DE LEVENSDUURTE. Varkensopfok. WEEKBLAD VOOR DE ONTWIKKELING EN DE STANDSVERDEDIGING VAN DE LANDBOUWERS ARBEID ADELT Groeisnelheid van de biggen. Uitgegeven door de Landbouwers vereniging REDT U ZELVEN stichter O. CAUDRON Is het duurder leven de schuld van de landbouwers (Vervolg) Het past hierbij dat wij er zouden aan toevoegen, dat de vermeerdering van de lasten per hectare, voor een zeer aanzienlijk deel, veroorzaakt werd door de verhoging van de lonen. Op die manier is het inkomen van de arbeid, berekend per arbeidseen- heid, dan toch nog gestegen om in 1964-65, 129 834 frank te bereiken. Om echter dit cijfer naar waarde te kunnen schatten, dient men vanzelf sprekend, voor een juiste beoordeling, rekening te houden met het feit dat de landbouwers die aanvaard hebben hun boekhouding voor te leggen aan het Ekonomisch Landbouwinstituut tot de meest begunstigden behoren. Bovendien dient er op gewezen te worden dat de gemiddelde oppervlak te van bedoelde bedrijven 17,2 ha be draagt, dus heel wat hoger ligt dan het nationaal gemiddelde. Uiteindelijk moet men daarbij voor ogen houden, dat het arbeidsinkomen van de landbouwers wordt berekend, door 2700 arbeidsuren per jaar als norm- te stellen, terwijl het aantal werkuren per jaar voor een arbeider niet hoger ligt dan 2.150 arbeidsuren. Wanneer we met al deze bestand delen rekening houden, dan kan het loon van de landbouwers, die in de voordeligste omstandigheden verke ren, op minder dan 50 frank per uur, sociale lasten inbegrepen, worden ge raamd. Dit cijfer ligt heel wat lager dan de vergoeding, sociale lasten inbegre pen, die aan de arbeiders wordt uit betaald, om nog niet eens te gewa gen van de ambachtsman, zoals bijv. de loodgieter, die heel wat meer ver dient. Wanneer we zouden aanvaarden, zoals soms in vele niet-landbouwbla- den en ook in de aan de regering door dik en dun trouwe landbouwbladen be weerd wordt, dat het inkomen van de landbouwers in de loop van de jong ste jaren verhoogd is {namelijk hun loon) dan is deze verhoging toch heel wat minder dan het beloop van de lo nen en van de maatschappelijke voor delen, die aan de arbeiders in het al gemeen uitbetaald worden. Het algemeen gemiddelde van het uurloon, bruto berekend, in de nij verheid verdiend, is met 46% geste gen tussen oktober 1962 en april 1965. Daarbij moet men dan nog aanstippen dat de sociale voordelen verhoudings gewijze gestegen zijn. In het licht van deze cijfers, is het werkelijk onthutsend het Waals blad van de kristelijke syndikaten doodge moedereerd en alsof het de wijsheid in pacht heeft, te zien schrijven Wij kunnen niet aanvaarden dat men de hoofdzakelijke verantwoorde lijkheid voor de stijging van de prij zen op de rug van de arbeiders zou leggen, dan wanneer de producenten, de landbouwers en de verdelers een veel grotere verantwoordelijkheid hiervoor dragen Wanneer wij rekening houden met al de becijferde aanwijzingen, die ge makkelijk kunnen gecontroleerd wor den op hun juistheid, moet men wel te kwader trouw zijn om nog zo maar zondermeer te durven beweren dat de landbouwers verantwoordelijk zijn voor de stijging van de levensduurte. De factoren die de inflatie van het geld in de hand werken, moet men el ders dan in de landbouw gaan zoeken en het zijn die factoren, die de loon- trekkenden, de landbouwers daarbij begrepen, een gedeelte van de winst verdiend door de verhoging van de productiviteit, ontnemen. We kunnen hierbij vergelijkingen maken, die voor ons land werkelijk beschamend zijn. Is het misschien aan de boeren te wijten dat de Belgi sche Staat zich, rekening houdend met het aantal inwoners in België en Duitsland, tienmaal meer in de schuld heeft gestoken dan West-Duitsland De stijging van de lonen bij de ar beiders is, voor een ruim gedeelte, het gevolg van de ongeordende eko- nomische politiek van ons land. De belastingen zijn steeds zwaarder gaan drukken tot zij zelfs een vijfde van 't bruto nationaal product zijn gaan ver tegenwoordigen. Kan men werkelijk volhouden dat de ontzettend grote stijging van de on rechtstreekse belastingen, waarvan de opbrengst op dit ogenblik ongetwij feld verdriedubbeld is sedert 1953, geen invloed zou hebben gehad op de index van de kleinhandelsprijzen? I ïjdens de eerste twee levensmaanden kunnen biggen het voeder zeer efficiënt in vlees omzetten en het is daarom van belang om zoveel mogelijk profijt te trek ken uit deze eigenschap. Een goede groeisnelheid tijdens de jeugd geeft sterkere en gezondere biggen die vlugger het slachtgewicht zullen bereiken dan diegene die maar armzalig werden opgekweekt. Biggen met een goed geboortegewicht, hebben een aanzienlijke voorsprong, maar toch is een nest, waarbinnen al de biggen een eenvormig gewicht hebben, verkieslijker dan een nest waarin enkele grote biggen voorkomen en de rest alle-, maal kleintjes zijn. De groei is tijdens de eerste drie we ken hoofdzakelijk afhankelijk van de zog rijkdom van de zeug, en het biggenge- wicht op 21 dagen geeft bijgevolg 'n goed beeld van de melkproduktie van 'n zeug. Na 3 weken z.ijn de biggetjes meer en meer aangewezen op bijvoeding zodat het achtwekengewicht afhankelijk zal zijn van de aard der bijvoeding, van de verzorging en van de voedingstechniek. Een goede groei tijdens de eerste twee maanden en een hoog achtweken-gewicht werd reeds zo dikwijls beklemtoond, dat het gevaar bestaat dat men te kampen heeft met verschijnselen van overvoeding, zo al niet vóór het spenen, dan er nu en tijdens de eerste periode in het mesthok. Dit gevaar wordt nog versterkt door het feit dat vroegzware biggen eerder en voor een betere prijs verkocht kunnen worden. Het is niet onwaarschijnlijk dat men de erfelijke groeicapaciteit der biggetjes kan forceren zodat men misschien uiteindelijk wel zware biggetjes heeft maar die dan overgroeid zijn, bleek, papperig en met een teer spijsverteringsstelsel. Als dan beweerd wordt dat zware big gen op 8 weken gewenst zijn dan dient dit zo verstaan dat het hoog gewicht werd bekomen door het erfelijk vermogen van de dieren maar niet door een opgedreven opnemen van eiwitarm voer met hoge sui ker- en zetmeelinhoud ZOGRIJKDOM VAN DE ZEUG De melkproduktie van de zeug is voor een groot deel afhankelijk van de aktivi- teit van haar kroost. Hongerige biggetjes masseren de uier en dit vormt een prik kel voor de zeug om haar melk te la ten schieten De werkelijke melkafgifte hangt gedeel telijk af van het aantal biggetjes, want de moeder zal meer melk vormen indien zij een grotere worp te voeden heeft. Er is evenwel een grens aan het vermogen van de moeder om meer melk af te schei den voor grotere worpen. Zo zal 'n zeug voor een groep van 14 biggen wel meer melk produceren dan voor een groep van 8 biggen, maar in de groep van 8 zal iede re afzonderlijke big meer hebben gekre gen dan in de groep van 14. Na de geboorte vechten de biggetjes onderling om elk hun individuele tepel te bemachtigen. Na een dag of zo houdt de strijd op en ieder biggetje komt steeds naar zijn zelfde tepel terug. In het alge meen produceren de voorste tepels meer melk dan de achterste maar de gradatie in melkgifte van voor naar achter verloopt niet regelmatig. Onder normale omstan digheden zullen de biggen zowat om het uur aan hei zuigen gaan en er wordt aan genomen dat een vermindering van het aantal zuigingen een vermindering van melkvoortbrengst tot gevolg heeft. Dit wijst er dus op dat, zeker voor jonge big getjes, de moeder nooit langer dan een uur van haar kroost moet gescheiden blij ven. Metingen op de melkafgave van de zeug wezen uit dat de produktie toeneemt ge durende de drie eerste weken van de zoog- periode. De topproduktie wordt bereikt tijdens de 3de of 4de week en van dan af begint de melkafgave geleidelijk te dalen om in de vrije natuur na langere tijd he lemaal op te drogen. In de praktijk even wel worden de biggen vroeger gespeend en de melkproduktie daalt; na de derde week mag er evenwel geen vertraging op treden in de gewichtstoename van de big gen; integendeel, we zien zelfs liever dat de groeisnelheid regelmatig stijgt. Daarom moeten de biggetjes reeds lang vóór het spenen wennen aan bijvoeding. Om die reden wordt op de 5de levens dag reeds HEMOB1G voorgeschoteld en vanaf de 10de dag krijgen de biggetjes reeds BABY BIGGEN K R UIME L zodat zij tegen het einde van de 3de week, als de melkhoeveelheid van de moeder ver mindert, reeds goed bijvoeder opnemen. Bijvoeding biedt ook nog het voordeel dat de moeder minder afgemolken wordt en aldus minder gewicht verliest in de we ken vlak vóór het spenen. Trouwens de biggen zelf zullen tegen de tijd van het spenen reeds behoorlijke hoeveelheden opnemen zodat de overgang bij het spe nen minder weerslag heeft op de groei en op het goed gedijen. Zeugen kunnen droog gezet worden om zeggens wanneer men. het wenst, zelfs vroeg in de melkperiode. Het volstaat haar volledig te scheiden van de biggen en haar voeder drastisch te verminderen. DE BIJVOEDING Het voeder, dat de moedermelk moet aanvullen, dient steeds geplaatst te wor den in een biggenruimte waartoe de zeug {Zie vervolg 2e bladzijde 1' kolom Jaarabonnement 120 F Postrekening nr 1425 93 van S.V. «REDT U ZELVEN» Aalst Handelsregister Aalst nr 145 Beheer Zeebergkaai 5 Aalst Tel. 053/24 267 Het overnemen van artikelen is toegelaten mits vermelding van de bron (Zie vervolg 2de bladzijde onderaan le kolom)

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Koornbloem | 1966 | | pagina 1