De Erfenis» ven den JMSflfltennegif
No. 5
Vrij naar het Engelsch van CHARLES GARVICE
308
ONS LAND IN WOORD EN BEELD
HET VERHAAL TOT NU TOE.
Jack Chalfonte zit zijn laatste geld te tellen 22 gulden heeft hij nog
en ziet geen kans om aan meer te komen en ontvangt op dat oogen-
blik een briefje, waarin hij wordt uitgenoodigd bij een zekeren mijnheer
[esse B. Chalfont te komen, een van de bekendste mannen uit Londen
en ook een van de rijkste. Jack gaat er heen en hoort van zijn bijna-
naamgenoot. dat deze hem heeft laten komen, ornaat hij meent als man
van nederige afkomst wel een beetje leiding noodig te hebben, opdat hij
niet te veel conventioneele fouten zal maken. Hij stelt hem voor bij hem
in buis te komen wonen, hem als kameraad te behandelen en hem steeds
op al zijn fouten te wijzen. Jack krijgt de beschikking over 1000 pond
per jaar met de toezegging meer te zullen krijgen als het noodig blijkt.
Jack neemt het voorstel aan. Samen komen ze in de woning van Chalfont,
die Chalfonte aanstonds de vrijheid geeft om vernieuwingen, die hij
noodig acht. te laten aanbrengen. Terwijl ze samen door het bij het land
goed behoorend bosch loopen. komt plotseling uit de struiken een houtvester
te voorschijn, van wien Chalfont hevig schijnt te schrikken. Dan verschijnt
op het tooneel een oude man, Norton, met zijn dochter Nora. Zijn leven
is verbitterd doordat hij jaren geleden van zijn rijkdom is beroofd, door
iemand die er nu goed van leeft en dien hij wil trachten weer te vinden.
Wij verlaten hen voor het oogenblik in een klein restaurant, een paar
honderd meter verwijderd van een groot hotel, waarin Chalfont aan
een gastmaal aanzit, en een meesterlijke tafelrede over een gewichtige
financieele aangelegenheid houdt die luide wordt toegejuicht. Als hij met
Jack het hotel verlaat, wordt hij opgemerkt door Norton, die plotseling
uitroept: „Dat is hij!" Thuis gekomen vertelt hij Nora dat hij vroeger,
lang voor zij geboren werd met haar moeder op reis zijnde in Australië
een rijk goudveld ontdekte. Terwijl hij bezig was zooveel mogelijk goud
te verzamelen, voordat de vindplaats bekend zou worden, kwam er een
man aanloopen Bradshaw geheeten. die zei ook naar goud te zoeken.
Hij besluit met Bradshaw als deelgenoot samen te werken, maar toen
Nora moest geboren worden zou hij met zijn vrouw naar de bewoonde
wereld trekken. Besloten werd het tot dusver gevonden goud samen te
deelenBradshaw zou nog blijven, hij zou zijn deel meenemen. Den dag
waarop hij zou vertrekken 's-morgens wakker wordend, ontdekte hij, dat
Bradshaw was verdwenznNorton's paard en wagen en al het goud
meenemend. Zijn vrouw stierf na de geboorte van Nora en Norton zelf
werd ernstig ziek. Toen hij weer beter was, begaf hij zich andermaal
naar het goudveld, maar vond dit nu overstroomd met goudzoekers
maar geen van allen vond nog goud en verdween spoedig. Norton met
zijn pasgeboren dochtertje bleven alleen achter. Op zekeren dag kwam
de sherif die Bradshaw kwam zoeken, die beschuldigd werd van moord
en van diefstal en nu voortvluchtende was. De vluchteling was o.a. te
kennen aan 'n brandmerk op den linkerarm. Arm zwierf Norton met zijn
kind van plaats tot plaats, steeds zoekend naar Bradshaw en nu.
dezen avond in Londen had hij hem eindelijk gevonden. Hij noemde zich
nu Chalfont en was een rijk. gezien man. Maar Norton wou zich wreken.
Van het diner thuisgekomen vertelt Chalfont aan Jack, dat hij hem zijn
heele vermogen wil nalaten. De notaris heeft het testament reeds opge
maakt, morgen zal de millionnair het teekenen.
greep naar zijn stoel, waarin hij als een blok neerviel
uitgetrokken, was op zijn ongemakkelijken stoel
gaan zitten en begon, zijn zwart geroffkte pijp in
den mond, aan den arbeid. Hij was daarin geheel
verdiept, toen hij plotseling een zwak tikken op
het venster hoorde eigenlijk waren het twee open
slaande deuren, waarvan het glas bijna tot op den
grond reikte. Chalfont schonk echter geen aandacht
aan dat tikken het werd echter twee- driemaal
herhaald, en toen, denkend dat het misschien een
gev/onde vogel was die tegen het glas aanvloog,
stond hij op, trok de gordijnen opzij en opende de
deuren. Buiten stond een man, zóó dichtbij, dat
de millionnair onwillekeurig achteruit week. Daarop
trad de ongewone bezoeker binnen in den kring
van het lamplicht bleef hij staan en staarde den heer
Chalfont aan, zonder een woord te spreken.
Onthutst bleef Chalfont ook hèm eenige oogen-
blikken aankijken toen deinsde hij achteruit, greep
naar zijn stoel waarin hij als een blok neerviel, en
uitte den kreet, dien Jack had gehoord.
V.
De beide mannen bleven elkaar een volle minuut
aanstaren Chalfont zat half bewusteloos,
ineengezakt in zijn stoel en hield de leuningen
zóó krampachtig vast, dat de aderen op zijn handen
op dikke blauwe koorden geleken. Dikke zweet-
druppels ston-
den hem op 't
voorhoofd, en
in zijn oogen lag de uit
drukking van een opgejaagd
dier, dat zich door zijn ver
volger eindelijk achterhaald
ziet.
Vreemd genoeg was er in
de oogen van den man, die
hem bewegingloos stond aan
te staren, niet het geringste
spoor van woede of harts
tocht, evenmin van voldoe
ning te lezen.
Niet alleen in de uitdruk
king op Norton's gelaat maar
in zijn geheele houding lag
een kalmte en onbeweeglijk
heid, die vreemd aandeden.
Het scheen alsof hij zóó
lang naar dit weerzien
had verlangd, het zich in
zijn verbeelding zoo le
vendig had vootgesteld,
dat het hem geen vol
doening meer schonk, nu
het oogenblik eenmaal daar
was.
Hij keek neer op den
man in den stoel, zooals
de beul het doet op het
slachtoffer dat voor het
blok knielt... het werk
tuig der gerechtigheid,
dat geen enkel persoon
lijk belang heeft bij de
straf, die het voltrekt
Eindelijk was Chalfont
in staat te spreken, maar
het enkele woord „Nor
ton werd meer door
zijn lippen gevormd dan
door zijn stem uitgespro
ken.
„Ja, ik ben het," ant
woordde de ander, met een
stem die even kalm was
als de uitdrukking op zijn
gezicht. „Ik heb lang naar
je gezocht, Bradshaw. Gister
avond eindelijk zag ik je
het hotel verlaten welis
waar wist ik, dat ik je vroeg
of laat zou vinden, maar
het heeft toch lang geduurd.
Aan dat krantenbericht omtrent je dood sloeg ik
geen geloof, al was het niet kwaad verzonnen. Ik
was er echter van overtuigd, dat je nog leefde en
dat de dag nog wel eens zou aanbreken, waarop
wij onze rekening konden vereffenen."
Hij zeide dat alles op een toon, alsof het de
eenvoudigste zaak ter wereld ware daarna liet
hij zich vermoeid in een Stoel vallen en leunde een
weinig naar voren een gewoonte van den
heer Chalfont. De beide mannen geleken trou
wens in houding en uiterlijk verrassend veel op
elkaar.
Chalfont stond óp, sloot half werktuigelijk het
venster en trok de gordijnen weer dicht, waarna hij,
de leuning van zijn stoel krampachtig omklem
mend, Norton bleef aankijken en met vreemde,
holle stem vroeg
„Welnu, je hèbt mij nu gevonden, Norton, en wat
wil je nu doen? Laat ik je zeggen, dat je je vergist hebt
als je meent, mij te hebben verrast! Ik heb altijd ge
weten en verwacht, dat je mij zoudt achterhalen, al
tijd gevoeld, dat dit oogenblik zou komen. Jarenlang
heb ik je-komst verwacht, Norton."
„Ik weet het zelf niet," antwoordde Norton kalm
terwijl hij zijn slachtoffer met peinzenden blik
aankeek. „Lang geleden heb ik het plan gehad, om
je neer te schieten, zoodra ik je zien zou. Maar dat
is jaren geleden, en sedert dien ben ik meermalen
van gedachte veranderd. Soms had ik wel het plan,
De heer Chalfont leg
de zijn grove vin
gers op de slanke,
welgevormde hand
van zijn jongen erf
genaam en streelde die met
bijna teeder gebaar. Toen
stond hij op en strekte zijn
schouders.
„Dat pak is in elk geval
van mijn hart," zeide hij met
een kort lachje. „Nu kun-
nen we weer verder. Morgen
zal ikallereerst dattestament
teekenen. Het is nu tijd om te
gaan slapen, nietwaar Jack?
Morgen hebben we weer
veel te doen. Morgen? Het
is reeds van daag
Zij gingen samen naar
boven; bij de deur van Jack's
kamer greep Chalfont de
hand van zijn jongen vriend
en drukte die krachtig.Daar-
na gingen de beide mannen
zonder een woord te spreken
hun kamer binnen.
De meeste menschen zou
den, als zij in Jack's plaats
waren geweest, dien nacht
waarschijnlijk geen oog dicht
hebben gedaan. Hij echter
sliep gerust en droomeloos.
Bij het ontbijt den vol
genden morgen ontmoet
ten de beide mannen el
kaar, alsof het gesprek
van den vorigen avond
in het geheel niet had
plaats gehad. Het was de
gewoonte van den heer
Chalfont, om belangrijke
dingen als deze te behan
delen alsof het zeer een
voudige zaken waren.
Hij ging naar zijn kan
toor, en Jack hieldzich
dien dag bezig met de
veranderingen, die op zijn
aanwijzingen op het land
goed werden aangebracht.
De heer Chalfont keerde
tegen etenstijd naar huis
terug, en Jack merkte
daarbij op, dat zijn gelaat
er bleeken vertrokken uitzag.
„Een zwaren dag gehad, mijnheer?" informeer
de hij belangstellend.
„Gaat nogal," antwoordde Chalfont. „Die nieuwe
maatschappij bezorgt mij nogal hoofdbrekens.
Maar ik ben er toch in geslaagd om de zaak in orde
te krijgen Je zult een rijk man worden, Jack."
Jack glimlachte. „U bedoelt zeker, dat u het
zult worden, mijnheer," veronderstelde hij.
„Dat is hetzelfde," antwoordde de millionnair
laconiek.
Na het diner een maaltijd, waarbij Jack een
opgewekt verhaal deed van wat hij dien dag
had gedaan, en waarnaar de heer Chalfont met
zichtbare belangstelling luisterde begaf de milli
onnair zich naar zijn kamer, om - nog
eenige papieren te behandelen. Jack ging even
eens naar zijn kamer, welke juist boven die van
den heer Chalfont lag, om een pijp te rooken en
eens na te denken over zijn toekomst.
Hij had misschien een half uur gezeten, toen hij
een vreemd geluid hoorde. Het scheen de kreet van
een mensch te zijn. Jack nam de pijp uit zijn mond
en luisterde de kreet werd echter niet herhaald,
en de jonge man meende, dat ze wel afkomstig kon
zijn van een der vele uilen, die in het park huisden
en tegen het vallen van den avond om het huis
heen vlogen.
De heer Chalfont had als gewoonlijk zijn jas