, die door de heffing bij de invoer van de voedergranen op de schouders van onze kwekers drukt. Maar dat alleen is niet de oorzaak van de slechte toestand. Ook de andere landen van West-Europa hebben met een moeilijke afzet te kampen. Ook Nederland en Denemarken klagen putten in de grond en zoe ken naar een uitweg. De vraag is nu wie zal als de sterkste uit de concurrentiestrijd te voorschijn komen Wie zal zich kunnen handhaven en in weerwil van de huidige lage prijzen nog kans zien iets te verdienen Wij zien allen uit naar een of an dere vorm van steun vanwege de overheid. Een steun die de moei lijkheden van het ogenblik voor ons zou kunnen verlichten. Maar uit ondervinding weten wij dat der gelijke steun nooit van blijvende aard is, dat hij kan verminderen of wegvallen. Ons op dergelijke steun te baseren om onze bedrijven ren dabel te maken is dus zeker niet verantwoord. Trouwens in de ko mende economische organisatie van West Europa zal het verlenen van steun aan de kwekers aanzien worden als een poging tot oneer lijke concurrentie. Laten wij met ons beide voeten op de grond staan. Laten wij alleen rekening houden met een staats- tussenkomst, daar waar hetprivaat initiatief te kort schiet door om standigheden die buiten zijn wil liggen. Voor de rest blijft ons niets anders over dan onze bedrijven zo danig in te richten dat ze met een minimum aan uitgaven en een mi nimum aan werk ons toelaten een redelijke winst te maken. Wij zien de taak van de overheid dan ook op een heel ander terrein, nl. op dat van de technische voor lichting, eventueel op dat van de propaganda voor groter binnen lands verbruik en op dat van de bescherming tegen een concurren tie, die gebaseerd is op dumping of onrechtstreekse steunveilening. Wij willen de kwekers hier even waarschuwen tegen het gevaar van geldelijke steun vanwege de staat. Het is vrij waarschijnlijk dat wij hierdoor een vals beeld zouden krijgen van de ware toestand, waardoor wij wel eens boven onze stand zouden gaan leven. Zo lang als het te gemakkelijk gaat bestaat er geen voldoende prikkel om de bedrijfsmethoden aan te passen aan de eisen van de tijd. Bovendien zit daar het gevaar aan vast dat iedereen kippen gaat hou den met als onvermijdelijk gevolg overproduktie. Wij hebben al kun nen vaststellen tot wat de overdre ven bescherming van een of ande re teelt kan leiden. Denken wij maar even aan de tarweprijs. Wanneer onze kwekers niet voortdurend op hun hoede zijn en zich stelselmatig aanpassen aan de nieuwe gegevens van de pluimvee houderij kunnen ze er rekening mee houden dat ze onvermijdelijk van de buitenlandse markten zul len weggeveegd worden. Een pluimveehouder, die hier over voldoende nadenkt, vraagt niet beter dan zijn brood te kun nen verdienen zonder steun. Als elke kweker in West-Europa in de zelfde omstandigheden zal werken, dan zullen wij ten minste gelijke kansen hebben en dan zal het al leen op het vakmanschap van de kweker en op de opvatting van zijn bedrijf aankomen in hoever hij zich zal kunnen handhaven. Op de eerste plaatst zal de kweker dus op zichzelf moeten steunen en op de kennis die hij van zijn vak heeft. Het is toch zo dat alleen hij in de concurrentie zal kunnen standhouden, die aan de voorde ligste voorwaarden produkten zal weten voort te brengen van de hoogste hoedanigheid. Onze kwekers moeten daarbij niet te gauw denken dat ze vol leerd zijn. Zij die met zulke mening de concurrentiestrijd menen te kunnen aanvatten mogen er reke ning mee houden dat ze van de eerste zullen sneuvelen. Volleerd is men nooit Want zelfs hij die de hoogste graad van vakmanschap heeft bereikt moet er op waken de vooruitgang te volgen, zoniet is hij op enkele jaren hopeloos verou derd. Zo schijnen er sommigen nog te menen dat er sinds de oorlog nog niets veranderd is Maar zowel als in de nijverheid steeds naar be ter en meer wordt gezocht voltrekt zich in de pluimveeteelt een gelijk aardige ontwikkeling. De oudsten onder ons herinne ren zich nog wel de verschillende takken van huisnijverheid en am bachten een 50 tal jaren geleden. (Zie vervolg 2' bladzijde 3' kolom (3de bijdrage) In De Koornbloem van 16 april hebben wij de samenvatting gege ven van de inleiding tot het me morandum onlangs opgesteld door de commissie Landbouw van de Economische Raad voor Vlaande ren en overgemaakt aan de rege ring. In het nummer van 23 april 1.1. werd het gedeelte behandeld ge wijd door dit memorandum. 1) Aan de voortbrengstfactoren in de landbouw nl. de pachtprij zen en verkoopprijzen van de grond-, de water- en electriciteits- bedeling op het platteland, de be drijfsgebouwen, de landbouwwe- gen, de landbouwmachines en de grondstoffen. Volgende punten kwamen verder aan de beurt in het memorandum van de Econo mische Raad voor Vlaanderen, 2) Oprichting van een landbouweconomisch Instituut. Bij het onderzoek van het inko men van de landbouwers-gezinnen, van de economische structuur van de landbouw, van de sociale en sociologische omstandigheden die in het landbouwmidden heersen en van het afzetprobleem, kwam herhaaldelijk naar voor dat be langrijke gegevens dienaangaan de ongekend blijven. De oprichting van een landbouw economisch instituut belast met het onderzoek van deze vraagstukken zou een belangrijke bijdrage leve ren om het algemeen landbouwbe leid te vestigen op de werkelijkbe- staande economische, sociale en sociologische toestanden in de landbouw. Aan het haofd van dit Instituut zou een zelfstandig be heer moeten staan samengesteld uit vertegenwoordigers van de ministers van Landbouw en van Economische Zaken, van de land bouworganisaties met algemeen doel alsook van het uiniversitair landbouwonderwijs. 3) Afzet, marktorganisatie, verdeling. Zelfs na een verbetering van de structuur en infrastructuur van de landbouw zal een vraagstuk voor de afzet zijner voortbrengselen blijven bestaan. Bij stijging van de koopkracht kan de afzet verruimd worden voor meer veredelde en arbeidsinten sieve voortbrengselen (tuinbouw- produkten, sierplanten enz.) en voor industrieel verwerkte (eetbare en niet eetbare) produkten. Bij daling van de verkoopprijs kan het verbruik van artikelen met een elastische vraag worden aangemoedigd en kan de vrijko mende koopkracht naar andere, meer veredelde voedingswaren worden gericht. Hierbij stelt zich echter de vraag in welke mate de daling van de prijzen aan de landbouwer- voortbrenger tot uiting komt in een daling van de prijzen betaald door de verbruiker. Dit betekent de vraag naar de doelmatigheid van de marktorganisatie en naar de werking van het distributieap paraat. De stijging van de arbeidspro- duktiviteit van de landbouw, wel ke volgens een berekening van de heer Kinget, tegenover 1938 (ge lijk gesteld aan 100) in 1957 het in dexcijfer 209 zou bedragen, is ze ker zeer weinig aan de voort brenger ten goede gekomen, maar ten volle aan de verdeling en enkel gedeeltelijk aan de verbruikers. Het vooroordeel dat de land bouw medeverantwoordelijk stelt voor de stijging der levensduurte houdt dan ook geen steek. Het valt inderdaad op dat de prijs aan verbruiker de prijsdalingen niet volgt die op het nationaal of inter nationaal gebied voorkomen in de prijzen aan de voortbrengers. Het lag niet op de weg van de commis sie Landbouw een grondig onder zoek te doen van de inrichting van de markt en van de verdeling in haar geheel waarvan in eerste plaats de medewerking moet ver kregen worden om de aanpassin gen door te voeren waartoe de Euromarkt haar zeker zal verplich ten. Er kan evenwel worden vastge steld dat het huidig distributiestel sel voor landbouwprodukten en voedingswaren zijn vorm kreeg toen van massavoortbrengst nog geen sprake was, het vervoer veel moeilijker was en de bewarings- techniek nog in haar kinderschoe nen stond. De huidige verdelings- kosten zijn hoog door het groot aantal tussenpersonen en door een grote geografische versnippering. Deze kosten vertonen eerder een stijgende dan dalende tendens. Aan de opvoering van de voort- brengsmogelijkheden in de land bouw moet een verbetering in de verdeling beantwoorden door ver mindering van de afstand tussen de voortbrenger en de verbruiker. Daar het gedeelte van het inko- (Zte vervolg 2' bladz. 1' kolom.) De Koornbloem Abonnementsprijs 96 fr. 's jaars Men kan zich abonneren op de oostkantoren en bij de briefdragers. Postcheckr S. M. Redt 11 Zeiven Handelsregister Aalst Nr i *5. STICHTER EN BESTUURDER De medewerkers zijn verantwoordelijk voor hun bijdragen Het overnemen van artikelen zonder aanduiding der bron is verboden

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Koornbloem | 1960 | | pagina 1