B ROZE KATE E h ONS LAND IN WOORD EN BEELD BEROEMD DRAMA VAN Nestor DE TIÈRE IN ROMAN BEWERKT DOOR VALENTYN Waarom, vraagt gij, mij dunkt dat gij het zelf toch wel het 'best weten zult. Ik heb u noot iets misdaan of miszegd. Neen, dat niet; en, rechtuit gesproken, zou ik dat veel liever hebben als altijd door uwe flauwigheden ver veeld te worden. Uwe manieren steken mij tegen. manieren?... j£; ja, begin maar weer niet te zaniken, ik heb er genoeg van. Ik zal zwijgen. t Is hét beste, maar zelfs als ge zwijgt, verveelt ge mij als ge mij zoo stommelings staat aan te kijken. Ik wordt er zenuwachtig van. I:k kan 's nachts niet slapen. Omdat men hem binnen .eenige dagen..., onderbrak Jacob zijn broer; zeg, is het daarom? Ik weet niet of hel daarom is... Het zou wat schoons zijn. moest een mensch daar om zijnen slaap laten! Wat gaat ons dien fliere fluiter aan? Ik haat hem! ik heb hem altijd gehaat, nu nog meer dan vroeger. De blik van Jacob schoot als 't ware stralen van vuri- gen haat terwijl hij die woorden sprak. Ik, zéi Simon, ik haat hem niet meer. Niet? Neen, bevestigde Simon. Hijgend staat Simon rond te blikken en smeekend zegt UIT ONZE SCHILDER- Nog- enkele mooie kiekjes uit de stille, aloude Het eenvoudig kerkje. Links, een deel der nieuwer- wetsche pastorij. Rechts loopt het kerkwegeltje dwars door het goed van den eeuwenouden burcht «Ten Steen Ha, zei Jacob, eene lange, puntige vijl opnemend, gij haat hem niet meer? Hij is ongelukkig genoeg, zei Simon. Is dat een verwijt? t Is zooals gij het nemen wilt, maar ik zeg u dat hij ongelukkig genoeg is door onze schuld. Zoudt gij liever in zijne plaats zijn? Toen hij de laatste maal voor de rechters kwam, nadat ze hem reeds gepijnigd en gefolterd hadden, be kende hij niet wie het gedaan had. Omdat hij het niet wist. Hoe niet wist? zag hij ons niet uit hare kamer nellen? Ja, ja, ik heb het gevoeld hier. in mijn hart, dat hij het wist en toch beschuldigde hij ons niet. Spreek zoo luid niet, zei Jacob, die rechts en links door de smidse ging zien of er niemand in de nabijheid was die hen zou hebben kunnen beluisteren. Hij zei niets, zoo ging hij na zijn onderzoek voort, omdat het hem toch tot niets zou gebaat hebben. Niemand immers zou geloofd hebben wat hij van ons zou hebben kunnen vertellen, neen, niemand en dat wist 'hij ook wel en daarom zweeg hij- Jacob, ik haat hem niet meer, zei Simon, zich voor het eerst sedert het bedrijf van 't schelmstuk tegen zijn broer durvende verzetten. Domkop, dubbele domkop die ge zijt, gromde Ja cob. Hebt gij vergeten hoe hij ons altijd 'het leven ver guld heeft? Hoe hij ons gedurig met zijne fijne schijn- hei'igheid vervolgde en vernederde? Hij was in ons leven de wesp die ons voortdurend met haren nijdigen angel stak. Hij was voor ons als een on gedierte. En wat doet men met ongedierte? Vernietigen! Ver pletteren! Ja, ging Jacob voort zich meer en meer opwindend, hij moet ons gezien hebben; hij heeft ons gezien, hij weet dat wij het gedaan hebben. Daarom heb ik hem dadelijk den mond gestopt. Ik heb hem belet te spreken, hij Elk voor zich zelf m dit leven. Hoe zoudt gij dat Zwijg. Jacob, zwijg of ik verga van angst en ont- nu wil.en anders maken? zetting. Bedenk daarbij dat Dinsdag alles afgeloopen is. Dan Gij staat daar nu te beven en te sidderen als een is het uit met zuchten en jammeren. Dan ook is de gan- oud wijf. Uw geest is zoo zwak als 't lichtje van die sche erfenis aan ons. Wij deel en met ons getwee... olie pan! Of, wilt gij misschien dat hij alles alleen erve? In uw vernepen schedel zit 't verstand van een domme Wat raast ge altegaar dooreen? vroeg Simon zijn gans! broer steeds met zijn ijskoude blikken aankijkend. Uw lijf is grooter dan het mijne, maar mijn kop heeft Ik vraag u of gij liever zoudt hebben dat hij hier gelukkiglijk de geestkracht die u ontbreekt, alleen achterbleef en meester werd van de smidse, van We zijn tweelingbroeders, ja. maar de natuur schonk de akkers, van de weiden, van het vee. van Roze Kate... mij toch de beste kracht... Zwijg, zwijg, riep Simon. De twee broeders zien elkander donker aan. Jacob Ja, Ja, alles zal hem toebehooren! ging Jacob voort, wijkt rechts naar de smidse. Simon links, alles, kom wij zullen samen naar Brussel gaan en voor Bij de deur blijft Simon staan en blikt somber naar den Hoofdraad van Gerechte zullen wij verklaren zijn broeder om terwijl hij mompelt dat zu gelijk hadden die in de laatste weken beproefd Hij is de schuld van alles. Zonder hem ware zij hebben ons als de moordenaars te doen aanhouden en te niet dood en zou Everard Dinsdag niet... doen vonnissen. Wij zullen verklaren dat die oude kwe- Wat grommelt gij daar? vraagt Jacob zei uit# de Wolstraat de waarheid zei toen zij u en mij als moedermoordenaar aanklaagde. Gij hebt het gedaan, ik niet. Ha, staat het spel nu zoo, zoudt gij mij alleen wil len verklikken? Ik heb niets gedaan, gij hebt haar gestoken. Laffe hond die ge zijt, schreeuwde lacob zich niet meer kunnende bedwingen, gij hebt de deken, weggeno men die hare borst bedekte; gij hebt geholpen, en gij zult gestraft worden als ik. Of meent gij dat ik zoo dom zou zijn als hij en zwijgen wat ik weet? Neen, kameraad, gij zult gepijnigd worden, op de fol terbank gelegd zoolang tot gij bekennen zult. Daarna zal men u vonnissen en tot de straf der moedermoordenaars verwijzen. Eerst uwe rechterhand afkappen en daarna radbraken al uwe ledematen één voor één stukken slaan, verpletteren met een ijzeren staaf. Zeg, wilt ge, dat? Kom mee, kom, spoedig naar Brussel naar den Hoofdraad van Gerechte ->! 't Werd hem te benauwd Simon hijgde naar ade: binnen de smidse. Wat zegt ge? vroeg ik u, riep Jacob. Ik zeg dat ik vandaag niet werk. Ik kan niet wer ken, antwoordde Simon ontwijkend. Laat het dan staan, zei Jacob. Ik ga naar 't bosch. - ACHTIGE DORPEN g-emeente Orsmaal - Gussenhoven. (Brabant.) Het rechter koorgestoelte indertijd door de abdij van Maegdendael afgestaan. De wonderkerk van Hakendover bezit een tegenhanger er van. Opval lend de verscheidenheid en fijnheid der belegsels. Het roerend gedenkmaal der gesneuvelden op soldatenkerkhof. Een twintigtal onzer dappere lanciers vielen te Orsmaal, op 10 Oogst 19T4, even na den val der Luiksche forten. De kronkelende dorpstraat midden hare dubbele grillige huizenrij. Ik wil trachten een weinig te slapen. Naar t bosch, spotte Jacob, en bijtend voegde hij erbij Zie maar dat gij Roze Kale niet ontmoet... Wat?... Dat gij Roze Kate niet ontmoet; of denkt ge dat ik geen oogen heb en niet zie dat gij haar altijd opzoekt... Dat is niet waar. Dat is! Sedert ze den anderen gevonnisd hebben is ze vriendelijk geworden. Toch voor .u niet. Neen, maar zooveel te vriendelijker voor u. 't Zijn uwe zaken niet. Wie weet! ik wil echter geen ruzie maken op dit punt. Alleen zeg ik dat gij u op de meisjes niet veel be trouwen moogt. Vooral niet op Roze Kate. Voor de vier schaar meende ik dat zij het besterven ging van angst en smart! Nu heeft zij 'hem reeds vergeten! Ik zeg u dat de vrouwlie van 't ras der katten zijn. Everard is toch verloren voor haar. zei Simon, on danks zich zeiven de verdediging van Roze Kate ne mend. Ja, het schijnt wel dat er voor hem geen kruid meer gewassen is. Ze heeft anders, naar het schijnt, gewe'd genoeg gedaan om hem los te krijgen, 't Is gelukkig voor haar dat er geene klare bewijzen zijn tegen haar, anders zou ik haar leereii ons te willen aanklagen en te beproeven Everard te doen ontvluchten. Heeft ze dat gedaan? Dat heeft ze zeker. Ik geloof er niets van. ik zou het weten. Gij? Gij met uw ganzen verst and! Aho, manneken, ik heb compassie met u. Gij iets merken van de fijne streken van Roze Kate, 't Is al te dom! 't Bijzon derste is toch dat alle pogingen mislukt zijn en dat hij ons na Dinsdag niet meer in den weg loopen zal. Dat weet

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

Ons Land | 1926 | | pagina 12