ONS LAND IN WOORD EN BEELD
405
woordde mevrouw Feitham, „maar menschen van
hun stand kunnen dat niet doen. Bovendien zijn
zij beiden erg trotsch en zeer gehecht aan hun be
zitting. Ik geloof dat zij liever daar in armoede
willen blijven wonen, dan in een gewoon huis, en
dan in bctrekkelijkeh welstand."-
„Dat is toch wel mooi," vond Nora.
„Mooi misschien wel, maar in elk geval niet ver
standig," meende mevrouw Feitham.
„O kijk eens, een hertriep Nora plotseling op
getogen uit, toen een dezer fraaie dieren over den
weg sprong en in het kreupelhout verdween.
„Ja, die zijn er op Bentham Abbey altijd geweest,"
vertelde mevrouw Feitham. „Het zou wel ver
standiger zijn om koeien te houden, maar sinds
den tijd van Koning Hendrik den Zevenden zijn er
altijd herten geweest, en ik geloof dat lord Ferndale
liever de boomen zou laten omhakken dan de herten
weg te doen."
Dat kan ik mij best begrijpen," zeide Nora.
„Arme man Ik heb medelijden met hem, en. ik
zal meneer Chalfonte vragen of hij dat land wil
koopen."
Mevrouw Feitham glimlachte. „U hebt een
gevoelig hartje, lieve," zeide zij. „Het is te hopen,
dat uw rentmeester wat harder is, anders zoudt ge
er spoedig last mee kunnen krijgen."
Toen het rijtuig ongeveer een halven kilometer
verder was, struikelde plotseling een der paarden.
De koetsier trok krachtig aan de teugels, waardoor
een der riemen brak. Toen de
koetsier afstapte om naar de
paarden te zien, verscheen bij een
kromming van den weg een klein
rijtuigje, door een ponny ge
trokken.
In het bijna armoedige voer
tuigje bevond zich, bijna liggend
op eenige kussens, een buitenge
woon mooie, jonge vrouw met een
bleek, voornaam gelaat, omgeven
door een weelde van lichtblond
haar, dat in de zon glansde als
zuiver goud. Naast het rijtuigje
reed een heer, dien Nora ter
stond aanzag voor lord Ferndale.
De bleekheid van zijn gladge
schoren gelaat vormde een eigen
aardig contrast met zijn donkeren
haardos en bijna zwarte oogen.
Lord Ferndale reed tot dicht
bij de Victoria.
„Is er iets niet in orde? Kan
ik u misschien van dienst zijn
vroeg bij hoffelijk, en zelfs op
dat oogenblik merkte Nora op,
dat zijn toon geheel harmoni
eerde met de uitdrukking van
zijn gelaat. Zijn stem klonk zacht
en helder, maar ernstig, een tikje
koel. en gereserveerd. Terwijl hij
'die vragen stelde, keek hij naar
mevrouw Feitham,' en deze vroeg:
„Hoe maakt u het, lord Fern
dale U herkent mij zeker niet
ik ben mevrouw Feitham
Mabel Chalfonte van mijn meisjes
naam."
Een lichte glimlach verhel-
derde zijn gelaatstrekken en hij nam met hoffe
lijk gebaar den hoed af.
„Natuurlijk herken ik u, mevrouw," antwoordde
hij. „Hoe vaart u Ik zie dat u een ongelukje hebt
gehad er is een riem gebroken. Woont ,11 hier
„Ja/ bij miss Norton op Chertson Hall," ant
woordde mevrouw Feitham. „Nora, mag ik u lord
Ferndale voorstellen
Lord Ferndale lichtte opnieuw zijn hoed en
richtte zijn donkere oogen met de melancholieke
uitdrukking op het meisje. Zij zag dat hij eenige
oogenblikkea nadacht en toen zich blijkbaar her
innerde, dat zij de erfgename was van den schat
rijken bankier. Halfluid zeide hij
„Ah juistIk zal eens even zien of mijn zuster
misschien iets bij'zich heeft dat helpen kan. Haar
rijtuig is niet best meer en zij heeft onderweg wel
eens een klein malheur."
„Wij zullen lady Blanche even goedendag gaan
zeggen," meende mevrouw Feitham, en zij ging
naar het rijtuigje, waarin lady Blanche de ont
moeting van haar broer met de beide dames belang
stellend had gadegeslagen.
„Hoe maakt ij het, lady Blanche?" vroeg me
vrouw Feitham. „Ik zie, dat u zich mij nog wel
herinnert. Mag ik u miss Norton, van Chertson
Hall, voorstellen? tk ben.haar chaperon."
Lady Blanche keek eerst mevrouw Feitham en
daarna Nora Norton aan, met den zachten en toch
onderzoekenden blik eener invalide. Haar oogen
bleven langer op Nora gericht dan op mevrouw
Feitham, en plotseling stak zij het meisje de hand
toe, alsof zij gehoor gaf aan een ingeving.
„Ik ben erg blij, met u kennis te maken," zeide
zij op hartelijken toon. „Mijn broer en ik hadden
reeds het plan, u een bezoek te komen brengen,
s het ongeluk aan pw rijtuig ernstig?"
„Neen, er is slechts een riem gebroken," ant
woordde Nora, terwijl zij met tegenzin de slanke,
warme hand losliet, die Iadv Blanche haar had toe
gestoken. „Ik ben daaraan gewend, want in het
land waar ik vandaan kom, gebeurde het dikwijls,
en wij hadden altijd eenige riemen bij ons."
„Zoudt u misschien met een stevig touw ge
holpen zijn? In dat kastje onder den bok ligt wel
wat."
De koetsier had dit echter reeds in de hand en
schudde ontkennend het hoofd.
„Dat is niet sterk genoeg, lady Blanche," zeide
hij.
„O, wat jammer!" riep lady Blanche uit. „Ed
ward
Lord Ferndale kwam terstond naar het rijtuigje
toe, „Zij kunnen niet verder rijden, men zal het
rijtuig naar huis moeten brengen."
Na een oogenblik aarzelen voldeed hij aan het
onuitgesproken verzoek, dat hij in haar oogen las.
„Wilt u misschien naar ons huis komen en de
lunch: met ons gebruiken vroeg "hij aan me
vrouw Feitham. „U kunt niet in het rijtuig terug-
keeren."
Nora, die in het geheel niet tegen een wandeling
ppzag, stond op het punt, die uitnoodiging af te
slaan, maar mevrouw Feitham wisselde snel een
blik met haar en zeide
„Dat zal ons zeer aangenaam zijn, lieve lady
Blanche."
Nu de zomer voorbij ia en de nachten weer kouder worden, gaan de koeien 's avonds weder naar de stal
„Er is slechts voor één uwer plaats in mijn rij
tuig," zeide lady Blanche verontschuldigend. Nora
maakte een uitnoodigend gebaar en mevrouw
Feitham stapte in. Nora wandelde naast lord
Ferndale die natuurlijk van het paard was ge
stegen.
„Het is niet ver," zeide hij.
Er heerschte daarop geruimen tijd stilzwijgen,
hetwelk echter niet hinderlijk was. Eerst toen zij
den portier gepasseerd waren en lord Ferndale dien
met een vriendelijken glimlach had gegroet, werd
over en weer een opmerking gemaakt.
Toen Nora bij een kromming van de oprijlaan
het huis in zicht kreeg, uitte zij een kreet van ver
rassing.
„O, wat mooi I" zeide zij. „Het lijkt wel een schil
derij 1 Geen wonder' dat u er veel van houdt en er
trotsch op zijt."
„Ik vind het prettig dat u het mooi vindt, zeide
hij met een glimlach. „Maar hoe weet u, dat ik er
veel van houd Maar dat komt er eigenlijk met op
aan, het is waar," voegde hij erbij.
Hij v.erviel weer in zijn vorige zwijgzaamheid,
en spoedig traden zij het groote huis binnen, dat
aan de buitenzijde ook ai een groot verval toonde.
XII
Lord Ferndale had, toen het rijtuigje voor het
huis stilhield, zijn zuster in zijn sterke armen ge
nomen en haar naar binnen gedragen. Het'vertrek
waarin het kleine gezelschap zich bevond, was
betrekkelijk klein, en ofschoon alles er even oud
en versleten" uitzag, lag over het geheel toch een
onmiskenbaredeftigheid, die door alle armoede
niet kan worden verdrongen.
Door de groote vensters had men het gezicht op
een Italiaanschen tuin, die vroeger zeer mooi moest
zijn geweest, maar door duidelijk zichtbare verwaar-
loozing thans in een halve wildernis was herschapen.
„Vindt ii den tuin mooi wat aanleg betreft,
bedoel ik, miss Norton vroeg lady Blanche.
„Ja, dat vind ik zeker," antwoordde Nora, „het
is een heerlijke tuin om erin rond te dwalen."
„Het is jammer, dat wij te arm zijn om hem eens
netjes in orde te laten maken," ging lady Blanche
voort, met beminnelijke openhartigheid.
„O, maar ik vind hem zoo ook mooi," zeide Nora.
„Hij herinnert mij aan de wilde plaatsen in Australië,
waar wij gewoond hebben."
„Werkelijk?" vroeg lady. Blanche belangstellend.
„Dat is interessantU moet mij daarover eens wat
meer verteilen. Hebt u zooveel gereisd O, wat
benijd ik u daarom 1"
Een der bedienden trad op dat oogenblik binnen
en kondigde aan, dat de'lunch gereed was. Tege
lijkertijd schoof hij de gordijnen open, die het ver
trek afscheidden van een grooter, waarin de tafel
gedekt was.
Tijdens den maaltijd informeerde lord Ferndale,
die eerst op werkelijk roerende wijze voor zijn in
valide zuster had gezorgd, met belangstelling naar
Nora's leven in Australië, en of zij het in Engeland
nogal kon wennen.
„O, ik houd van Engeland," antwoordde zij,
„na het moeilijke leven in Australië doet het kalme,
rustige leven hier zoo goed."
„Dat kan ik mij voorstellen,"
zeide hij, „ofschoon het zwerven
in die uitgestrekte wildernissen
toch ook wel zijn aantrekkelijk
heid zal bezitten."
„Zeker, maar u moet ook niet
vergeten, dat men dikwijls ver
moeienis, honger en dorst te ver
duren heeft opzulke zwerftochten,
en dat valt niet mee,"
Hij werd in het geheel niet ver
legen door deze openhartige woor
den gedurende eenige oogen-
blikken liet hij zijn donkere oogen
met peinzenden blik op haar
rusten. Nora ging voort
„Mijn vader was zeer arm, en
men ziet niet het mooiste gedeelte
van een land, ais men geen of heel
weinig geld bezit. Misschien houd
ik wel zooveel van Engeland óm
de sterke tegenstelling. U weet
toch, dat ik nog maar heel kort
rijk ben
Hij knikte bevestiger Mis
schien vond hij het -rel wat
vreemd, dat een jong meisje,
hetwelk hij voor de eerste maal
ontmoette, zoo openhartig was
omtrent de groote verandering
in haar leven, maar hij liet
daarvan niets blijken.
„U zult dat wel interessant
vinden," veronderstelde hij.
„Ja, dat is het ook wel," zeide
zij met een glimlach, „en dat zal
nog wel sterker worden als ik het
eerst eens goed kan beseffen. Nu
heb ik nog dikwijls het gevoel
alsof ik mij in sprookjesland bevind, en straks zal
ontwaken uit een mooien droom
Zij hield plotseling op, bedenkend dat zij teveel
over zichzelf sprak, dat zij tegenover een vreemde
te openhartig was geweest. Blozend keek zij de
anderen eens aan, maar mevrouw Feitman ont
moette haar blik met een geruststellenden glim
lach, en op het gelaat van lady Blanche stond alleen
vriendelijke belangstelling te lezen.
„Ik kan mij uw gevoelens heel goed indenken,
miss Norton," zeide lady Blanche. „Het zal dan
ook wel een heel ander leven voor u zijn. Intusschen
als u het ons niet had verteld, dan zouden wij toch
aan uw uiterlijk en uw houding die groote veran
dering in uw leven niet hebben kunnen bemerken."
Nora vond dat heel vriendelijk gezegd en het
liefst zou zij naar lady Blanche toegegaan zijn en
haar een kus hebben gegeven.
„O, maar ik heb van alle kanten hulp ontvangen,"
zeide zij. „Mevrouw Feitman heeft zich over mij
ontfermd en ook aan mijnheer Chalfonte heb ik
veel te danken."
„Mijnheer Chalfonte vroeg lord Ferndale ver
baasd. ,,U bedoelt toch niet dengene, die u zijn
vermogen naliet
„Neen, mijnheer Jack mijnheer John Chal
fonte bedoel ik," vertelde Nora blozend. Zij werd
verlegen, en mevrouw Feitham, die dit bemerkte,
kwam haar te hulp.
„Dat is mijn neef Jack," zeide zij. „Hij was particu
liersecretaris en een goed vriend van den heer Chalfont,
die zijn naam zonder „e" schreef, in tegenstelling met
den onzen. Jack is nu rentmeester van miss Norton."
„Ah juist, nu begrijp ik het," zeide lord Ferndale.
„Ik heb uw neef, mijnheer Chalfonte, nog niet ont
moet, maar hoop binnenkort dat genoegen te heb
ben." (Wordt voortgezet.)