ONNOOZELE BLOED
m
I
1
ONS LAND IN WOORD EN BEELD
412
o-o NOVELLE O-O
Ik ben niet bevoegd, daar les in te geven, ant
woordde ze. En als ik u nu een raad mag geven
pakt dan uw boeken en gaat naar huis... en nagr bed.
Geen kwestie van, zei hij stellig. Als ik dat deed,
zou ik er ik weet niet hoelang in blijven en dat gaat
niet. Nog niet.
Ja» $ij h^bt natuurlijk nog practische oefening
noodig, gaf ze toe. En de behandeling der boeken... en
kantoorroutine.
Met het eerste zal ik morgen beginnen, verklaarde
hij opstaande. En denkt gij, dat ik dan geheel op de
hoogte ben
O ja, heelemaal, antwoordde ze.
Langzaam raapte hij zijn boeken en papieren bij
elkaar en pakte ze in zijn tasch.
Ik ben u reusachtig dankbaar, juffrouw Selwijn,
sprak hij weer. Gij hebt heel veel geduld met mij gehad.
Ik weet zeker, dat niemand anders zooveel moeite en
zooveel tijd vöör me had wilden besteden. Gij zuh het
wel dikwijls bar vervelend hebben gevonden...
O neen, volstrekt niet, zei ze beleefd. Het was
heel prettig.
Ik wou, dat ik wist, mompelde hij. half voor zich
zelf, naar het scheen, of gij dat meende.
Zij antwoordde niet, maar bleef zwijgend kijken, hoe
hij de boeken schikte en zijn tasch sloot. Toen dit ge
schied was, wendde hij zich weer tot haar, en stak haar
eenen brief omslag toe.
Ik zie geen kans, u naar
waarde te betalen, zei hij, voor
alle zorg en moeite die gij
voor mij over hebt gehad.
Maar als gij dit wilt aanne
men als bewijs van dankbaar
heid, zult gij mij een groot
plezier doen.
Zij wist, dat het dwaas was
en onredelijk maar toch
kwetste haar dit. Ze kon even
wel niets laten blijken, noch
aarzelen. Met dwang van zelf-
beheersching stak ze dus de
hand uit en nam den omslag
aan.
Dank u, zei ze. Zal ik u
een kwitantie geven
En met voldoening wérd' ze
zich bewust,, dat ze door dit
te zeggen, hem ook pijnlijk
getroffen had.
Ik geloof niet, dat dit
noodig is, antwoorddè hij,
licht blozend. Toen stak hij
haar de rechterhand toe. Nu,
vaarwel dan, juffrouw Sel
wijn. *Ik dank u hartelijk.
Het ga u goed, zei ze,
heel even zijn hand aanra
kend met de hare. Als gij in
de zakenwereld een groot man
zult geworden zijn, zal ik er
altijd trotsch op zijn, dat ik u
de eerste beginselen geleerd heb.
Zonder hierop te antwoorden boog hij en verliet de
kamer.
Nu hoorde ze zijn vasten tred, dien ze zoo goed
kende, in den gang. Hoorde hem de voordeur dichttrek
ken. Ze hoorde zijn voetstappen wegsterven in de
straat. En toen ging ze druk aan het werk allerlei
dingen in de kamer rechtzettend, en boeken wegbergend
en verschikkend in de kast. Maar geleidelijk slonk haar
ijver, en eindelijk stond ze starend stil. Langzaam ging
ze zitten op den eersten den besten stoel, bleef staren...
en zoetjes, bedeesd kwamen er een paar tranen en be
gonnen langzaam, als schaamden ze zich zelf, langs
haar wangen te kruipen. En niet misplaatst was hun
schroom want nauwelijks werden ze ontdekt, of het
kleine bleeke meisje veegde ze weg met een wrevelig
gebaar, en opeens begon ze hoorbaar te lachen, want
ze herinnerde zich, dat ze ook gehuild had toen Fred
Perelaar voor het eerst kwam en nu eindigde het,
gelijk het begonnen was. Maar zij herinnerde zich niet,
tusschen die twee gevallen in, ooit geschreid te hebben.
In den droomtijd. Maar nu moet ze ontwaken...
Annie Selwijn, sprak ze haarzelf toe, luidop, en
zoo streng als 'n schooljuffrouw, ge zijt gek en ge
moest u doodschamen. Ge laat dat 'begrepen?
Zij sprak dit bevel uit zoo beslist en dreigend, dat
ieder dan zijzelf wel had moeten gehoorzamen. Maar zij
gehoorzaamde niet.
Want er kwam weer een traan te voorschijn, en toen
nog een, en nog en, en er scheen en heele vloed te
dreigen, toen mevrouw de weduwe Selwijn de deur half
opende en er omheen keek.
Is meneer Perelaar weg? vroeg ze. Da's vroeg van
avond.
We zijn klaar, lichtte Annie haar in. Hij komt
niet meer terug de lessen zijn gestaakt.
Zoo! sprak mevrouw Selwijn, en ze zag er nogal
teleurgesteld uit. Maar hij zal toch zoo maar niet weg
blijven, nadat ge u zoo druk voor hem hebt gemaakt?
Hij komt niet meer terug, verzekerde Annie met
de grootste stelligheid.
Mevrouw Selwijn keek nog erger teleurgesteld.
Heeft hij nog wat gegeven? vroeg ze, indachtig
dat men in deze wereld moet tevreden zijn met 't geen
men krijgen kan.
Annie wees naar de enveloppe op tafel.
Dat gaf hij me voor hij wegging.
Mevrouw Selwijn raapte 't op.
Geld is 't niet, zei ze tevreden, de enveloppe
bevoelend. En ik geloof niet dat 't bankpapier is. Annie,
't zal een wissel zijn!
Maak het maar open, als ge wilt, dan kunt ge
't zien, deed Annie onverschillig.
Haar moeder liet 't zich geen twee keer zeggen.
Vizoenen van vijftig franken, honderd franken en meer
droomden in haar op. Ze scheurde het couvert open,
trok er toen een blaadje uit, gewoon schrijfpapier
en daar stond dwars overheen geschreven Fred Perelaar,
zijn naam, en anders niets.
Goeie hemel! riep mevrouw Selwijn, naar 't papier
kijkend, met achterdochtige verwondering, wat moet dat!
Wat is 't"> vroeg Annie.
'n Kwajongensstreek, verklaarde haar moeder
boos; dat is 't. Hij houdt u doodgewoon voor den gek,
Annie, dat doet hij!
Mag ik eens zien? zei 't meisje, en zij nam het
velletje papier aan.
Ja, dat was alles 'n blaadje papier met zijn naam
er op rneer niet. Zij stond er naar te kijken met een
soort verslagenheid, en met 'n stem die beefde van
teleurstelling en verontwaardiging riep haar moeder uit
Ik heb dien kwajongen nooit vertrouwd, nooit!
Maar moeder, protesteerde Annie. Hij is me niets
schuldig hij heeft 't lesgeld vooruit betaald.
Die armoedige paar rijksdaalder»! En uren en uren
hebt ge voor hem geploeterd, uw plezier en uw slaap
hebt ge er aan tekort gekomen en dan zoo uit *e
knijpen als 'n dief! Hij heeft geen hart en hij heeft geen
fatisoen en...
Moeder, riep Annie, zeg toch niet zulke onre
delijke dingen!
Onredelijk? Hebt ge ooit gezegd dat de zestig
minuten om waren als de klok sloeg? Voor 'n uur les
geld heeft hij uwe heele avonden genomen de lafaard!
Naar zich toe rekenen kunnen die heertjes aan
'n ander denken ze niet. Nog geen aardigheidje, nog
geen bloemetje gunt hij u.
Hij heeft betaald volgens overeenkomst, zei Annie
moe. Meer kan niemand vorderen.
Neen, natuurlijk niet, riep mevrouw Selwijn als
wanhopig, dankbaarheid kunt ge niet vorderen, dat de
menschen 'n hart hebben kunt ge niet vorderen... Zoo
doen zakenlui he? Hij kwam hier om verstand van
zaken te krijgen daar had hij u waarachtig niet voor
noodig!
Wees nu niet boos, moeder, suste Annie, 'we zit
ten niet om geld verlegen, en ik heb 't lesgeven heel
grappig gevonden.
Grappig! herhaalde mevrouw Selwijn, grappig?
En als zag zij af van verdere pogingen, haar verwarde
gevoelens in woorden te brengen, zoo verliet zij schou
Door E. H. UYLINGS
[U
derschokkend de kamer, terwijl 't papier waarop Fred
zijn naam geschreven had, naar den grond fladderde.
Zij had de deur achter zich dicht gedaan. Annie was
weer alleen. Zij keek naar 't papier, aarzelde,
raapte 't toen langzaam op. Wat beteekende dit? Waar
om had hij haar 't slachtoffer gemaakt van..., ja, hoe
kon 't anders worden beschouwd... van een flauwe
grap, een wreede grap? Veel extra tijd en moeite had
ze hem gegeven; o, niet om geld! Maar hij had getoond,
dat hij zich daarvoor iets schuldig achtte... ze was al
blij geweest, alweer niet om 't geld, maar om 't bewijs
van hartelijkheid... en dat bleek nu te zijn een gebaar
van spot! Of was 't een vergissing? Had hij haar een
wissel willen geven, en was per abuis dit papier in de
enveloppe geraakt? Als ze 't maar wist...
Enfin, zei ze eindelijk, de geschiedenis is uit
afgedaan. En met n zorg, die haar woorden weersprak,
vouwde ze 't stuk papier op en borg 't op 'n veilige
plaats weg.
De heer Smelt was zeer verbaasd en niet erg in zijn
schik, toen Fred den volgenden morgen, nota bene om
tién uur al, op 't kantoor kwam. Want dat was vroeg
voor Fred's doen, en hoe later hij kwam, hoe liever
't meneer Smelt was. Zelfs als de jonge directeur der
zaak heelemaal niet verschenen was zou de procuratie
houder niet 'de geringste klacht hebben geuit. Maar de
somberheid op Smelt gezicht
trok weg toen hij bemerkte,
hoe mager en afgetobd Fred
er uit zag, en hoe de kringen
onder zijn oogen met den dag
scherper afstaken tegen zijn
bleekheid.
Morgen, meneer Smelt.
Goeden morgen mijnheer
Perelaar. U ziet er vermoeid
uit.
'k Heb 'n afschuwelijke
hoofdpijn, zei Fred, en
naar waarheidwant hij na
derde de grens van zijn uit
houdingsvermogen, en dien
morgen brandde en schokte
't fel in zijn hoofd een ge
volg van de vele uren, die hij
de laatste nachten, aan den
slaap onthield om ze aan de
studie te geven. Ik denk dat
ik straks wat ga fietsen om op
te knappen, ging hij voort.
Want hij wist dat hij dien dag
'n helder hoofd noodig zou
hebben.
U zult er toch geen
nachtwerk van gemaakt heb
ben vischte de heer Smelt la
chend.
Om vier uur naar bed
gegaan, bekende Fred rouw
moedig.
De heer Smelt lachte weer. Hij kende 't leven..., zou
er van kunnen vertellen..., hij was ook jong geweest.
Nu meneer Perelaar, sprak hij vaderlijk-goedmoe
dig, ik vind 't van één kant prettig dat u 'zich eens
geamuseerd hebt, want ik heb geen erg aangenaam
nieuws voor u. Gistermiddag werd ik opgebeld, toen u
was gaan koffiedrinken..., ik hoopte dat u nog zoudt
terugkomen, 't Was meneer Jachtfeld zelf. Hij zou van
daag hier komen, zei hij. Hij zegt dat hij, om de lang
durige relatie met ons, niet maar zoo ineens wil veran
deren, en daarom wou hij eerst eens met u praten. Dus
't is misschien wel goed als u blijft tot hij komt dan
kunt u zelf hooren wat hij te zeggen heeft.
Nu als ge wezenlijk meent dat ik er bij moet
zijn..., zei Fred mak.
't Zou zeker beter zijn, bevestigde Smelt, met
lichten aandrang: want de aanwezigheid van zijn
patroon zijn patroon in naam zou hem vrijwaren
voor onaangename praatjes in de toekomst; en hij was
heelemaal niet bang dat Fred 't gesprek met meneer
Jachtfeld zou kunnen volgen, nog minder dus dat hij er
zich in zou laten gelden. Natuurlijk zullen we 'n beetje
diep op de cijfers moeten ingaan, merkte hij nog op.
Maar ge hoeft u niet te vermoeien als ik u vraag,
hoeft ge alelen maar met mij in te stemmen ja of neen
zeggen, al naar 't uitkomt.
Ik snap 't wel, zei Fred onnoozel. Ik moet alleen
maar oppassen dat ik niet ja zeg als 't neen moet zijn en_
neen als gij ja bedoelt, is 't niet?
Ze lachten beiden hartelijk om dit grapje, en toen
vroeg Fred
Wat denkt u dat de oue heer op z'n hart heeft?
De heer Smelt schudde 't hoofd in twijfel en leedwe
zen.
Ik heb allang 'n voorgevoel gehad dat we de ver
tegenwoordiging van Jachtfeld kwijt zouden raken, zei
hij. en hij zuchtte.
Morrels zeker weer? vroeg Fied.
Gouden bruiloft der echtelingen Jan Steegen-Isabella Vandooren op Donderdag 16 September
gevierd te Eigen-Belsenbeiden zijn nog zeer wel te pas.