DENEMARKEN
Kunnen wij kalfziekte
voorkomen
Weekblad
Voor eis door de Landbouwers
Arbeid adelt
het landbouwland bij uitstek.
AALST 10 JUNI 1961.
Verschijnt iedere zaterdag
40ste JAARGANG Nr 1978
heer Zeebergkaai 5, Aalst
Tel. (053) 242.67
Voor de Ontwikkeling en de
Standsverdediging van de Landbouwers
Uitgegeven door de
Landbouwersvereniging
REDT U ZELVEN
Nr 14.25.93
O. CAUDRON.
(2de bijdrage).
In ons vorig nummer hebben wij
volgende aspecten van Denemar
ken als landbouwland in. het licht
gesteld Denemarken land en volk,
het economisch en sociaal belang
van de landbouw in Denemarken,
de evolutie van de landbouwbe
volking, de aard en samenstelling
van de landbouwproductie en de
historische ontwikkeling van de
landbouw, waarvan wij de aan-
vangsperiode hebben geschetst.
De tweede etappe is deze van de
Rationalisatie of
doeltreffende inrichting
van delandbouwproductie.
Op de eerste plaats werd ge
streefd naar een uitbreiding van de
landbouwoppervlakte. Na 1870 be
gon op ruime schaal de ontginning
van woeste gronden, vooral in Jut
land. In enkele jaren tijds werden
niet minder dan 300.000 ha ontgon
nen en aanzienlijke oppervlakten
werden gedraineerd.
Rond dit tijdstip ontstond ook het
coöperatiewezen wiens sterke ont
wikkeling de factor is die het meest
heeft bijgedragen tot de bloei van
de Deense landbouw en de wel
vaart van de boeren. In het plaats
je Hjedding in West-Jutland werd
in 1882 de eerste coöperatieve zui
velfabriek opgericht de eerste
coöperatieve slachterij werd in
1887 gesticht.
De landhervormingen bij het
einde van de 18e eeuw en de voor
uitgang van de landbouw hadden
de levensstandaard van de land-
bouwwerklieden en kleine boeren
evenwel nog niet grondig verbe
terd. Spijts landvlucht en uitwijking
nam hun aantal nochtans toe als
volgt in 1787 :660 0C0 in 1850
1.119.000 in 1900 1 515.000.
De overrompeling op het einde
van de 19de eeuw van Europa met
Amerikaanse granen bracht mee
dat de Deense landbouw moest
overschakelen van graan op vee
en dierlijke producten. Veehoude
rij betekent een meer arbeidsinten
sieve uitbating liefst door de boer
zelf en zijn gezin, zodat het toen
wenselijk werd geacht meer te
gaan in de richting van kleine be
drijven. Van 1890 af werden per
dorp verenigingen opgericht voor
kleine boeren. In 1902 werd een
landsorganisatie voor kleine boe
ren in het leven geroepen.
Op deze kleine landbouwbedrij
ven is de voortbrenging sterk ge
standaardiseerd. Over de leefbaar
heid van deze kleine bedrijven
wordt thans in Denemarken even
als bij ons fel geredetwist. Over het
algemeen is men het eens dat vele
bedrijven te klein zijn om een be
hoorlijk bestaan te verzekeren aan
de boeren in het Europa van mor
gen.
Er zijn inderdaad in Denemarken
nog 40.000 landbouwbedrijven met
minder dan 5 ha. Doch anderzijds
blijkt er op de kleine bedrijven
minder ontevredenheid te bestaan
dan op de middelgrote en grote
waar men zich beklaagt over de
zware fiscale lasten en over de
moeilijkheid en de zware last van
de tewerkstelling van betaalde ar
beidskrachten gegroepeerd in de
kleine boerenbeweging.
Over het algemeen streeft men
naar de vorming van bedrijven
met tenminste 8 ha goede grond
die worden beschouwd als vereiste
voor het bereiken van een vol
doende bedrijfsinkomen voor de
boer.
Ontwikkeling en
beroepsvorming.
Benevens zijn zin voor samen
werking is zijn degelijke beroeps
vorming een kwaliteit van de Deen
se landbouwer.
De ontwikkeling van de Deense
boeren bereikt een gemiddeld
hoog peil. Dit is te wijten aan een
degelijke algemene vorming en
aan een beperkt doch doelmatig
landbouwonderwijs.
De doelmatigheid van het land
bouwonderwijs, dat doorgaans
voor boeren maar een uitgebreide
wintercurcus omvat, is grotendeels
te danken aan de degelijke ban
den die bestaan tussen het onder
wijs en de praktijk of het boeren
bedrijf.
In Denemarken wordt landbouw
onderwijs, zowel het gewone als
het hogere, op ruime schaal ge
volgd door mensen die verschei
dene jaren reeds in de praktijk
staan. Het bereikt hierdoor men
sen op rijpere leeftijd eerst nadat
zij een persoonlijk verantwoorde
keuze voor hun beroep deden.
De ontwikkeling der boeren en
de vooruitgang in de landbouw
mogen voor een ruim deel worden
toegeschreven aan de werking der
volkshogescholen (sedert 1860),
daar deze de geesten der boeren
hebben open gesteld voor nieuwe
kennissen en voor vernieuwing en
modernisatie van de voortbrenging.
(Zie vervolg 2' bladzijde 2' kolom).
Nu wij, in vorige bijdragen, de
ondergrond van deze ziekte heb
ben leren kennen, lijkt het ons een
voudig haar te voorkomen. In theo
rie althans. Wij zouden er alleen
maar voor moeten zorgen dat de
melkgifte na het kalven niet te
hoog oploopt en dat de bijschild
klier vóór het kalven wakker wordt
gehouden, opdat ze, bij het eerste
sein van kalktekort in het bloed,
zou kunnen bijspringen om kalk
vrij te maken uit het geraamte.
In theorie is dat vrij eenvoudig,
maar practisch gaat het niet zo
gemakkelijk. Daar is vooreerst het
laaghouden van de melkgifte in
het begin. Er zijn nu eenmaal
koeien waar geen houden aan is
eens dat ze gekalf hebben en houd
dat maar tegen. Dat zijn trouwens
de gewone klanten voor de kalf
ziekte.
Wel kan de boer, als hi zijn die
ren scherp in 't oog houdt bij be
nadering toch weten welke koeien
de kalfziekte te vrezen hebben en
juist bij deze zou hij de voeding
vóór het kalven zodanig moeten re
gelen, dat de melkgifte toch zoveel
mogelijk gedrukt wordt. Wij ken
nen boeren, die er fier op gaan
koeien te hebben die gedurende
de dracht krachtig werden gevoed
en die er vet en blinkend bij staan.
Dieren waar gevaar voor kalfziek
te bestaat, zullen toch beter iets
minder gevoed worden en pas na
het kalven geleidelijk met de voe
ding worden opgedreven.
En hoe staat het met het actief
houden van de bijschildklier Wij
zagen reeds dat deze klier op rust
gaat vanaf het ogenblik dat de
melkgifte zo sterk is gedaald dat
geen extra kalk uit het geraamte
meer nodig is. Haar werking is dan
immers overbodig daar de koe, bij
die lage melkgifte voldoende kalk
uit de voeding kan opnemen. Het
is trouwens wenselijk dat geduren
de de periode van verminderde
melk de koe de kalk van haar ge
raamte opnieuw aanvult om het
verlies, gedurende de hoge melk
gifte geleden, terug goed te ma
ken.
Bij koeien, die lang melk geven
en dus bijna niet droog staan, blijft
de bijschildklier practisch ononder
broken actief en zal dus ook na het
kalven genoeg werkzaam blijven
om voor voldoende kalk in het
bloed te zorgen. Maar wat moeten
wij doen met die hardlopers, die
sterk beginnen maar het niet lang
volhouden, die dus lang droog
staan
Een paar onderzoekers hebben
hierop een proef uitgevoerd om te
zien in hoever ze er in zouden sla
gen die slaperig wordende bij
schildklier wakker te houden, zelfs
bij te lage melkgifte. En daarbij re
deneerden zij als volgt wanneer
de melkgifte aan 't dalen gaat,
komt er een ogenblik dat het bloed
voldoende kalk krijgt van uit de
voeding en dus geen meer nodig
heeft uit het geraamte. Op dit ogen
blik gaat de bijschildklier op rust
en dat willen ze nu voorkomen.
Maar hoe
Wel, heel eenvoudig. Naarge
lang de melkgifte daalt, gingen ze
ook de hoeveelheid kalk, die de die
ren langs de voeding kregen, ver
minderen, zodat er in het bloed
steeds een vraag naar kalk uit het
geraamte blijft bestaan. Dan moet
de bijschildklier wel blijven wer
ken en op die wijze zal ze gereed
staan om bij een volgende kalving
onmiddellijk in te grijpen als de
kalfziekte dreigt.
Dat is echter een handelswijze,
die als proef wel interessant is,
maar die voor de practijk toch niet
kan aangeraden worden. Want
hierbij wordt voortdurend beroep
gedaan op de kalkvoorraad van
het beendergestel van de koe, zo
dat hier onvermijdelijk een sterke
ontkalking moet gaan optreden,
met al de gevolgen van dien.
En andere methode bestaat in het
toepassen van een zekere selectie
in onze veestapel. Dieren, die hoog
in productie beginnen en aan het
einde van de lactatieperiode laag
eindigen, zullen wij zoveel moge
lijk trachten te verwijderen. Niet
alleen omdat dergelijke dieren ge
makkelijker kalfziekte krijgen,
maar ook omdat ze niet economisch
zijn. Men is doorgaans veel beter
met dieren, die minder hoog begin
nen, maar die de melkgifte goed
blijven volhouden. En met derge
lijke dieren krijgt men veel minder
last met de kalfziekte.
Dat die laatste soort voordeliger
uitvalt toont een kleine berekening.
Een koe, die begint met 25 liter
melk en drooggezet wordt als ze
nog 20 tot 25 liter geeft brengt mer
kelijk meer op dan een die begint
met 35 liter om te eindigen op
slechts een paar liter.
(Zie vervolg 2? bladz. 1' kolomJ
De Koornbloem
Abonnementsprijs 96 fr. 's jaars
.Men kan zich abonneren op de
postkantoren en bij de briefdragers.
Postcheckr. S. M. Redt U Zeiven
Handelsregister Aalst Nr 145.
STICHTER EN BESTUURDER
De medewerkers zijn
verantwoordelijk voor hun bijdragen
Het overnemen van artikelen zonder
aanduiding der bron is verboden.