SCHERPENHEUVEL ONS LAND IN WOORD EN BEELD 157 Een fragment van de processie. slaan die aanduidde dat er velen met de meening van Jan Meerlo instemden. Elke poging tot stoornis der halsrechting, riep de beul met luider stemme, nadat de procureur-generaal hem een teeken gegeven had, zal volgens de strengste voor schriften der wet beteugeld worden. Doorsteekt mij met uwe bajonnetten, riep Jan Meerlo vol drift, maar ik zeg nog eens dat die mensch daar onschuldig is! Oogenblikkelijk werd hij door twee soldaten vastge grepen, die hem elk bij een arm vasthoudend, de verdere bevelen van hunnen hoofdman afwachtten. Het werd nu echter stil onder de volksmenigte. De vrees in de handen der justitie te vallen die te dien tijde nog met ijselijke strengheid werd toegepast, voor de nietigste overtreding beving eenieder. Dat justitie geschiede! riep de procureur-generaal. Broeder, bid, zei de eerwaarde pater. O God. en gij menschen die mij hoort, sprak Eve- rard met innige hartelijkheid, ik herhaal de bede, die ik reeds voor mjne rechters verhief, met een zuiver geweten O God, o moeder, mijn jeugdig leven, mijn onschuldig bloed breng ik ten offer voor hen die schuldig zijn. Zie neer! Zie neer! op mij! Ik ben het zoenoffer! Genade, schenk genade o God, aan hen die plichtig zijn, en gij, o lieve moeder, vergeef hun even als ik, die sinds lang vergiffenis geschonken heb! Die mensch is onschuldig! riep Jan Meerlo nog maals terwijl de tranen hem uit de oogen sprongen en overvloedig over zijne wangen stroomden. Op dit oogenblik liet de beulsknecht, die rechts naast Everard stond, de plooien van zijn wijden mantel weg vallen. Men bemerkte nu eene groote blinkende bijl die hij in de hand hield. Hij reikte deze aan zijn meester over, die reeds de rechterhand van Everard had gegrepen en op het kapblok gelegd. De beul had zijn mantel afgeworpen, en de zware bijl thans nemend, zwaaide hij het vreeselijke wapen omhoog. Een angstschreeuw, snijdender dan het scherpe beuls- wapen sneed door de lucht! EEN-EN-TACHTIGSTE HOOFDSTUK BIJ DEN HERTOG! Vorst Karei, hertog van Lorreinen, gouverneur der Nederlanden onder Maria Theresia, bevond zich den morgen dat de strafuitvoering zou plaats hebben, in het groote studievertrek dat aan zijne slaapkamer grensde, welke hij sedert verschillende dagen reeds in het Brood huis betrok. Reeds meer dan een uur zat hij in diep gepeins ver slonden voor een hoogen gebeeldhouwden lessenaar. Prins Karei was een man van buitengewonen lichaams bouw. Groot en wel gevormd, met breede, machtige schou ders. Het gelaat, eerder langwerpig;, het voorhoofd is hoog; blauwe, zeer levendige oogen, waaruit vastbera denheid en diepe wilskracht stralen, verlevendigen het edele gelaat. Hij had, zooa's wij hem in zijn studeervertrek aan treffen, eene wonderbare gelijkenis met een persoon die in het begin van dit verhaal eene nog al belangrijke rol speelt, wij bedoelen den ridder van Colmar! Alleen zijne haren zijn vergrijsd, zijne trekken ver hard. r- Zonderling, zonderling, mompelde hij, ik weet niet waaraan het toe te schrijven is, doch het onderteekenen van het doodvonnis van dien moedermoorder ontroert mij. Ik heb mij schoon te bevestigen dat hij mijn medelijden niet verdient, dat hij zich plichtig maakte aan het afgrij selijkste aller schelmstukken, toch komt die eene gedachte steeds bij mij terug Indien Everard Dirix toch onschuldig ware! Waarom? Hij werd onderhoord, gevonnisd en veroordeeld volgens wet en recht. Hij heeft, wel is waar, beweerd onschuldig te zijn en de moordenaars te kennen, doch halsstarrig heeft hij geweigerd de daders met een enkel woord nader aan te duiden. Waarom heeft dit drama mij aan zooveel geheimzin nigs uit voeger jaren herinnerd? Waarom vind ik bij deze nootlottige gelegenheid zoo veel personen terug wier geheimzinnigheid ik tot nu toe niet kon doorgronden, niet durfde doorgronden, misschien! Helaas! al voel ik mij omringd door een volk dat mij eert en acht, dat zich dankbaar betoont voor de pogingen die ik instelde om hier vrijheid en vrede te doen heer- schen, om handel, nijverheid en onderwijs te doen bloeien, om den landbouw te bevorderen en alom rechtvaardigheid te doen heerschen, voel ik mij toch ook verlaten, gehaat door vele edelen. Ondanks het verdrag door H. M. de Keizerin aange gaan met Lodewijk XV die zich verplichtheeft de Nederlandsche gewesten voor Fransche legers te vrijwaren en zijne inpalmingsplannen te laten varen, vrees ik dat die schoone verbintenis slechts ijdele beloften zijn, wijl de heerschzuchtge veroveringsplannen van den Franschen monarch door sommige onzer edellieden valschelijk m de hand gewerkt worden. De aanslag die tegen mijn persoon beraamd werd den dag zeiven mijner Blijde Inkomst is het bewijs dat er steeds verraad broeit in mijne omgeving. Hoogheid, sprak op dit oogenblik een kamerdienaar, die in gebogene houding naast de deur bleef staan, er is een persoon die om een onderhoud verzoekt. Hij zegt dringende en zeer gewichtige redens te hebben om zijn ontijdig bezoek te wettigen. Wat persoon is dat? vroeg de gouverneur. Hij zegt Koenraad »e heeten, Koenraad Fartner meen ik dat hij zei. Koenraad, riep prins Karei, Fartner, laat hem onmidde'lijk binnen komen. De kamerdienaar boog; eenige minuten later -trad hij terug in het studeervertrek zijns meesters, gevolgd door den aangemelden persoon en eene gesluierde dame, die in het paleis gekomen was terwijl de kamerknecht den eersten bezoeker bij zijn heer was gaan aanmelden. De persoon die zich onder den naam van Koenraad Fartner had laten aandienen, deed den kamerdienaar ver staan dat deze dame terzelfder tijd als hij zelf bij den hertog verlangde toegelaten te worden. Karei van Lorreinen keek verbaasd op. Slot volgt.) DE KOFFIE IS DUUR? Schoone zaak! De ver bruikers nemen nu de Chicorei Trappisten Vincart, en bevinden er zich goed mede 334 De zomerbedevaarten naar O. L. Vrouw van Scherpenheuvel zijn beroemd en het zal velen onzer lezers die zich daarheen begeven niet onaangenaam zijn door deze enkele plaatjes nog eens voor oogen te krijgen wat hen aldaar zoo diep heeft getroffen. De uitgang der kerk. De oude moedertjes die offerkaarsen verkoopen langs den weg.

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

Ons Land | 1926 | | pagina 13