ONS LAND IN WOORD EN BEELD 253 der dcos vond zij twee fonkelnieuwe schorten grooten speculaas-man. Toen riepen de jongens weer tegelijk Dat is Giet je's vrijer Cletje kwam telkens met een teleurgesteld gericht Die twee hadden weer ruzie,- zeg, dat gebeurt maar terug, tot eindelijk Meerman haar vroegof zij niet wist, dat het de eerste April was eens. Ik stond aan de deur te luisteren en, stommerik die ik ben, ik leunde er met mijn hand tegen. Plotseling Toen werd Cletje kwaad en sprak den ganschen dag werd ze opengerukt en ik tuimelde pardoes de kamer n, voor de voeten van den langen slungel, die woedend En Jov^t vond, dat de man sprekend op den slagers- n*et meer av jongen geleek. Cletje was een jaar bij Meerman in dienst en de over me heen stapte. Daar lag ik met mijn buik plat De kleine oogjes van Cletje waren grooter geworden moe,der wilde opslag hebben, aangezien Cletje nu wat op den grond. Of ik gauw op was, zeg De lantaren- en keken mevrouw Meerman dankbaar aan. Zij lispelde ontroerd Twee nieuwe schorten Dank u wel, mevrouw. Hier Clet, je evenbeeld, zei Frits, en duwde haar den clown in de armen. ouder was en zij goed voldeed. Doch mevrouw Meerman kon het loon, dat de moeder vroeg, niet betalen, en Cletje moest, alhoewel zij liever moeder zal het weten! paal riep Je hebt staan luisteren, ellendige kat Maar je 'bij Meerman bleef, in een andere betrekking. Een week later stond Cletje in de keuken van de t Kan me niets bommen, zeg. En zij zullen morgenavond weer in de veranda, als :|S^. klifk k- ij m weduwc Cools- die met haar dochter Klara een kleine twee musschen, elkaar zitten te plukken... Zoon'oud Maar ik heb toch meer haar dan hij, straalde Cletje villa bewoonde. stel de pop bekijkend, en niet zoon leelijken neus, mevrouw Neen. Cletje, jij mag er best zijn, hoorMaar hé. En 's avonds vertelde Cletje aan haar vriendin Dora Ik zal me daar nooit gewennen. Klara is een venijnig spook, geloof ik. Ik moet voor haar loopen of Zie, ik wilde, dat ik weer bij Meerman was. Zij hebben nog geen andere. Den volgenden dag werd Cletje naar huis gezonden gauw den rommel opgeruimd en naar huis want je ik een harddraver ben. Had moeder mij maar bij de en kreeg van moeder van Hooren eenige klinkende moe „er zal met weten waar je blijft... Zooheeft Wim Meermans gelaten, daar had ik nog pleizier met de jon- meppen en werd eens flink door elkaar geschud, dat jou het horloget je gegeven voor de kinderen thuis? gens en Wim was zoo goed voor me: ik kreeg bijna er draaieriq van werd en haar het ronken der gems en Wim was zoo goed voor me ik kreeg bijna Daar heeft hij goed aan gedaan. eiken dag chocolade van hem. Je moest hem zien, Dora. Cletje's gezicht betrok weer, maar niet lang, want zij 't Is zoo n knappe En hij houdt zooveel van me er draaierig van werd en haar het rooken der sigarette herinnering bracht. Twee dagen nadien was Cletje in een huishouden nu thuis vertellen, dat zij ook een pakje gekregen Juffrouw Klara heeft een vrijer. Een memsch als een met een troep schreeuwende kinderen verzeild. boonenstaak. Ze hadden van avond ruzie en zij ging had. De stoet trok weer naar de huiskamer, waar Wim in zijn eentje chocolade zat te knabbelen. Joost maakte een zwaai met zijn arm, of hij op zijn armbandhorloge wilide zien, hoe laat het was en Wim aankij kend, vroeg hij Hoe laat heb jij het, Wim? Loop naar de haaien tierde Wim. En laat me met vrede Hij heeft het kostbaar uurwerk in een fijn schrijn, met fluweel gevoerd, ge legd, plaagde Frits. Hij doet het alleen Zondags en met groote feestdagen om, hé, Wim? Wim zei niets. Wie kan hem die poets gebakken hebben? vroeg Meerman. Niemand kon hierop antwoorden. Er werden veronderstellingen gemaakt, maar Wim clacht Ik zal het die beroerde Clet inpe peren, daar kan ze staat op maken, dat misbaksel. En van dien stond sprak hij enkel dan tot het arme Cletje. als hij haar wat te bevelen had. Zij kroop als het ware voor hem, en eens had zij hem gevraagd, waarom hij boos op haar was, en zijn antwoord luidde Al vertel ik het je ook al, dan kun jij er met je aartsdommen kop toch nog niet bij. Cletje treurde en toch was ze blij als Wim uit de school kwam en zij zijn stem hoorde. Eens toen hij haar weer toesnauwde barstte zij in snikken uit en nokte Waarom ben je kwaad op me? Ik heb van mijn drinkgeld nog wel een hor loge en vijgen voor je gekocht. Toen begreep Wim haar goedheid. Van haar eigen geld had die arme derste uit de kan wilde hebben, maar Ulet voor hem wat gekocht, misschien haar eenige spaar- te keer als een mager varken. Toen is hij kwaad weg- zulke menschen hebben nooit genoeg. Voor het oogen- ouitjes voor hem opgeofferd? gegaan en Klara riep blik kan ik niet méér geven; later misschien, als jij en oen suste hij Hij komt nooit meer terug, mama, nooit meer! .Frits wat verdienen, 't Is zoon goede Clet, voegde me- Niet schreien, Clet. Ik zal je dat geld weergeven. Ik wou het, vervolgde Cletje, want zij is toch maar vrouw er bewogen bij. Wat heeft ze naar jullie pijpen Neen, neen,^dat wil ik niet, hoofdschudde ze heftig, een akelig kreng!... Verbeeld je, ik moet de borden moeten dansen. Met jou had ze veel op, Wim, want jij Kleine broer profiteert van de heerlijke zeelucht en vermaakt zich opper best. Men ziet het hem aan, dat het verblijf aan zee hem goed gedaan heeft. Toen mocht zij bij mooi weer de straat op met den kinderwagen, waar de twee kleinsten een plaatsje in hadden; met twee, die aan haar rok hingen en twee, die den wagen vasthielden. En s avonds, als de kinderen naar bed waren, begon voor Cletje het werk schoenen poetsen, luiers spoelen en bood schappen doen, Cletje was dikwijls doodop. Haar pie perige oogjes vielen somtijds bij het schoenen poetsen dicht en mevrouw vond haar meermaals slapende met den schoenborstel in de hand. Als Cletje met den kinderwagen uit ging, reed zij altijd door de straat waar de familie Meerman woonde, in de hoop, Wim te zien. Ook stond zij dikwijls aan de school en zocht Wim tusschen .de stu denten. Wim groette haar nooit. En als zij hem vroolijk dag Wim toeriep dan gebaarde hij haar niet te hooren. Eens in het verlaten park, had hij even met haar gesproken en terloops ge vraagd, wanneer zij terugkwam? Wat had ze toen gebloosd en hem verlegen geantwoord Als zij mocht van haar moeder, want zij was het liefste bij hen geweest. Zij zou in geen enkelen dienst kunnen aarden. Wel, kom dan terug, Clet, had hij gezegd. Ik iftag niet, had ze half schreiend geantwoord. Als je moeder wat meer kon betalen... Toen was hij zonder groet heenge gaan en zij had hem lang nagekeken. Wim vertelde aan zijn moeder, dat hij Cletje gesproken had en dat zij weer graag wilde terugkomen. Als die moeder maar niet het on- Hoeveel had je er voor betaald Dat zeg ik niet, antwoordde Toe, zeg het me, Cletje. Neen. Als je 't niet zegt, dan blijf ik voortaan altijd kwaad op je. Voor dat mooie horloge een gulden en voor de vijgen vijftig centen. Meer had ik niet. Je bent een goed meisje, Clet. Hier heb je de twee gulden. eerst in zeepsop wasschen en dan nog driemaal in waart het vriendelijkste voor haar. schoon water afspoelen, t Mirakel is gek Maar Clet Toen vertelde Wim van het horloge en de vijgen, is niet dom Zoodra dat mormel de keuken uit is, doe hoe Cletje gemeend had er hem genoegen mee te doen. ik, zooals ik verkies. Dat goede zieltje, hoofdschudde mevrouw. Kon ik Met tegenzin begaf Cletje zich 's morgens naar haar haar maar terugnemen. x dienst. Cletje zette haar zwaar slavenleven voort en liep Door het voortdurend bevelen werd zij kregelig en reeds met één gezakte schouder, door het steeds sjouwen g&f bitse antwoorden. en torsen met de kinderen. Haar rond clowngezicht De bonbondoos werd nu en dan aangesproken door werd smaller en smaller en krachteloos sukkelde zij - Cletje en mevrouw Cools stond verwonderd, dat de voort. Teen werd zij door een dokter naar een herstel- Uetje weigerde, doch hij duwde het geld tusschen suiker zoo gauw verbruikt was. Cletje's groote ondeugd lingsoord gezonden om op krachten te komen haar kleed aan den hals en ging ijlings heen. was nog steeds de nieuwsgierigheid. Zij luisterde de En daar ging mevrouw Meerman Cletje opzoeken. Niemand had dit gezien en Cletje borg vlug het geld gesprekken af, die Klara, weer verzoend met haar ver- zoodra zij vernomen had, dat het meisje ziek was m haar kous loofde, met hem voerde. Drie jaar zijn verloopen en Cletje, geheel hersteld, is a i j Z1l weeL°P- want Wim was nog vrien- Zij wist alles en vertelde aan Dora, hoe zij, ver uit weer in dienst bij Meerman, die nu. gesteund door Wim delijker :dan voorheen-. Ook deed hij niet meer mee aan een venster gebogen, door het glazen dak der veranda en Frits, die een flinke betrekking bekleeden. er inplaats ru> nlan<>rii«n UQn -min nwn. IA 1I:.JJ. j 1 i i een degelijke dienstbode op de plagerijen van zijn broérs, maar maande hen aan, Cletje met rust te laten. Wat aan Frits ontlokte de verloofden bespiedde. van een duizendpoot Neen, Dora, dat zou je moeten zien, giegelde ze, na kunnen houden. hoe dat schraal serpent van een Klara in zijn armen Cletje is overgelukkig en dikwijls worden haar clown- Ulet is Wim s meisje. Hij staat altijd met haar te ligt en met haar haakpennen vingers hem streelt. Dan spelen en andere, door haar uitgehaalde streken opge- ïoprfm jl^at zij op zijn knie zitten en zou hem, geloof ik, wel haald en wordt zij nog wel eens Cletje Kwik ge- willen opeten. Zoo n zot spook Eens ben ik verschrok- noemd. ken, dat moet je hoorenIk lag weer eens te loeren en juist toen zij hem kuste, viel er een stukje kalk van de DE ZESDE smoezen. En Joost bracht in Hij is in de klauwen van onzen duizendpoot gevangen. Henk voegde erbij *t - 1l i vensterbank, waar ik op leunde, op het glazen dak. Ik Ben ik de eenige vrouw, die gij ooit hebt liefqe- Nu nog een karretje, wént het hitje heeft hij al. zag beiden opspringen, en ik als de bliksem de laan uit, had? vroeg Rosa aan Karei Wim werd woedend, wierp met potlood, liniaal en dat snap je. hé? Ik was bijna van schrik uit het venster O neen. Ge zijt de zesde, antwoordde hij snel T?' lT s'rhuimbekte va" nlId' Do1* aan dit Stallen. Teen ging hij over de haag kijken, zeker of De zesde riep zij, terwijl zij verschrikt achteruit- partijtrekken kwam een einde en toen de kalender één er iemand was en ik hoorde haar roepen trad. April aanwees, verzon hij met zijn broers weer alle OKom, Armand, ik ben zoo bang. Ja, antwoordde hij, bedaard. Ik heb vóór u vijf mogelijke dingen om Clet er m te laten loopen. Verbeeld je ik ben zoo bang riep ze, en zij is vrouwen lief gehad: mijn moeder, een tante en drie nij zond naar naar een winkel voor een glazen vijzel wel bij de veertig; een echte oude vrijster... zusters nü-lÜet. h!ar daanïa 2ijn kennissen af9aan voor een Een andermaal vertelde Cletje: Zij nam zich voor, in het vervolg hare teere vragen a denvijltje. Van avend heb ik er leelijk tusschen gezeten, anders in te kleeden.

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

Ons Land | 1926 | | pagina 13