ONS LAND IN WOORD EN BEELD 325 aan het werk was en hem althans voorloopig niet zou missen. Met Jim achter zich stapte Jack over het groote grasveld voor het huis bij het hek bleef hij even staan om naar het prachtige gebouw om te zien. Reeds de eerste maal toen hij het zag, had het zijn bewondering aanstonds opgewekt, en ofschoon hij er nog betrekkelijk kort woonde, hield hij reeds van het huis. Thans echter was er nog meer in den blik, dien hij op het werkelijk voorname gebouw wierp hij voelde den trots van den toekomstigen eigenaar, en opnieuw doorstroomde hem het warme gevoel, dat hem bezield had toen Chalfont hem mededeelde dat hij zijn erfgenaam zou zijn. Zelfs nu kon hij het nog niet goed begrijpen, en toen hij zich weer omwendde om zijn wandeling voort te zetten zeide hij tot zichzelf, dat hij zulk een groote schuld van dankbaarheid tegenover den heer Chalfont had, dat hij moest trachten, die al thans eenigszins in te lossen, door hem het leven zoo aangenaam mogelijk te maken. Het verschafte hem een groote voldoening, dat hij tot in het diepst van zijn ziel niet het minste verlangen naar een spoedig bezit van de erfenis voelde, dat wil zeggen dat hij zich volkomen vrij wist van een ver langen, dat Chalfont spoedig zou sterven. Neen, hij hield zeker evenveel van zijn vaderlijken vriend, als van diens bezitting Jack voelde zich dien avond werkelijk buitengewoon gelukkig nadat hij eenigen tijd had rondge slenterd, wilde hij naar huis terug- keeren, toen hij plotseling in het flauwe maanlicht een vrouw zag naderen. Aanvankelijk bevond zij zich* nog in de schaduw van eenige struiken, maar toen zij nader bij kwam, viel het maanlicht vol op haar gelaat. Het was zoo schoon en regelmatig gevormd, dat het wel op elke plaats en onder alle omstan digheden opgevallen zou zijn. Ook in haar houding en de uitdrukking op haar gelaat lag iets dat terstond de belangstelling en nieuwsgierigheid van den jongen man opwekte. Zij bleef even staan toen zij in zijn on middellijke nabijheid was gekomen toen scheen zij van besluit te veran deren en wilde in andere richting verder gaan. Er was echter zoo duide lijk angst en opwinding op haar ge laat te lezen, dat Jack niet kon na laten, zijn hoed af te nemen en op hoffelijken toon te vragen „Zoekt u misschien iemand Dewoorden waren hem nauwelijks van de lippen, of hij -gevoelde reeds spijt, ze te hebben uitgesproken, en hij verwachtte niet anders, dan dat zij met een blos en een blik van verontwaardiging snel zou heengaan, zooals ieder gewoon meisje zou heb ben gedaan. Blijkbaar echter was zij dat nietwant zij schrok niet van zijn vraag, toonde zich ook niet beleedigd, maar antwoordde op zach- ten toon, waarin angst en onrust duidelijk dóórklonken „Jawel mijnheer, ik zoek mijn vader." Terwijl Jack haar aankeek, trachtte hij de nieuws gierigheid uit zijn oogen te verdrijven. Zij was een vreemdelinge voor hem, ofschoon hij de meeste menschen uit het dorp kende. Eenvoudig en zelfs armoedig gekleed als zij was, zag Jack toch dadelijk dat zij niet tot het gewone volk behoorde. Er lag een onmiskenbare waardigheid, niet alleen in haar houding, maar ook in haar zachte, heldere en wel luidende stem, in de kalmte waarmede zij op zijn antwoord wachtte, terwijl haar oogen nog steeds de omgeving afzochten. „Ik heb niemand gezien," zeide Jack, ,,maar ik ben pas kort geleden uit dat huis daar gekomen. Is hij dezen kant op gegaan Hoe bent u hem misge- loopen Zij aarzelde even, maar antwoordde toen „Mijn vader is een poosje geleden met den trein aangeko men en van het station moet hij in deze richting ge gaan zijn. Ik zag hem dicht bij het station op den weg loopen, en op zeker oogenblik was hij eensklaps uit het gezicht verdwenen." Jack scheen het niet goed te begrijpen. „En u bent met denzelfden trein gekomen vroeg hij. „Waart u bij hem „Ja, ik ben wel met denzelfden trein gekomen, maar ik was toch niet bij hem," zeide zij, terwijl een zwak blosje haar wangen kleurde en zij haar donker grijze oogen een oogenblik neersloeg. Bijna aan stonds echter keek zij hem weer aan, en alsof zij een plotselinge ingeving volgde, ging zij voort „Ik volgde mijn vader. Zooals ik u reeds zei, be vond ik mij in denzelfden trein, maar dat wist mijn vader niet." Na een oogenblik aarzelens ging zij verder „Mijn vader is ziek geweest, heeft vreese- lijk veel zorgen en tegenslag gekend, en hij deed zoo vfeemd den laatsten .tijd o, ik kan het u niet zeggen, want u zult 't tóch niet kunnen begrijpen „Ik geloof toch van wèl," zeide Jack met de eigen aardige zachtheid in zijn stem, die hem altijd ken merkte als hij tot een vrouw of kind sprak, die in nood of onrust, in zorg of droefheid verkeerde en die hij gaarne wilde helpen. „Uw vader heeft zorgen, en zooals de meeste mannen, wil hij dan het liefst maar alleen zijn." „Juist," bevestigde zij, met een verlegen-dankbaren blik omdat hij haar zoo vlug begreep. „Er is iets ge beurd, kort geleden, dat hem totaal van streek heeft gemaakt. Hij is niet sterk en ik maak mij ernstig ongerust over hem. U begrijpt, dat ik ernaar ver lang, hem terug te vinden." „Natuurlijk," antwoordde Jack. „Maar dat zal toch wel niet zoo moeilijk zijn, dunkt mij. U hebt hem langs dezen weg zien loopen en hij ging in de richting, die hem van het dorp verwijderde, terwijl er na het huis dat ik u zooeven aanwees geen andere meer zijn. Zullen we nog een klein eindje verder gaan Jawel mijnheer, ik zoek mijn vader." „U bedoelt. „Dat ik met u mee zal gaan als u het goedvindt," zei Jack. „Twee weten meer dan een, en bovendien heb ik Jim bij mij." Met een hoofdknikje wees hij op den fox-terrier, die na Nora even te hebben besnuf feld, blijkbaar tot de conclusie was gekomen, dat hij met „goed volk" te doen had. „Hij zal hem mis schien eerder vinden dan wij." Nora keek hem niet nieuwsgierig aan zij was te zeer bezig met haar zorg voor haar vader, om op te merken of Jack jong was of oud, knap of .leelijk, maar misschien had zij aan den klank van zijn stem zijn leeftijd wel ongeveer geraden. Zij gingen samen verder, terwijl Jim voor hen uit liep en ijverig den grond besnuffelde, alsof hij zich ervan bewust was, dat hij hun van niet weinig nut 'was. „Is u een vreemdelinge hier? Is u nog nooit hier geweest vroeg Jack, meer om iets te zeggen dan omdat hij nieuwsgierig was. „Neen," antwoordde zij verstrooid. „Ik ben hier nog nooit geweest. Mijn vader en :k zijn nog maar kort in Engeland. Het is hier heel mooi, vind ik.Mij dunkt, dat het er hier juist uitziet alsof wij op parti culieren grond waren." „Dat zijn we ook," antwoordde Jack met een glim lach, „deze weg loopt door een park, dat bij het huis hoort, hetwelk u ginds ziet." Zij scheen hem nauwelijks te verstaan, hield haar zoekenden blik nog steeds gericht op den weg, ter wijl haar gefronste wenkbrauwen haar onrust ver rieden. Jack keek haar aan, en hij werd getroffen door nog iets anders dan de opvallende schoon heid van haar gelaat. Die zeldzaam regelmatige trekken verborgen een geheim en zoo weinig erva ring als de jonge man bezat, was hij er toch vast van overtuigd, dat zij geen gewoon leven had geleid. Maar hoe zou haar levensgeschiedenis zijn „Ik zie niemand," zeide zij ongerust, toen zij eenigen tijd geloopen hadden. „Zoover kan mijn va der niet gegaan zijn hij zal misschien een zijweg ingeslagen hebben." „Die is er niet," antwoordde Jack. „Alleen door het hek kan hij het park verlaten hebben." „Ik zal hem wel misgeloopen zijn, laten we maar teruggaan," verzocht zij haastig en zenuwachtig. „Misschien is hij wel teruggegaan naar het station." Zij wendden zich om en op hetzelfde oogenblik liet Jim het eigenaardige geblaf hooren, hetwelk be wees dat hij iets gehoord had. Eenige seconden la ter zagen zij een man dicht bij het hek loopen. Zijn gang was wankelend en onzeker, hij had het hoofd diep op de borst gebogen en zijn handen hielden krampachtig zijn overjas vast, alsof hij vreesde, die te zullen verliezen. Nora slaakte een zachten kreet. „Dat is mijn vader. O, laten we vlug loopen riep zij uit, zelf het voorbeeld gevend. Norton wendde zich om en hem ziende, aarzelde hij een oogenblik, waarna hij met versnelden pas doorliep. Nora haalde hem in en terwijl zij hem riep, legde zij haar hand op zijn arm. Hij schrok en keerde zijn gezicht naar haar toe. Eerst toen hij haar een oogenblik had aangezien, herkende hij haar, en mompelde „Nora, wat doe je hier, en wat wil je Tegelijkertijd maakte hij zich los uit haar zachten greep en wilde doorloopen. Nora keek over haar schouder met hulpzoekenden blik naar Jack. ..„Hij is ziek," zeide zij, „en ik geloof dat hij het zelf niet weet. Wat zal ik doen Ik moet hem naar huis zien te krijgen." „Het is niet ver naar het sta tion," antwoordde Jack, terwijl hij op zijn horloge keek, „wij kunnen den trein juist nog halen. Maar als u liever even mee naar huis wilt gaan, dan haal ik de auto en breng u naar Londen als u ten minste daar heen moet of u kunt hier blijven totdat hij beter is, juist zooals u wenscht." „Neen, neen, dank u wel," zeide zij blozend en verlegen. „Het is heel vriendelijk van u en ik ben u zeer dankbaar, maar wij kunnen wel met den trein gaan." Jack knikte, en zij vervolgden hun weg, ieder aan een kant van Norton, die zich van hun tegenwoor digheid in het geheel niet bewust scheen te zijn, en voortdurend in zich zelf liep te mompelen. Zij wa ren tot aan het einde van den weg die door het park liep, gekomen, toen Norton plotseling bleef staan, en met half-verdwaasden blik in de ruimte starende zeide „Ik moet ze niet bij mij hou den dat is gevaarlijk, ik zou ze kunnen verliezen. Aan Nora geven Neen, te waardevol om aan een meisje toe te vertrouwen bovendien zou hij het haar misschien weer ontste len. Een advocaat heb ik noodig een eerlijken advocaat." Nora keek Jack met droevigen blik aan. „Ik was er wel bang voor," zeide zij, „hij is ma lende Vader, u ként mij toch wel, ik ben Nora Wij, deze heer en ik, zullen wel voor u zorgen.. „Voor rriij zorgen," mompelde hij. „Juist, dat is het wat ik noodig heb, iemand die voor mij zorgt!" Hij wierp een vreemden blik op Jack en vroeg „Weet u misschien toevallig een goeden, eerlij ken advocaat, mijnheer „Ik ben zelf advocaat," antwoordde Jack, wel wat in de war gebracht door dit ongewone voor val. „O zoozeide Norton, zichtbaar opgelucht. „Maar is u een eerlijk advocaat, iemand dien men kan vertrouwen?" „Dat hoop ik," antwoordde Jack ernstig. „U kunt mij in elk geval alles zeggen wat u op het hart hebt." „Ik heb niets op het hart," antwoordde Norton op knorrigen toon. „Alleen heb ik iemand noodig, dien ik waardevolle papieren kan toevertrouwen, dingen die ik niet bij mij durf dragen uit vrees, ze te zullen verliezen. U begrijpt mij toch, nietwaar?" vroeg hij, Jack bij de revers van zijn jas grijpend. Jack en Nora wisselden een snellen blik; in den haren lag angst en smeeking,in den zijnen medelijden en bemoediging. Wordt voortgezet

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

Ons Land | 1926 | | pagina 5