I Keggie's liefdegeschiedenis 1=1 AAN MIJNE MOEDER 218 ONS LAND IN WOORD EN BEELD Keggie keek even van het boek op en bezag den ouden priester, die recht voor hem plaats nam in het spoorwegcoupé. Toen hervatte hij zijne lektuur, maar 't vlotte niet. hij begreep het nu heelemaal niet de liefde, une fan- taisie entre deux êtres Hij overdacht elk woord, her haalde het en overdacht het weer, maar hij begreep het niet... en verstoord legde hij het boek op zij. De liefde, ja, daar had hij nu eenmaal genoeg over gehoord. In de kerk had hij geleerd, dat de liefde een bovennatuurlijke gave was, die men zoo ineens kon krijgen... maar Keggie was stellig overtuigd, dat hij ze nog nooit had gekregen en dat hij hoogstwaarschijnlijk nooit tot dus danige bezitter zou worden uitver koren. En ook op school werd hem de naastenliefde aangeprezen en de broederlifde. Dat alles beoefende hij ongetwijfeld in de hoogste mate had hij bij 't verlaten van de kerk. ie manke bedelaar niet een aalmoes in de hand gestopt, en had hij gis teren niet den heelen namiddag met broers en zusters doorgebracht zon- j der een heftig woopd? De moederliefde? Ja. daar had de i schoolmeester van 't dorp bepaald I een zwak voor, en Keggie herinnerde zich duidelijk hoe voornoemde liefde i schuilging onder het voor de ben- j gels vatbaar voorbeeld van de vo- gels en de zorgvuldigheid waarmede j ze hun kleintjes opvoeden tot ze op eigen vleugelen hun eersten tocht zullen wagen... Nooit had hij met meer aandacht de musschen ver volgd. dan na die les... In de tak ken had hij ze gade geslagen... in 't struikgewas of in hun vlucht, wan neer ze met aas de nestjes inwipten. waar grage bekjes wachtten op moe ders komst. Dat alles begreep hij wel, maar daar stond zwart op wit gedrukt in zijn beek une fantaisie entre deux êtres en dat verstond hij niet Even vragen aan den pastoor, beslistte Keggie, die zal dat wel be grijpen, die moet nogal bij de her sens zijn. Maar zoo ineens dorst hij het toch niet aan; hij bekeek eerst den priester als wild-» hij in hem een oude kennis terugvinden. Mijnheer, U zijt ok wel pro fessor geweest, vroeg Keggie. De priester knikte en sprak gerui- men tijd met Keggie over collegie- leven, professor- en student zijn. Oevr professoren had Keggie een aardig denkbeeld en daarom had hij zich tevreden gehouden met nu en dan zijn vis-a-vis op radikale wijze gelijk te geven, al dacht hij het ook anders. Over studenten had hij goed mee gesproken en meermalen hun verde diging opgenomen, wanneer de ex- professor zich niet al te vleiend uit liet over dat soort individuen uit de jongste generatie. En toen had Keggie het geschikt geoordeeld de twistvraag op te dis- schen de priester fronste even het voorhoofd, als wilde hij eerst het terrein verkennen, waarop de jeug dige Keggie hem zoo onverhoedshad over geplaatst. Hm hm Een mooi vers genoeg, maar de liefde toch meer dan een fantaisie. de liefde is goddelijk. mijnheer, verzekerde de priester. Dat wist Keggie ook. maar hij had het alleen ge vraagd om de fantaisie te begrijpen... de fantaisie entre deux êtres De priester glimlachte even om Keggie's ernst. Als ge de liefde zoo beperken wilt, vergoedde hij, dan blijft ze toch een heel goede deugd, die den mensch veredelt en verheft, omdat de liefde in zoo n geval het begin is van zelfverloochening en offer, maar dan ook kan de liefde gevaarlijk worden en een aanleiding tot kwaad, als ze niet gedragen wordt door zuiver opwel lende en zeer gemotiveerde gevoelens. Nu bpgreep Keggie er heelemaal niets meer van, zijn gelaatsuitdrukking verduisterde en zijn aandacht voort durend gespannen, kon niet langer bijhouden. Hij bracht de hand vooruit en miek daarbij een on geduldige beweging om dien zwellenden woordenvloed te stremmen. Mijnheer... onderbrak Keggie. De trein stopte en met een vrij goedhartige opmer king, verliet de priester het rijtuig. EEN MODERN SCHUTTERSSTUK. Wij reproduceeren hier een doek van den schilder Reinier Pijnenburg te Vught, voorstellend leden van het St. Servatiusgilde te Lieshout (N.-B.j, thans eigendom van Jhr. mr. A. v. Sasse v. Ysselt te 's-Hertogenbosch. Het is wel geheel iets anders dan de schuttersstukken' uit de zeventiende eeuw, die we in onze musea zien minder forsch en weidsch, maar aantrekkelijker, en helder sprekend van het gemoedelijke Brabantsche leven, dat aan de prestaties der handboog- en scherpschuttersgilden zooveel kleurige afwisseling dankt. Eenige hoofdpersonen van het Gilde ziet men op de schilderij afgebeeld, met de zegeteekenen, die zij aan hun vele bekroningen danken. Zeer gemotiveerde gevoelens, overwoog Keggie... ge vaarlijk Hm Toen dacht hij plots, dat er licht kwam in zijn geest en hij ging de liefde bijna^vergelijken aan een staat, waar een ministercrisis zeer nadeelig inwerkt op han- delsf-eilingen en muntwaarde... Zoo iets moest het on geveer zijn en hij wilde de gelijkenis klaar trekken de liefde zonder zeer gemotiveerde gevoelens is een gevaar, net zoo een staat, dacht Keggie, waar de ministers met het staatsschip geen rechten koers kunnen houden. Keggie. uiterst voldaan om de ver doorgedreven ver gelijking van zijn vorschenden geest, ging zich reeds een wijsgeer wanen, als de trein weer stil hield en juffer Annie het rijtuig binnenwipte. Even helpen, vroeg Keggie, en hij deed bij de tegemoetkomende beweging een misstap, met het gevolg dat hij bijna uit het coupé viel. De juffer dankte beleefd en liet haar mooie oogen een wijle dp Keggie rusten. Keggie glimlachte, als was hij verheugd een bekend wezen te zien, maar spreken deed hij toch niet en dook dieper in zijn heek vanwaar hij Annie afspiedde. Hij had ze meermalen gezien, maar zoo schoon hadden haar oogen nog niet geblonken en zoon mooie haarlokken hadden haar bevalligheid nooit zoo onderlijnd, als op dit oogenblik, dat Keggie haar zoo dicht bij zich gevoelde... Zijne lektuur vlotte evenmin als op het oogenblik. dat hij voor die fantaisie kwam te staan, en onwille keurig bijna kéék hij boven den rand van zijn boek. De juffer las en bloosde omdat ze voelde, dat Keg gie's oogen verstolen loerden. Ze bloosde maar las1 door en Keggie voelde, dat in hem iets was losgekomen, dat hij nooit in: zijn jonge- lingshart vermoed had. Als van zelf is hij dan aan 't fantaseeren gegaan over een mogelijke samenspraak met Annie. Hij besliste in zich zelf hoe hij zich houden zou als de juffer gebeurlijk het woord tot hem zou richten. Eerst het hoofd achterover werpen, dacht Keggie, dan ziet ze meteen de weelde van mijn haarbos, dan de hand op de heup brengen, opdat de laatste sneê vest tot haar volle recht kunne komen. Keggie sprong over eind om zich te verzekeren of de plooi van zijn pantalon wel recht vil en midden op den voet. Maar indien hij nu zelf eerst het juffertje toesprak, hij kende ze toch... tenminste van zien, dacht Keggie: hij vormde een mooie volzin waarin hij over de reis zou handelen, maarop het oogenblik dat hij zijn voorop verzinde toespraak zou debiteeren, beklom hem de vrees te verwarren in de vele omschrijvingen van zijn mooie stijl... De vrees echter deed de gleed in hem harder op flakkeren en Keggie kreeg nieuwe droomen en met de droomen andere plannen. Hoe hij zich zou houden bij 't uitstappen van 't coupé, hoe hij Annie hare handtasch zou overreiken en welke bewoordingen hij bij die gewichtige verrichting zou gebruiken... Tot Keggie's groote vreugde liep alles gced van stapel, alleen bij 't aangeven van de tasch had hij een oogenblik in de waan geweest, dat ze hem was ontgleden, eerst later vroeg hij zich af, of dat alles geen onhandige aanstellerij was geweest. Lang oogde Keggie het mooie juf fertje na, en wanneer het eindelijk uit zijn gezichtskring was verdwe nen, dan voelde Keggie, dat zij bij 't heengaan iets uit zijn intiemste binnenhuis had weggedragen... Wat? De jongen wist het zelf niet, maar iets was toch veranderd in hem... weemoed omsloot zijn hart en me- lancolie verduisterde zijn jeugdige blik. Later heeft hij vaak de straat op gezocht, waar 't mooie meissie woont, om dan .een heen en terug parademarsch uit te voeren voor het huis van Annie, parademarsch die hem gewoonlijk zeer weemoedig gesteld thuis bracht. Op zoon reissie zooals hij 't noemt, heb ik Keggie ontmoet. Zijn wezen was een zenne en zijn oogen schoten stralen. Zijn gang werd een trippeldans en toen hij me lang voor bij was, hoorde ik de tonen weg sterven van een lustig deuntje... Later vernam ik, dat Keggie op dat oogenblik in den groet van An nie zooveel als een liefdesverklaring had meenen op te vangen. Keggie begrijpt thans ook wat lief de is, of tenminste hij beweert het te begrijpen als hij zegtOh m'neer, een mooie fantasie is het wel, "hoorMaar je mot ze voele, anders ken je ze ommers nie be- grijpe... Daarveur mot je zoon schattie door 'je bloedkoker zitten hén. Keggie zegt bloedkoker... daartoe bedeelt hij zijn hart, en ik ben over tuigd, dat hij het niet mis heeft, want de jongen zal eerlang het kookpunt bereiken, daar zijn bloed ongetwijfeld in verdampende toe-^ stand verkeert. Dan begint Keggie alle goede hoe danigheden van zijn „schattie" op te sommen, al betwijfel ik sterk of hij Annie op eenige andere wijze heeft kunnen beoordeelen, dan mijn waarde lezer. Ik kan lied. alleen verzekeren, dat Keggie erg verliefd is en Je een vrij grove uitdrukking naar het hoofd heb gekregen, omdat ik hem aan 't verstand wilde brengen, dat de liefde blind is. D'er is niks blind aan, beweert JCeggie, d er het je ommers' geen pak aan, omdat het een fantaisie is... een heel mooie fantaisie... T JANTJE RAF. Gelijk de klare zon, bij kalme zomerdagen, Verlichtet Gij mijn jeugd, o lieve moeder mijn. En al mijn jeugdgenot. mijn vreugde en behagen. Het stond gebouwd op U, en 't viel met uwen schijn. De droeve nacht begon, waar enkel sterren blinken Als beelden waardeloos van zonnen daar omhoog. Gelijk de teere blom liet ik het hoofdje zinken En 'immer blinkt de dauw in 't moegeweende oog. O lieve moeder, gij blomme van de braven. Waarom toch liet gij plots uw zoon zoo heel alleen. Wie zal zijn eeuwige dorst naar lenteweelde laven. Wie troost zijn droevig hart, wie droogt nu zijn geween? De dood is harteloos, hij ketent in de graven En kent geen wederzien, tenzij bij God alleen. TH. SPEECKAERT.

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

Ons Land | 1926 | | pagina 10