ONS LAND IN WOORD BN BEELD 95 den is uitgemergeld, dat is de eens zoo kloeke en sterke Everard Dirixl De zon is reeds opgestaan, zegde Nee'tje, toen hij zag hoe roerloos de gevangene daar zat. Everard verroerde niet. Heb moed, arme jongen, ging de gevangenbewa ker voort, heb moed men komt u misschien heden reeds... halen. Hoorde hem Everard dan niet? Vatte hij de akelige beteekenis dezer sombere woor den niet? Althans, zij schenen geen den minsten indruk op hem te maken. 't Zal misschien reeds binnen een uur zijn, zegt Neeltje. Everard zat daar steeds even onbeweeglijk. Nog een uur slechts hebt gij te leven, zei de ge vangenbewaker sidderend. Ja... Dat was alles wat Everard antwoorddej Maar, rampzalige jongeling, riep Neeltje ondanks zich zeiven bewogen door zooveel overmaat van smart, ik zeg u dat binnen een uur misschien alles voor u zal afgeloopen zijn. Ik hoor het wel. Wat wilt gij er aan doen? Gij zit daar als een offerlam. Mijn hart bloedt u zoo gelaten te zien. Wat zou het baten te snikken en te jammeren? Alle hoop is voorbij van de menschen verwacht ik niets meer en met God heb rk mij verzoend. Hij handele met mij gelijk het hem behagen moge! Mijn noodlot zal vervuld worden. Uw noodlot? van welk noodlot spreekt gij? vroeg Neeltje meer en meer ontroerd en door Everard's lijden ingenomen. Van over jaren werd het mij voorspeld, ant woordde Everard. Een groot onheil zou over mij komen. Op het oogen- blik dat ik van dit onheil zou bevrijd worden, zou ik toch verloren gaan! Gij spreekt zoo zonderling, vriend. Zoolang er leven is, is er ook nog hoop. Ik breng u straks feene ferme teug brandewijn. Dat zal u versterken. Mijn geweten is zuiver, ik vrees niets, antwoordde Everard. Ik dank u voor uw goed inzicht, doch ik bc- hoef geen drank die bedwelmt. Ik steun op God. Zoo spreekt alleen hij die werkelijk onschuldig is, sprak Neeltje met afgewend gelaat, en moet die;, on schuldige nu sterven! Kan ik voor u iets doen? vroeg hij daarna luidop. Neen, ik dank u, herhaalde Everard. Hebt gij niets te doen zeggen aan uwe bloedver wanten? Bloedverwanten..., zei Everard terwijl hij einde lijk het hoofd oprichtte. Ja, ik bedoel of gij niets hebt te doen zeggen aan uwe familie? Ik héb geene familie, sprak Everard somber, ik heb geene bloedverwanten. Arme jongen, zuchtte Neeltje, hij verliest het hoofd. Neeltje wist inderdaad van zijn broeder Heintje dat Everard te Auderghem nog twee broeders had. Hij had nog niets gehoord van het verschrikkelijke treurspel, dat den vorigen avond een einde gesteld had aan hun misdadig bestaan. Hebt gij dan geene broeders meet? drong Neeltje aan, en zouden die niet gaarne eenige tijding van u ont vangen. Ik heb geene broeders meer, die zijn dood, sprak de gevangene somber, terwijl zijn oog strak naar een hoek der cel gericht bleef. Dood!,.. - Bloed eischt bloed.., Het stond geschreven... Het noodlot had het zoo beslist, en zoo moest het gebeuren... Ik wil ook sterven... Sterven om het ijselijke misdrijf uit te boeten... Ja, zoo moet het zijn... De eene boet door den anderen... Onschuldig bloed moet schuldig bloed vrijkoopen... Watwas hij ijselijk die droom... Was het een droom?... Everard, riep de gevangenbewaker, gij ijlt... Het vooruitzicht op de strafuitvoering werkt op uwe zenu wen. Wees bedaard. Ik ben kalm, omdat mijn geweten mij niets te ver- wijten heeft, antwoordde Everard. Gij vroegt mij daareven of gij niets voor mij doen kondet, niet waar? Ja, als gij eenige boodschap hebt, dan zal mijne vrouw zich daar gaarne mede gelasten. Everard haalt van onder zijne kleederen een klein verslenst tuiltje korenbloemen te voorschijn. Deze mooie vaas is een geschenk van de Koningin voor de Fancy-fair welk op 8 en 9 dezer te Sint- Pieters-Woltiwe werd gehouden ten bate van het Weeshuis Sint-Joris-Werk van Don Bosco. Het voltooien van dit gesticht, hetwelk in eene wezen lijke behoefte moet voorzien, eischt groote uit gaven en verdient algemeene belangstelling. Giften van allen aard worden dankbaar aanvaard, geld stortingen kan men doen op postcheck nr TU264. Uit onze aloude verzamelingen Het museum van oudheden der stad Kortrijk, krijgt eenen goeden naam, niet alleen in ons land, maar ook in den vreemde. Onze foto toont den bodem van een telloor, waarschijnlijk uit de xvn* eeuw. Dit stuk werd voor eenige jaren in de halle uit den grond gehaald. Het verbeeldt de Moeder Gods met haar Kindje op den arm. De toon der kleuren verraadt een werk van Delft, in Holland. Met zerkerheid kan men de herkomst niet vast stellen. Werd die telloor door een uitgeweken Kortrijker herwaarts gezonden? Kochten de Hand boogschutters zulke werken voor hunne prijskam pen? Betreffende deze vonds, ontving het museum onlangs eene navraag uit Holland. Th. Sevens. Deze bloemen, zei hij, kreeg ik' van het meisje waarvan ik u gisteren gesproken heb. Van Roze Kate, zei Neeltje. Juist. Door list heb ik die bloemen tot nu toe op mij kunneif dragen en aam de aandacht der beulen ont trekken. Dat uwe vrouw die bloemen, mij boven alles duur baar, terug brenge aan Roze Kate. Dat zij haar zegge hoe die bloemen op mijn hart ge dragen werden als een heiligdom, dat mijne traiien ze doorweekten, dat mijn boezem ze verwarmde. Everard's gemoed kwam vol. Tranen kwamen hem in de oogen en snikken kropten hem in de keel. Hij bedwong zich echter met geweld en ging voort De gedenkenis is onnoozel, ik weet het. doch wat kan ik haar anders nalaten? Zij zal de woorden beseffen van die eenvoudige ver slenste bloemen, mij zoo lief... In vervoering bracht hij nu de verslenste korenbloemen aan zijne lippen en drukte er hartstochtelijke kussen op. Vervolgens overhandigde hij. ze aan Neeltje en ging voort Ik heb betrouwen in u. Gij zult de boodschap overhandigen. Gij zijt een braaf mensch. Daarom zegene God u en uwe vrouw. Daarop^ durf ik u bidden dat deze laatste aan Roze Kate eyi kas geve vam mijnentwege, en haar zegge... dat... dat in dien kus gansch mijn ziel ligt... Everard kon nu niet langer zijne ontroering bemeeste- ren. Hij borst in hartstochtelijke snikken los en liet zich afgemat op den steen nederzijgen. Neeltje Wimpelo insgelijks voelt zich de tranen in de oogen komen. Hij grijpt Everard's hand, drukt die innig en spreekt troostend Bij God, die ons hoort, morgen vroeg is die zen ding volbracht. Dank man, heb dank. Zal vandaag inderdaad alles afgeloopen zijn? Helaas... O, ik vrees den dood niet, alleen meende ik dat ik ten minste nog iemand mijner kennis zou hebben kunnen omhelzen alvorens te sterven Roze Kate nog eenmaal te zien!... Troost u en berust in bet onvermijdelijke, vriend. Ik ben bereid, doch hadde ik iemand gezien die mij genegen is, mij dunkt ik hadde mij verstrekt gevoeld. Waar zijn mijne zinnen? riep Neeltje Wimpelo zich eensklaps met het plat der hand voor het voor hoofd s'aande, daar is iemand die u verlangt te spreken en... 't Js onmogelijk, niet waar? Men zou niet dulden dat .iemand mij bezoeke. Neen, de overheid zou gewis er nooit in toestem men u te laten bezoeken, maar ik heb op eigen hand gehandeld. Gij..., o goede vriend, in mijn laatste stond zal ik voor u bidden, riep Everard opgetogen. Maar..., ging hij na eene poos voort, zeidet gij niet dat het voor heden morgen is?... Inderdaad. Hoe zal ik dan nog den tijd hebben het yerleende bezoek te ontvangen! De persoon, die u wenscht te spreken, is hier. - Ja, hij wacht in de wachtkamer onder de groote poort. Ik heb gezegd wat hij antwoorden moet, zoo 't hem gevraagd wordt, dat hij komt om mij te spreken. Hem naderhand dan hier binnen brengen, dat is mijne zaak. Gij zijt een edel mensch! Och. ik ben zoo gelukkig iets voor u te kunnen doen. Jammer dat bet niet meer ifc... Hoe gaarne zag ik u in vrijheid! Dat is helaas! niet meer mogelijk... Na de hope'ooze poging tot ontvluchting door perso nen, die mij dierbaar zijn, beproefd, en die, ik weet niet dank aan welk verraad, mislukte, moest ik alle hoop laten varen. Ik beklaag mij echter niet. Het geschiedde met mij zooals het God in zijne almacht beslist. Wie is er om mij te spreken, vroeg Everard na eene poos, terwijl hem het hart van blijde verwachting den boezem deed jagen. Wordt vervolgd.) ONVERWACHT SAMENGAAN De hevigste kommunisten Zijn het eens met de fascisten Zij smaken ais echte artisten, De Bitterpeeën der Trappisten.

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

Ons Land | 1926 | | pagina 13