HH Oudjes van den echten Vlfiamschen stempel
Hl
Twee Dagboekbladen
Hl
Alfons Bryon
58
ONS LAND IN WOORD EN BEELD
WAT ZELDEN GEBEURT. - Het vieren van een zeventigjarige echtverbintenis te Buggenhout~bij~
Dendermonde. Frans Verrest is 95 jaar oud, zijne vrouw telt 93 Lenten en evenveel Winters. Hunne
kinderen, 8 zoons en I dochter, leven nog allemaal en zijn allen getrouwd en reeds grootouders, de oudste
i zoon Felix (links van de foto) heeft 22 kinderen en is zelf al overgrootvader. Men is niet kunnen nagaan
hoeveel afstammelingen van de beide oudjes nog in leven zijn want verschillende kleinkinderen zijn naar
Amerika, andere naar Afrika en Indië vertrokken met hun jong gezin dat zich, naar het vaderlijk voorbeeld,
nog zal hebben uitgebreid. Frans Verrest is schoenlapper en heeft nooit zijn dorp verlaten, hij heeft het
voorkomen van een zestiger en is steeds opgeruimd en blij gemoed. Hetzelfde mag gezegd worden van
zijn vrouwtje die nog heel gezellig kan zitten keuvelen en met haren Frans steeds bij de leuvensche stoof
zit of buiten in de zon. De fotograaf van Ons Land was de eerste voor wie zij ooit geposeerd hebben
en zij deden het zeer gewillig maar hun twee zoons en de twee kinds-kinds-kinderen moesten er dan ook
op staan. Beiden hopen honderd jaar oud te worden, Frans 102 jaar, en dan moeten de gazetten al hun
afstammelingen maar bijeenroepen, want dan zijn wij honderd jaar oud en tellen wij meer dan honderd
afstammelingen, zei ons het moedertje. Mocht die wensch nu maar verwezenlijkt worden.
i
Al van midwinter hadden wij ons plan gemaakt voor
den fietstocht, een tocht door het schocne. aloude
Vlaanderen.
Wij zouden gaan naar Antwerpen, de stad der Sin-
joorkens, naar Mechelen, naar Gent. de stad van Ar
te velde, en de Kerels: we zouden bezoeken Yperen en
Oudenaerde: maar eerst zouden we gaan naar Brugge,
het oude, het Middeleeuwsche Brugge, met zijn grachtjes,
zijn huizen, zijn kerken zoo oud, zoo oud; en er
zou ons tegenwaaien van uit die oude, oude kerken, die
paleizen en patriciërswoningen, een vreemde geur.
vreemd en vluchtig, als komend van heel vèr, komend
van de vrome, zoete Middeleeuwen...
We zouden gaan
Maar helaas, teen het zomer werd, was ik ziek,
en kon niet mee
Zoo waren ze er dan op uitgetrokken, op een goeièn
middag, met z'n drieën, zonder mij.
En ik, liggend in een ziekenhuiskamer, stelde me voor,
hoe zij' nu fietsten door het zonnige zomerland, en hoe
zij straks zouden kampeeren. onder hcoge boomen, ver
weg...
Zoo stelde ik ine alles voor, met weemoed, en een
beetje bitterheid, cmdat ik dit alles miste...
Het was den avond van den eersten dag.
We zouden dien nacht in Brugge blijven.
Aan het Minnewater, onder de hooge boomen, hadden
we een tent opgeslagen.
Het was een verrukkelijke Juli-avond.
Tusschen de zware stammen der boomen door zagen
wij den purperen avondgloed in ijle nevels versmelten
met de verre kim, zich welvend verbleeken en ver
vloeien in het diepe azuur van de avondlucht. Een wind
zuchtje suisde in- donkere wuivingen door de bladeren
der boomen, die zacht ritselden keer op keer.
Een krekel in het oevergras piepte schel.
En in de verte klaagde een viool.
Zachtjes kwamen de droeve klanken aanzweven op
het langzame rythme der muziek en bleven lang trillend
nabloeien in de lucht, zachter, al maar zachter dan
was het stil. Plots klonken parelende fluittonen uit een
rozelaar aan den overkant.
Hé zei ik verrast, dat is h'm, de nachtegaal van
den brouwer
Ja, knikten de anderen, geboeid door de muziek.
Er was niets vreemds in, dat we hem kenden, 't was
zoo heel natuurlijk.
van Vlamertinghe was
de veearts en slachter
van de plaats. Toen in
1914 de gemeente moest
ontruimd worden ver
trok hij met de andere
dorpelingen naar
Frankrijk om er de ge
beurtenissen af te wach
ten Hij droeg overal
zijn bezit bij zich, in de
zakken van zijn frak
zaten zijn papieren en
in een zak aan zijn
broekband was zijn
goud en zilvergeld, tot
hij op zekeren dag vermoord gevonden werd, het was op
24 September 1919 in een verlaten kamp der Chineeren. Hij
had het hoofd doorkloven met een puntig voorwerp en men
bestatigde dat hij zich dapper verweerd had want hij was
op vele plaatsen verwond en moet veel geleden hebben vóór
de dood hem kwam halen. Het lijk werd ontdekt door een
groep kindertjes die uit wandelen waren; van de moorde
naars die hem ook ontroofd hadden heeft men nooit het
spoor ontdekt. Fons Bryon was een figuur in Vlamertinghe
en werd door iedereen graag ontvangen.
Diamanten Bruiloft Mr en Mevr. Frans Croes-
Pauwels, Mariakerke, I866~1926.
(AU. Van Cauteren, fot. Bornhem.)
We zaten allen stil en vol aandacht te luisteren naar
dat lied, den wonderen zang der natuur.
Het was als het schaatrend klateren van een wilde
bergbeek, als de zang van dansende satyrs, onstuimig en
woest, het was een juichende jubel van ontembaren
overmoed.
Nu eens was het als het luidruchtige tinkelen van edei
zilver, dan zacht en zoet, als het kabbelen van golfjes
aan het strand, als het murmelen van een verborgen
bron in het woud.
Dan klonk het juichend, dan snikkend, nu eens droef
en schuchter, dan weer hoog en fier.
Soms bleven de tonen zweven boven den struik, dat
schenen mee te trillen de blaadjes, soms steeg het op,
het geluid, en verstierf, hoog in de Jucht.
Nu eens was het schetterend als een fanfare, jubelend
als een zegelied; dan klonk het als een uiting van on
bestemd verlangen, een smachten naar ongekende weel
den, een klagend smeeken vol weemoed.
Dan ging het lied over in een droeven treurzang, een
verhaal van naamloos leed, een lied van smarte en
lijden, somber, melancholisch.
Maar dan verinnigde de melodie, ze werd vurig, ge
jaagd, het was het lied van de bruisende passie, zen
gend a'ls een blakerend liefdevuur, hoog opvlammend
in heeten brand.
Daarna ging het geluid hoog op, de muziek werd
ijl, en teer als een extase en steeg, tot hoog boven de
toppen der boomen.
Ze was nu zuiver geworden, de muziek, edel en
sereen, als het zilveren maanlicht, dat nu in duizend
lichtflikkeringen weerkaatste op 't zacht rimpelend
water.
En ginds, bij de sluizen, in 't Sashuis, was een raam
opengegaan cn een menschelijke gedaante aan het
venster gekomen, die verrukt luisterde naar den zang
van den nachtegaal.
't Is de Sasmeester
Lang, nog toen wij al in onze tent lagen stond
de Sasmeester aan het venster, om te luisteren naar de
geheimzinnige geluiden van den wonderen zomernacht.
Ik werd wakker.
In onze tent, onder de hooge boomen 7
Droomerig zag ik rondom mij. Ik lag in een bed, in
een kamer en buiten kwinkeleerden de vogels in de
groene boomen van den ziekenbuistuin.
Dus had ik niet meegemaakt dien heerlijken, dien
eersten nacht Dus was alles slechts een droom ge
weest, slechts bedrog Ja, ik had het tóch mee ge
maakt, al was het slechts een droom, slechts bedrog
Dus tóch
En naast mij, op het kastje lag een boek, het boek,
waaraan ik dien heerlijken nacht, mijn droom dankte.
Instinktief herhaalde ik bij mezelf den titel De
Filosoof van het Sashuis en ik dacht weer aan
alles, wat ik dien nacht gezien had, het Minnewater in
hellen maneschijn, het Gotische Sashuis en den tegen
het vensterkozijn leunenden Sasmeester, luisterend...
II
Dat Hovekijn van devocien.
Het was een regendag, grijs, grauw, troosteloos.
De druppelen vielen neer, al maar door, uiteenspzt-
terend op de glimmig-gladde hobbelkeien en een grijze
treurigheid verveelde de wereld.
Ik wist niet wat ik doen zou, dien middag.
Plotseling bedacht ik, dat voor m'n vertrek ik aan een
oudtante beloofd had een oude vriendin van haar heur
groeten te gaan overbrengen.
Deze middag was er uitstekend geschikt voor. Ik zou
er maar heengaan, het was het beste.
De juffrouw woonde op het begijnhofje had m'n
tante gezegd, in den hoek aan je linkerhand, als je er
binnenkomt en ze heette juffrouw Godelieve. Het
was een oude ziel van in de zeventig en 't moest een
erg aardig menschje zijn.
Door vele nauwe kronkelstraatjes ging ik er heen.
(Aan Maurits Sabbe.) R.
VLEIEND
Dus wilt ge verpleegster worden in een krank
zinnigengesticht. Mina Als ge het daar maar uithoudt