Het Vlaamsen Tooneel 110 ONS LAND IN WOORD EN BEELD Everard luisterde zwijgend naar den uitval van Jan Meerlo. Deze ging voort Voor anderen, uit overdrevene liefde, uit zinnelooze grootmoedigheid, voor anderen, zeg ik, wilt ge lijden, u laten martelen, uw bloed vergieten. O, schrikkelijk vermoeden! riep Jan Meerlo, meer en meer in gloed gerakend door zijne eigene woorden, mis schien, misschien... wilt gij de bloedzonde afkoopen uwer broeders!... Meerlo, zwijg, zwijg, schreeuwde Everard! Ja, ik zwijg, riep Meerlo, ik zal u laten om hals brengen als een lam... Ik zal u laten vermoorden, pijni gen, bespotten en verachten door God en alleman, dat alles ter liefde van hem, van haar... Vaarwel, vaarwel, schreeuwde Meerlo! zich plotse lings omkeerend én, zonder nog een blik op Everard te werpen vloog hij naar de deur. Had Neeltje Wimpelo vergeten die deur te sluiten? Was het toeval? Was het eene andere speling van het noodlot? In alle geval, daar was de redding; de vlucht was mogelijk. Everard, spoedig, riep Jan Meerlo zich even ras omkeerend als hij was heengegaan, ik wil u redden, zon der dat gij u zeiven te kort doet. Vlucht, vlucht Everard keek hem droef in 't gelaat. Spoedig, geef hier uwe boeien, dat ik ze los rukke... binnen vijf minuten is het te laat... Neeltje Wimpelo gaat terug komen, spoedig... spoedig... Jan Meerlo, gij zijt een braaf man, en ge meent het wel, met mij uit gansch mijn hart, uit gansch mijne ziel dank en zegen ik u! Hoerah! einde'ijk! en, met koortsige haast, begon hij zich van zijne handboeien te bevrijden. VIJF-'EN-ZEVENTIGSTE HOOFDSTUK ALLES VERLOREN! Everard keek den man aan, die hem, tegen wil en dank, aan de handen des beuls onttrekken wilde. Tot nu toe had hij nooit vermoed dat Jan Meerlo hem eene zoo diepe genegenheid toedroeg. Hij giste niet, hoe de arme, sedert den dag dat de vreeselijke misdaad plaats greep, door wroeging en door een overdreven leedwezen was verteerd geworden. Jan Meerlo inderdaad had rust noch duur gehad, sedert het ijselijk oogenblik waarop Cornelia, zoo hij meende, door zijne schuld was vermoord geworden. Daarom was het dat hij alles beproefde eri in 't werk stelde om Everard Dirix, dien hij onschuldig wist, aan hei ijselijke lot te onttrekken, dat hem, evenals elk andere vader- of moedermoorder, wachtte. Kom spoedig, smeekte hij, binnen enkele minuten, binnen enkele seconden wellicht is het te laat. Neen, zei Everard beslist, het is niet moge ijk. Waartoe overigens zou het dienen dezen kerker te ont vluchten als ik toch weet dat ik geene honderd stappen gaan zou, zonder opnieuw in de handen van het gerecht te vallen! Ik zou als een wild dier achtervolgd worden en, daaren boven, aan iedereen het recht gegeven hebben mij te verdenken inderdaad plichtig te zijn aan het afschuwe lijkste aller schelmstukken. Gij wordt begekt, bespot" Everard, gilde Jan Meerlo. Bespot? vroeg Everard. door wie? Ongelukkige, gij dwingt mij te spréken. Welaan, luister dan! Vol adel en hooghartigen edelmoed denkt gij aan anderen! En die anderen, zooals ik zei, vergeten, bespotten u, schenden en onthei'igen uwe gedachtenis. Jan Meerlo, vroeg Everard angstig, door een bang voorgevoel benepen, wat zegt gij? De waarheid, de bloote zuivere waarheid! De mensch is ikzuchtig, een leelijk beest! Gij kent den mensch niet, gij zijt te braaf, te goed gij. Ik leer u den mensch kennen! Ik spreek! Luister Everard, hoor wat ik u zeggen ga, en... walg en haat zullen u vervullen. Ik spreek! en gij zult vluchten om wraak te nemen, of gij zult u dooden als gij te goed zijt om de grootste aller schurkerijen te straffen. Is mijn vermoeden ongegrond, en kent gij uwe broeders niet dan, dan leer ze kennen thans! En leer kennen Roze Kate! Zij... Ja zij, hoor wat zij is! Geen woord meer! Gij moet alles hooren, alles weten. Ik spaarde u liever dezen steek, doch gij dwingt mij ondanks mij zelven hardvochtig te zijn. 1 «76-1926 - DESIRE CLAEYS - 1876-1926 Na o.a. Toch!..., Het Zalig Woord, De Andere, drie zeer verdienstelijke één-akterkens, heeft Désiré Claeys, met de medewerking van Hendrik Coopman Thzn, ge schreven Een Koningsschot (1913), Alles voor de Partij (1914), Stoops fecit (1919), De Prins (1925), tusschen-in een paar... vergissingen, waarover de twee schrijvers zich echter niet hoeven te schamen. Stoops fecit, een tooneelspel in drie bedrijven, dat binnenkort in eene eigenhandige Fransche omwerking verschijnt, haalde den grootsten bijval. En dat zal het nog lang. Onlangs, te Leiden, op den Internationalen wedstrijd door de Tooneelvereeniging Littcris Sacrum uit geschreven bij gelegenheid van naar 70-jarig bestaan, werd De Vrijheidsliefde uit Antwerpen, met Stoops fecit bekroond (eerste prijs voor de beste vertooning; eerste prijs voor de beste uitspraak; zilveren medalie voor de beste keuze van het stuk; eerste prijs voor het beste tooneelspel van een heer R. Paulissen, van De Vrij heidsliefde Deze schitterende uitslag is te Antwerpen dappefgEje- vierd geworden. En in dé feesthulde is ook «den Stoops» niet vergeten geworden Terecht schreef Het Nationaal Tooneelverbond, of ficieel orgaan van het Verbond der Vlaamsche tooneel- maatschappijen van België (2e j., n. 9, 262-1926); De overwinning van de Vrijheidsliefde verdient des te meer vermelding, omdat voor een jaar deze maat schappij, te Haarlem ingeschreven. Stoops fecit!... niet mocht vertoonen, omdat dieze Vlaamsche kunst niet al te best zou worden begrepen en gesmaakt door de lui aldaar »-! Désiré Claeys heeft ook zelf aan liefhebberstooneel gedaan. Hij brad o.m. op met de K. T. M. De Mor genstar te Brussel, in eerste rang-werk. Want in dien tijd, voor den oorlog, gaf deze maatschappij den toon aam in 't Brusselsche. Zijn schoonste creatie was, met deze van H. Colassin, in De Rechte Lijn (eerste bewer king), van Fabricius. Claeys is er ook nog... schilder bij. Zijn schetsen en schilderijen van aan de Willebroeksche vaart aan De Panne of Knocke, aan Rijn en Moesei, uit Chamo- nix, zijn niet zonder verdiensten, zijn zelfs beter dan gewoon amateurswerk. Désiré Claeys is dees jaar bevorderd geworden tot Ridder in de Leopoldsorde. Wij geven hier zijn portret naar eene mooie pentee- kening van Jos. De Swerts, den bekenden schilder, tee kenaar en illustrator uit Antwerpen. H. E-. P. Gisteren, kwam ik in de smidse van u lieden, ging Jan Meerlo, hevig opgewonden en op ieder woord druk kend, voort. Zoo, zei Everard die over al zijne ledematen beefde. En weet gij wie ik daar vond? Everard keek hem vragend aan. Ik vond er, ging Meerlo voort, ik vond er Jacob, en in zijne armen, en hem kussend Roze Kate? Everard slaakte, bij het hooren dier waarlijk voor hem vreeselijke woorden, een kreet die door merg en been drong; een kreet zoo snijdend dat men zou gemeend heb ben dat hij door een op de folterbank hijgend slachtoffer werd uitgegild. Met een schok, deinsde hij tot tegen den muur terug, en, bliksemsnel, een gewonden leeuw gelijk, wierp hij zich op Jan Meerlo, sloeg hem tegen den grond en, zijne handen door Meerlo een oogenblik te voren van hunne boeien bevrijd, knepen zijne keel als in een ijzeren vijlstok. Vruchteloos poogde Jan Meerlo zich van deze knel lende handen te bevrijden. Als een brieschende leeuw ging Everard te werk, uit alle macht. Herroep! herroep! herroep! of ik worg u! Herroep, zeg ik u, want, steekt er moordzucht in ons bloed, ook in mij hebt gij die moordzucht' thans losge rukt Herroep! herroep! gij loogt, gij lasterde! Helaas! Gij liegt, schreeuwde Everard. De hemel verpletterde mij! Zij kuste hem! Gelogen, gelogen! God zelf deed het mij niet anders zeggen. Everard, zij kuste hem! Gij zijt de duivel in eigen persoon. Gij liegt en lastert, gij vloekt en zweert dat de dag somber, dat de nacht" zonneklaar is! Van een oogenblik gebruik makend dat Everard's vuisten hem niet zoo geweldig meer omknelden, gelukte Jan Meerlo er in door uiterste inspanning van al zijne krachten, zich ten halve op te richten. Everard echter wordt als waanzinnig van woede. Schurk, lafaard, ellendige lasteraar! schreeuwde hij, ik wil u straffen, u vermorzelen! bloed, bloed, o bloed dorst! Ik wil uw bloed, sterf! Met verdubbelde woede had hij zich op Jan Meerlo geworpen. Deze echter, ondanks hij zooveel ouder was dan Eve rard, verweerde zich krachtdadig met die zucht tot zelf behoud en zelfverdediging die doodsgevaar medebrengt. Wellicht echter zou hij, voor den jongen Everard het onderspit hebben moeten delven, ware deze niet door lijden en ontberingen lichaamlijker en zedelijker wijze uitgeput geweest. Een woedende kreet over zijne onmacht ontsnapt aan zijne hijgende borst. Jan Meerlo is erin gelukt zich op te richten en Everard van zich af te stoot en. Hij is echter niet boos. Droefheid alleen en diepe ontmoediging spreken uit zijn Everard, zegt hij eindelijk, Everard, dat is niet wel. Niet wel! herhaa't Everard werktuigelijk, zonder zich rekenschap te geven van hetgeen hij zegt. Ik wilde enkel u aan de folteringen onttrekken, her haalde Jan Meerlo. Gij dwongt mij te spreken en ik sprak de waarheid dat zweer ik nogmaals! Ja, ging de boer voort, dat moeder-zaliger mij bij God vervloeke, dat vader-zaliger mij bij God vervloeke, dat God mij eeuwig straffe, ik sprak waarheid! Everard geloof mij, ik bezweer u dat ik waarheid sprak! Als van de hand Gods geslagen, zoo staart zijn blik in de ruimte. Doodsverf kleurt zijne wangen. Zijn voorhoofd echter gloeit. Daarbinnen brandt, stormt het. Verscheidene malen strijkt hij zich met de vlakke hand over het voorhoofd, en dan vallen zijne armen eensklaps slap langs zijn lichaam. De schok is te hevig geweest. De knak had gansch zijne zenuwen ontsteld en zijne spieren overspannen. Met schijnbare kalmte vroeg hij thans Meer'o, is 't waar? Ik zweer het! Ik geloof u. O de hemd zij gedankt! Gij zaagt dat zij hem kuste! Ik zag hei met mijne eigene oogen, die uitbranden zoo ik lieg! En gij vergist u niet! Gij zijt zeker niet eene andere voor Roze Kate genomen te hebben? Heel- zeker, wijl ik haar verweet zoo lichtzinnig te zijn en u zoo spoedig te hebben vergeten en verraden. En, wat antwoordde zij? Wat zij antwoordde!! Ha, wat zou zij antwoor den? Verlegen stond zij daar, beschaamd dat ik haar betrapt had. Maar toch had zij nog het hart te zeggen dat fcij vrij was te doen wat zij wilde, en dat ik mij met mijne eigene zaken te moeien had. Meerlo... Wordt voortgezet.) ECHO VAN EEN ZANGAVOND. De baryton Ixe «Ik hou van het hoorngeschal Een grappenmaker Ik Heb liever de Chicorei Trappisten Vincart». «134

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

Ons Land | 1926 | | pagina 14