ONS LAND IN WOORD EN BEELD 37 „Genoeg, genoeg.... twee, bijna drie pond! Dat is genoeg. „Neen, niet genoeg, O, wat zal ik doen Als bij plotselinge ingeving trok zij al de ringen van haar vingers, in gedachten zelfs ook Heron's ring, en drukte ze hem in de hand. „En Sid beloof me, dat je schrijven zult je schrijft nooit anders, maar nil moet je, en als ik weet waar je bent, zal ik je geld sturen, zooveel je wilt. Je weet toch wel, ik ben rijk nu en ik.en ik zal nog rijker worden!" „Ja, dat beloof ik. En Mary, als ik terneerge slagen ben, dan zal de gedachte, dat jij gelukkig bent, me opbeuren. Jij verdient alle geluk, Mary. God zegen je Hij nam haar in zijn armen. „Neen," sprak zij, ,,ik verdien het niet, omdat ik jou in den steek gelaten heb want ik heb je in den steek gelaten, ik had," zij snikteje bijna vergeten maar als ik jou kan helpen.om jou te helpen, als je maar één woord spreekt, dan zal ik alles afbreken „Mijn lieveling," sprak hij teeder, ,,jij je geluk opofferen voor zoo'n vagebondEn wat zou het me geven Ik zou beter dood en begraven kun nen zijn neen, ik zal het niet meer zeggen Ik zal terugkomen en zorgen, dat je trotsch op me kunt zijn.Wat is dat Ik zou zweren, dat ik wat hoorde „Waar?" sprak zij angstig. „Daar tusschen de boomen achter ons. Mary, het is gevaarlijk voor je, om hier te blijven. Laten we gaan tot ziens Mary, tot ziens „Ja, we moeten gaan. O Sid, Sid, Sid Als ik het verleden maar uitwisschen kon Dag jongen „Denk er om, geen woord tegen je verloofde...." „Neen, ik beloof het je. Je kent me Sid. Tot ziens, goeie, beste Sid Hij maakte zich zachtjes uit haar omhelzing los, een laatste kus, en verdween, geruischloos en plot seling, zooals hij gekomen was. Mary wachtte nog, schreiend tegen een boom ge leund. Dan keerde ze ook om en verliet het bosch. Sir Herón bracht zijn paard zelf naar den stal, om te zien, of het goed verzorgd werd, en ging dan naar huis. In de hall ontmoette hij Richard. „Heb je 'n pret- tigen dag gehad vroeg deze. „Schitterend, amice. Maar eigenlijk schaam ik me voor je, dat ik jelui zoo verwaarloos „Kom, kom, maak je daar maar niet bezorgd over Ik weet, hoe dat in zulke omstandigheden gaat. Ik was precies hetzelfde met Mab Pon- sonby, het laatste seizoen in Baden-Baden. Een man zou z'n eigen grootmoeder in den steek laten, als ie 't zoo beet heeft. Zeg, ik heb daar juist een brief gehad van Charlie Hamilton herinner je je dien nog „Natuurlijk, een van de prettigste lui, die 'k ooit ontmoet heb. Waar is hij „Ja, dat zou je nooit raden Maar 't is toch echt iets voor hem hij is aan het Turksche front om tegen de Russen te vechten. Ze hebben die luidjes al tweemaal flink klop gegeven, schrijft ie en hij vraagt mij en zooveel lui als ik maar vin den kan, ook bij 'm te komen! Hoe vin je 't „Een idéé!" sprak Heron verstrooid, en hij dacht aan het geluk, dat hij hier nooit zou kunnen achterlaten. „Echt iets voor hem herhaalde Richard nog. „Maar eh," onderbrak hij zich dan, „weet je ook waar Rosa is „Ik weet het niet, ik kom juist binnen. Ik denk bij mijn moeder." „Neen," sprak Richard, „die is met hoofdpijn naar bed gegaan. Ze vroeg, of je na 't diner bij haar boven wilde komen." „Arme moeder," peinsde Heron, „ze heeft me toch nog niet heelemaal vergeven. Ja, ik zal straks naar boven gaan." Hij nam de post op, die op de tafel in de hall was gedeponeerd en zag de brieven door. Er was er ook een vóór hem van den heldhaftigen Charles; hij opende dien, las even de eerste regels en stak hem dan in den zak. Dan ging de deur open en "Rose trad binnen. „Ben je uit geweest vroeg Heron, want zij had haar hoed op en haar mantel aan, en haar wangen hadden een frisch-roode tint van de avondlucht. Zij kwam nader onder het licht en hij zag, hoe htfar anders kalme oogen fonkelden in een zekere onder drukte opwinding. „Ja, ik ben uit geweest," antwoordde zij, „en o, had ik het maar niet gedaan Ik vind het zoo jammer, dat ik je lastig moet vallen, maar ik ben zoo dom geweest om mijn collier te verliezen Ik ben in het bösch geweest. Ik weet waar ik het ver loren heb, want' ik hoorde het vallen, maar ik dacht eerst, dat het een tak of een steen was, maar toen ik thuis kwam, miste ik mijn collier, en ik weet zeker, dat dat het geweest was „Ik zal wel 'ns even gaan zien," zei Heron da delijk. Kom Rose,"we zullen het wel vinden!" „O, ik vind het zoo jammer, je lastig te moeten vallen," fluisterde zij, „maar ik zou het zoo naar vinden, het kwijt te zijn. Ik heb het op m'n laatsten verjaardag gekregen van de gravin van St. Clair." „Natuurlijk zullen we 't vinden," verzekerde hij. „En spreek niet van last Ik ben je zooveel verschuldigd in de kwestie van Mary en mijn moe der. Wacht, ik zal licht meenemen." „O neen," onderbrak zij haastig. „Er is licht genoeg. De diamanten glinsteren natuurlijk." Zij was zoo opgewonden, dat zij het grasveld bijna over holde, dan de laan uit en het bosch in, en Heron holde mee en peinsde over de wondere macht, welke diamanten op zoo'n gelijkmoedige en onverstoorbare natuur als die van Rose schenen te bezitten. Plotseling stond zij stil. „Hier was hetfluis terde zij. Zij stonden bijna op dezelfde plaats, waar zij het eerste gesprek over de Daltons hadden ge voerd. „O, wat is dat Ik hoor iemand praten. Zeker stroopers. Ssst Zeg niets „Stroopers Zoo vroeg in den avond?" twijfelde Sir Heron. „Dat kan haast niet.... Oh!" Want plotseling herkende hij de hem zoo vertrouwde stem van de vrouw, die hij liefhad. Een oogenblik stond hij doodstil en staarde in de richting, vanwaar het geluid hen bereikt had dan, wanneer hij de woorden verstond, woorden van liefhebbende teederheid, van zelfverwijt een bekentenis van ontrouw trad hij een stap nader maar de blanke hand op zijn arm trok hem terug in de schaduw der boomen en zoo verstomd stond hij, dat hij geen weerstand bood. De zachte, teedere stem ging voortelk woord kon door de beide luisteraars, verstaan worden, ieder woord brandde zich in het brein van den man en ont goochelde hem meer en meer. Nu hoorde hij een mannenstem, die het meisje troostte en opbeurde. Wanneer Rose hem vijf minuten eerder hier ge bracht had, zou hij gehoord hebben, dat hij luis terde naar Mary's broer, maar nu was er niets dat hem de gedachte ontnemen kon, dat deze twee gelieven waren of geweest waren. Niet eens, niet tweemaal, di^emaal verklaarde zij, hem in den steek gelaten te hebben. Wat kon zij anders be doelen, dan dat'zij dezen onbekende bedrogen, verlaten had, om een rijkeren minnaar te volgen? In zijn heftige ontroering bewoog Heron zich, om met zijn hand tegen een boomtak te leunen deze beweging was het, die Sidney gehoord had, en als hij zich omkeerde, kon Heron hem in het gelaat zien. Het was hetzelfde gelaat, waarvan zij het portret droeg in haar médaillon. Het was of een hand van ijs Sir Heron's hart omknelde. Hij vergat de hoogopgerichte figuur naast zich, hij voelde niet, hoe haar oogen met duivelsche vreugde op hem waren gericht. Hoe lang hij daar stond, wist hij niet. Dan wilde hij weer op de sprekenden toetreden. Maar weerhield haar hand hem terug. „Heron," fluisterde zij. Hij zag haar plotseling aan, en als zij medelijden had kunnen gevoelen, zou zij het thans gevoeld hebben bij het aanschou wen van zijn verwilderde trekken en zijn verdwaas de oogen. Maar zij kende geen medelijden. Het was het uur van haar wraak. Voor dat ellendige wezen, was zij, de schoonheid, verwaarloosd, terzijde gesteld. Medelijden?Wie kende medelijden met haar? „Heron," fluisterde zij. „Wat wil je doen Laat hen. Zij zijn niet waard om over jou te triom feeren. Dat zullen zij doen, als je erheen gaat." „Je hebt gelijk," sprak hij en zijn stem was zoo veranderd, zoo onnatuurlijk kalm, dat het haar bijna bevreesd maakte „wij hebben hier niets te maken. Laat ons gaan." Eens nog bleef hij staan. Het was toen een snik van het weenende meisje zijn oor trof. Een sid dering doortrilde hem, en hij keerde zich half om. Dan, met een onderdrukte verwensching, die de vrouw aan zijn arm beven deed, ging hij heen. HOOFDSTUK XIII EEN ONVERWACHTE SLAG. Is mijn vader thuis vroeg Mary, toen zij weer thuis kwam, aan een der bedienden in de hall. „Mijnheer is zoojuist uit Londen teruggekomen en is nu in de bibliotheek, juffrouw," was het antwoord. Mary zag naar de klok nog tien minuten en het was tijd voor het diner. Zij snelde de trap op naar haar kamer en verwisselde haastig van toilet. „Waar is papa?" vroeg zij bij het binnentreden van de eetzaal aan Carrie. De gong had voor het diner geluid en mijnheer Dalton was anders heel punctueel. „Misschien ook stilletjes een wandeling gaan maken," meende Carrie en zag haar zuster een beetje verwijtend aan. „Ik heb 'ns even nog van de frissche avondlucht willen genieten," verontschuldigde deze zich. „Ik zal vader even gaan zeggen, dat het diner klaar is." Zij ging naar debibliotheek en klopte aan. Het duurde even, voor er antwoord kwam en het „Wel dat zij hoorde, toen zij binnentrad, klonk niet heel vriendelijk. „Het diner is klaar papa." „Diner? Ik wacht maar niet op mij. Ik heb hoofdpijn „Dat is naar," sprak Mary hartelijk. „Wil ik wat brengen „Neen, laat me maar met rust, laat me maar met rust. Dinceren jelui maar „Hoofdpijn verbaasde Carrie zich, toen Mary weer terugkeerde. ,,lk heb papa nog nooit over hoofdpijn hooren klagen. Ik geloof niet, dat hij daar alleen moet blijven zitten. Wil ik 'ns gaan zien „Neen," antwoordde Mary, die haar tegenhield. „Papa wil zeker niet gestoord worden." Ze gingen aan tafel en heel het uitgebreide diner werd afgewerkt. „Hoe laat zou Heron komen, Mary?" vroeg Carrie. „Als hij niet opgehouden werd, zou hij dadelijk na het diner hier komen, heeft hij beloofd, maar misschien zou «hij terwille van hun gasten van avond wel 'ns thuis moeten blijven," sprak Mary, terwijl zij zich naar de zitkamer begaven. Juist waren zij daar binnengetreden, als de deur weer openging en een lakei aankondigde „Mijnheer Boxall." Een kleine, bleeke man trad binnen. „Miss Dalton, veronderstel ik sprak hij op nerveuzen toon, terwijl hij op Mary toetrad. Mary boog en zij zagen elkander een oogenblik zwijgend aan. „Ik Mijnheer Dalton is. zeker thuis?" vroeg hij aarzelend. „Ja, mijn vader is in de bibliotheek," antwoordde Mary. „O juist," sprak hij. „Ik geloof, dat ik u dan niet had behoeven lastig te vallen, miss Dalton. Wilt u hem even laten zeggen, dat ik hier ben Mijnheer verwacht mij." Mary schelde. „Hebt u gesoupeerd „Ik dank u. Ik wil liever eerst mijnheer even spreken. Dit is een prachtig huis, miss Dalton." „O, u zult er nog niet veel van gezien hebben. Zoo bij avond „Mijnheer Dalton zal u gaarne in de bibliotheek ontvangen, mijnheer Boxall/' kwam de lakei zeggen, en met een buiging verliet de kleine man de kamer. „Wat zou er zijn Mary vroeg Carrie, een beetje onthutst. „Wat komt "die heer doen „Zaken denk ik," antwoordde Mary. „Maar zoo laat in den avond, en niemand wist er iets van „Neen, dat is waar. Ik zal een kamer voor hem in orde laten brengen," sprak Mary en verliet de kamer, terwijl Carrie in allerlei gissingen achter bleef. Na een kwartier kwam haar zuster terug, en vond haar, half slapend in een stoel bij den haard. „Gauw naar bed riep Mary. De rijtoer heeft je te pakken Carrie uitte een zwak protest, maar zwichtte wel dra voor 't resolute optreden van Mary, die zelf mee naar boven kwam. Nauwelijks was Mary weer in de zitkamer teruggekeerd, of de deur ging open en mijnheer Dalton verscheen. „Papa," sprak zij, „ik heb voor het souper laten Verder kwam zij niet. In de deur opening stond zeker haar vader, maar bijna on herkenbaar zag hij eruit. Zijn gelaat, gewoonlijk zoo rood, was bleek en vertrokken, zijn oogen gloeiden onheilspellend en waren blauw oinkringd, en zijn zelfvoldane, bluf ferige houding van anders was nu gebroken. Toen zij op hem toetrad, keerde hij zich om, alsof hij haar wilde mijden. „Eh Boxall," sprak hij tot den kleinen man naast hem, „ik eh ik zal even teruggaan om dien brief te schrijven, terwijl jij wat eten gaat. Kom maar weer bij me, als je klaar bent. Mary, blijf maar niet op, hoor. Wij hebben nog wat zaken te regelen. Wel ter ruste. Waar is waar is Carrie?" „Carrie was moe en is al naar bed, papa. Kan ik wat voor u doen Wil ik voor u komen schrijven?" „Neen neen," antwoordde hij. „Je bent een goed meisje, Mary, maar je zult me niet kunnen helpen, denk ik eh Boxall, dit is mijn oudste dochter, Mary, ahem" en zijn oude optreden kwam weer terug „de toekomstige Lady Letch- ford." „Papa, zal ik u een glas wijn...." „...De toekomstige Lady Letchford, Boxall, hé?" sprak hij. Dan verliet hij de kamer weer. Mary stond daar bleek en angstig. Zou haar vader gedronken hebben Misschien gedineerd in de stad. Mijnheer Boxall verkl.aarde niets, ook niet, toen zij door den bediende naar de eetkamer ontboden waren. „Ik ben bang, dat papa niet wel is," sprak Mary ten laatste. „Gevaarlijk weer, juffrouw Dalton, den eenen dag heet, den anderen dag koud. Neen, niet meer, ik dank u. Ja, dit is een schitterend huis. Dat moet kolossaal veel geld gekost hebben (Wordt vervolgd.)

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

Ons Land | 1926 | | pagina 5