l-l
Het gratis Consult
Ui
Hoe Jantje de dierenplager, geleerd werd
316
ONS LAND IN WOORD EN BEELD
Humoreske, door L.OUISVE
mels gced, of ik goed gekookt heb, of niet, al wiil hij in
plaats van schalen ijzeren pannen op tafel hebben.
Ge weet eigenlijk niet, wat gij aan hem hebt, zei
Jonas, die meende, het voorval met het gordijn toch maar
tg moeten vertellen, vanmorgen bijvoorbeeld werd ik...
Niemand, die Thomas Morel in zijn rijk gemeubeld Rirrinng... ging de bel m dit was oorzaak dat de
huis voor zijn bureau had zien zitten, zou gezegd heb- verteller pfiotseling bleef steken en aan het sein gevolg
ben dat die zélfde man aan een levensmoeheid leed, die gaf, door te gaan hooren wat hij van hem wilde,
aan' waanzin grensde. Hiervoor bestond ook, volgens Jonas, zei Thomas Morel, zoodra de huisknecht
memschelijk inzicht, geen enkele reden. binnentrad, vanaf heden wil ik geen enkele klok meer
Rijk, gezond, flink van postuur en met een goed ver- in dit huis zien, begrepen? Waar gij ze laat, kan me
stand! bedeeld, scheen hij werkelijk een benijdenswaardig niet schelen, maar zien wil ik ze niet meer. Ook het
mensch. En toch...! dagblad behoeft ge me niet meer te brengen. Dat gij ze
Eensklaps was het gekomen. Hoe wist hij zélf niet, leest, kan me. niet schelen, maar laat ik u niet betrappen
maar het was er. En sindsdien was zijn bestaan hem tèrwijl gij er mee bezig zijt. Ook wil ik hebben, dat gij
een kwelling geworden. Zijn talrijke vrienden van woe- deze kast daar, die stoelen daar, de tafel daar, het
ger, die zich nog steeds om den anderen dag bij hem bureau daar, de schemerlamp daar en dat daar neerzet
lieten aandienen, werden onherroepelijk geweigerd en en dat liederen dag weer verandert. Ook de gang, slaap-
aan de deur afgescheept. Jonas, de bediende, had order kamer en bibliotheek moeten iederen dag anders te han-
gekregen, hen zoo kort mogelijk toe te spreken, ieder gen, begrepen Ruk nu maar in en stuur den chauffeur
overtollig woord te vermijden. bij mij.
Toen op een goeden morgen de zon haar weldadige Haastig en opgelucht verdween Jonas, vast overtuigd
stralen over de aarde en haar bewoners wierp, had Jonas dat zijn meester nu wel degelijk krankjorum was.
het toch gewaagd om zijn meester even te wijzen op het Even later verscheen Mussaert in de kamer van
weer Morel.
Prachtig weertje, vindt u niet mijnbeer, had hij ge- Mussaert, ik wil, dat als gij voortaan weer met de
zegd, toen hij binnentrad, en de gordijnen openschoof, auto uit rijden gaat, uw linker-voorband en uw rechter-
Na al dien regen is de zon weer eindelijk... achterband leeg zijn.
Verder kwam hij niet, want Thomas Morel was woe- Maar meneer, waagde de chauffeur, dan kan ik
dend opgesprongen, had een marmeren vttoeirol van zijn onmogelijk...
bureau gegrepen en Jonas naar zijn hoofd gegooid. Wat gij kunt, kan mij niet schelen ik wil het zoo
Laat die gordijnen dicht, ellendeling, brulde hij, en en daarmee basta.
ik wil niet, verstaat ge, dat ge nog eens over 't weer Hoe is het godsmogelijk, meende de chauffeur, de
spreekt. kamer verlatend. Die vent is stapel gek Het moet hem
Het projectiel had Jonas weten te ontwijken en eenigs- niets verwonderen, als we bij den eersten rit den besten
zins krachtiger dan wel zijn bedoe
ling was, had hij weer een ruk aan
de gordijnen gegeven. De kracht, die
hij daarbij ontwikkelde, scheen nogal
bijzonder te zijn, tenminste met dien
ruk kwam het hee'le gordijnenstel
naar beneden. Verbouwereerd door
de onverwachte verwoesting, bleef hij
bang naar den hoop roeden, koord en
gordijnen staren, een vreeselijk woe
de-uitbarsting van zijn meester ver
wachtend.
Prachtig gedaan, klonk het hem
echter opgeruimd in de ooren, daar
hebt ge- wat als belooning.
Hij hoorde iets scheuren, en voelde
een papier in zijn handen gedrukt.
In de keuken zag hij dat het een in
tweeën gescheurd bankbiljet van tien
gulden was.
Jonas wist niet hoe hij 't had doch
hij nam zich vast voor, ook de soli
diteit van de andere gordijnen eens
te probeeren wijselijk besloot hij
echter dit tegenover zijn collaga's te
verzwijgen. In zijn verdere overpein
zing werd Jonas gestoord door het
gerinkell van de bel.
Zeker weer een van de vrien
den, mompelde hij, naar de deur
sloffend. En werkelijk! Toen hij de
zware deur openmaakte, drong er te
gelijk een menschelijk 'lichaam naar binnen.
Ho, ho een beetje Dat gaat zoo maar nietbrulde
hij, zijn pootige gestalte onwrikbaar voor den indringer
plantend).
Goedschiks of kwaadschiks, nu. moet ik er in. Dat
is nu al den darden, keer dat gij me afscheept, dat gaat
zoo niet langer. Begrepen? zei de binnendringende
vreemdeling.
Jonas die intusschen den bezoeker herkend had, mom
pelde een verschooning en antwoordde beleefd
Het spijt me, meneer Stans, maar mijn meester wil
niemand ontvangen. Iederen keer als ik u aandiende,
brulde hij Niks ervan. Ik wil hem niet zien. Ge laat
hem in geen geval binnen.
Vreemd, mompelde ide man, die met den naam vau
Stans aangeduid was. Er moet echter een eind aan ko
men. Daar ik u echter ook niet in ongelegenheid bren
gen wil, zal ik wel een ander middel probeeren om hem
te spreken. Bonjour, en vóór Jonas nog iets had kun
nen zeggen, was de bezoeker al verdwenen.
Ik kan er ook niets aan doen, mompelde Jonas bij
zichzelf, toen hij weer naar de bediendenkamer terug-
slofte. En voor de zooveelste maal werd door de meid,
den kok, den chauffeur en Jonas weer de gekke manier
van doen van hun meester besproken. Verbeeld u, zei
Mussaert, de chauffeur, vanmorgen gaf hij mij order om
niet meer op de teekens van de verkeersagenten te letten.
"Ja zelfs, als een teeken tot stoppen werd gegeven, door
te rijden, en bij het teeken doorrijden te stoppen. Be
grijp je nu zoon idioot, merkte hij tenslotte heel oneer
biedig op. Gij begrijpt zeker wel levendig, dat ik, om last
te vermijden, zóó ben gereden, dat ik geen enkelen ver
keersagent ontmoette want op stuk van zaken verliest
gij uw goeden naam als eerlijke chauffeur en daar pas
ik voor op.
En toch schijnt hij 't niet daar te mankeeren, zei
de kok, op z'n voorhoofd wijzend, want hij weet drom-
••S IE.
I»E3bm
Hoe ze zich des Zondags vermaken.
O6OO0OOOO
I
Jantje een plaagzieke jongen,
Was aan 't spelen aan de deur.
En vermoeid door zijne sprongen.
Viel hij stil gelijk een muis.
II
Maar wat zie ik daar, een hondje,
O wat pret zal ik hebben nu
Wacht maar, beestje, nog een stond je,
En mijn vermaak begin ik- met u
III
Hij grijpt het hondje bij zijn lijn.
En draait er mee een korten tijd.
Zoodat het beestje vol woedende pijn,
Gevaarlijk in zijn handen bijt.
IV -
Hij loopt naar zijn moetje toe.
Deze geeft hem nog daarbij een ranseling toe.
En hij roeptMoetje, het doet zoo pijn
Ik zal nooit geen dierenplager meer zijn
V
Jantje is nu geen dierenplager meer.
Hij behandelt de dieren lief en teer.
Wee hen, die de dieren mishandelen.
Want zij hebben het met het brave Jantje af
[te handelen.
F. SLUYTS, Lier.
tegen een bcom te pletter rijden. Maar ja, ik ben
de knecht, al wiÜde hij zonder wielen toeren, 't laat mij
ijskoud.
Teen hij echter ook de opdracht hoorde, die Jonas ge
kregen had, stond het bij hem vast, dat die arme kerel
minstens stapelgek was. Wiie of wat zijn familie was,
wist men niet, want nimmer had men hierover iets ge
hoord of gezien, en de politie te waarschuwen, vond
men wel wat al te gewaagd. Op stuk van zaken mocht
men toch in zijn eigen huis doen en laten wat men
wilde.
Ja, als hij maar nies ergers doet, meende Anastasia,
de oude keukenmeid. Hoe komt hij nu zoo? 't Is toch
wat te zeggen. Ik geloof vast dat hij een ongelukkige
liefde heeft, meende zij, zich haar eigen jongen tijd voor
den geest halend, toen ze den brandweerman boven den
schoorsteenveger verkoos en deze laatste gezworen had
zich nooit meer te zullen wasschen. Een maand lang had
hij dat volgehoudentoen was hij weer om beurten
blank en bruin...
Bijna drie maanden waren verloopen, sinds Thomas
Morel in dien eigenaardigen toestand vervallen was.
Deze tijd bleek ruim vdldoende te zijn geweest, om het
geheele binnenste van bet prachtige huis, waarin hij
woonde, tot een volmaakt stel rommelkamers te her
scheppen. In het begin had Jonas met het omzetten van
de ameublementen enz. niet bijzonder veel last gehad,
maar na een tweetal weken wist hij met de verschillende
dingen geen raad meer, met het gevolg, dat, nu er
twee maanden verloopen waren, de piano midden
in de kamer prijkte en acht stoeien er rondom-
heen stonden. Een prachtig groot schilderij stond op den
grond, en een klein aquarelletje was tegen het plafond
gespijkerd. Het kleed lag half opgerold en de tafel hing
aan twee touwen aan de zoldering.
De gang was heelemaal niet te be
grijpen, want de looper lag niet op
den grond, doch was tegen den muur
gespijkerd, dwars over alle ingangen
heen. Om de gang door te Joopen
moest men een marmeren borstbeeld
met kolom, dat plat op den grond
lag, vermijden. In een woord niets
was meer op de gewone plaats, en
wanneer er bezoek zou gekomen zijn,
had men zeer zeker gedacht, dat de
bewoner van dat pand volslagen
krankzinnig was. De auto werd niet
meer gebruikt, omdat reeds den eer
sten dag een der wielen gebroken
was, en het ding door de politie in
beslag was genomen.
Ondanks dit alles was Morel in
een buitengewoon goed humeur. Den
geheelen dag liep hij door het huis
te zingen en te fluiten en ter afwisse
ling brak hij iederen dag een ruit. Hij
zat steeds op een gewonen stoel,
waarvan een poot was afgebroken,
en hij sliep nu eens in den kelder, dan
weer op de vliering. Van het heele
personeel was Jonas nog over omdat
deze schijnbaar niet wist, waar een
andere betrekking te krijgen.
Schoongemaakt werd er niets, en het
gebruikte vaatwerk, moest stuk ge
gooid of weggesmeten worden. De kleeding van heer
en knecht was iederen dag anders en hoe langer hoe
gekker. Morel droeg zelfs een tafellaken om zijn middel
dat met een- gordijnkoord werd opgehouden. Zoo stom
den de zaken toen op zekeren avond drie schaduwen in
den tuin vielen waar te nemen, die op het huis toeslopen
en door eenige stukkende ruiten naar binnen kropen.
Morel, die juist met zijn vuist op de piano zat te spelen,
had van dit bezoek niets gehoord, zoodat het drietal
ongestoord binnen kwam. Een oogenblik stonden zij als
aan den grond genageld, bij het zien van zoo'n rommel.
Maar Morel wat scheelt u brulden twee der
bezoekers eensklaps. Morel sprong op en liep de drie
heeren tegemoet.
Zoo, dat vind ik aardig van u, dat gij mij eens op
komt zoeken. Ik dacht dat al mijn vrienden verdwenen
waren. Gelukkig blijkt dit niet het geval te zijn, zeide
hij.
Maar kerel, zijt gij nu gek of zijn wij het. Ik.
Ik...
Ik hoop geen van allen, zei Morel laconiek. Wilt
gij misschien een beetje wijn Hier, zei hij, ën reikte
aan ieder der vrienden een flesch toe,, drink maar zoo
veel ge wilt. Doch glazen krijgt gij niet.
Het drietal keek elkaar eens veelbeteekenend aan. Alle
drie hadden een zelfde gedachte omtrent den geestestoe
stand van hun gastheer.
Morel zag het en lachte. Dan zeide hij Hoe wist
gij zoo precies, dat thans het slot is aangebroken
Slot... vroegen alle drie tegelijk. Wat voor slot?
Dan ineens resoluut zeide een van het drietal
Zeg, Thomas, gaat ge misschien aanstonds met ons
mee Dat is heusch het beste voor u
Ja beslist, vulden de anderen' aan.
O, ge bedoelt naar een zenuwdokter of zoo iets.
Neen, dank u. Als gij er gebruik van wilt maken, ga
dan uw gang maar, ik pas ervoor. En vroolijk voegde
hij er aan toe