Panneke-vet
ONS LAND IN WOORD RN BEELD
535
Dooo JAAK BOONEN
Koob en Pier waren dikke witten, beste vrienden, al
hoewel ze er steeds op uit waren elkaar te pesten en te
judassen. Doch wat zich tart en plaagit, dat heeft zich
lief. Ze zagen en spraken elkaar bijna dagelijks, vooral
in de lange winteravonden en 's Zondags dronken ze
regelmatig na de Mis hun borrel onder het leggen van
een kaartje. Daar werd dan met de knokige-eeltige vuis
ten op tafel geslagen, dat de glazen sidder-rinkelden,
vooral als de een de viktorie nabij was. Buitenstaanders
zouden gemeend hebben, dat het voor een koe gong, zoo
ernstig staarden ze op hun spel en vingerden ze met de
kaarten. En als soms een maar eens een schijn had van
te foetelen of bedrog te plegen, dan klonk een lawaai en
muilgevecht los, dat hooren en zien vergingen.
Maar als het Angelusklokje klepte, smeten ze de kaar
ten over tafel, sluipten oogenknipperend en lippensmak-
kend hun gendarmen ofte groote borrels leeg.
Samen kuierden ze naar huis, het kaartspel nog eens
overpratend. Dan roerden ze hun goed gejeneverde ton
gen over de dorpsnieuwjes.
Pier, zei Koob, van den os op den ezel vallend,
mijn vrouw gaat deze namiddag den bal verdrinken
bij boer Rinkens. Als ge na den middag komt, steken
we den bezem uit.
Aangenomen, zei Pier. Als het gaat om Lammeke
Smeerbuik eer aan te doen, dan ben ik er steeds bij, dat
weet ge.
Stel gij de spijskaart op.
Spek en eier. vind ik steeds het heerlijkste gerecht,
dat ik maar al te zelden krijg, want 't spek is thuis duch
tig aangesproken.
't Geeft niet, wedervoer Pier, in 't geniep lachend
over zijn haastigen inval, ik doe 't spek en gij de eier,
het brood en de koffie.
Akkoord, Pier. Ik verwacht u tegen drie uur.
Tot straks.
'n Smakeliiken
Een goeden inhang
Met deze woorden namen ze afscheid.
Him beide kleine hofsteden, verscholen achter hooge
populieren en breed-takkige noten- en kastanjebcomen,
lagen een tien minuten van elkaar. Beiden vervolgden
hun weg, peinzend op de lekkere smulpartij van straks.
Koob meende al dat 't vet van Piers spek rond zijn
kaken glimde en 't gebruind hartebifke op zijn tong te
roosteren lag. Pier dacht vandaag neem ik Koob te
pakken, dat het hem groen en blauw voor de oogen
wordt
Koob had de gewoonte na den middag achter de kachel
in te soezen. Dit wist de liilenspiegelsche Pier.
Na zijn eten wat te laten verteerd hebben, drentelde
hij wat rond het huis en schuur en treuzelde klipklap-
pend op Koob's woning af.
Hier gekomen, nam hij onmiddellijk zijn paar holle
blokken in de hand en piepte door het venster van de
voorkamer, waar Koob in zijn luierstoel te knikkebollen
lag.
Snel als de wind zette hij de klompen bij de buiten
deur, ijlde de gang in, dan de voorkeuken binnen, waar
het spek in den breeden schoorsteen langs een eiken wis,
zwart bedampt te drogen hing. Van uit zijn broekzak
haalde hij het groote zakmes te voorschijn en sneed een
breeden dikken homp van een malsche zijde af. Even
snel wipte hij naar buiten, stak zijn voeten in de klompen
en keerde dan zoo -luid hij maar kon den gang in, dwars
door de voorkeuken en recht door naar de zitkamer van
Koob, die als eene verschrikte haas uit zijn legerplaats
opvloog.
- Koob, zei Pier, met zijn homp spek zegevierend
zwaaiend., Ik ben klaar, wat dunkt ge?...
Prachtig, prachtig.... heerlijke brok, zei Koob,
glimlachend Hij wreef geeuwend zijn slaapdronken
oogen neg eens goed open en keek met begeerige blikken
naar het malsche stuk. Zijn flinke maag' werd erg ge-
prikkeld.
Daar werd nu geen tijd verloren. Onder den breeden
schoorsteen, waar een stil' haardvuur smeulde, werd het
uur aangewakkerd en de groote braadpan opgezet.
Pier sneed dikke lange riemen af, intusschen dat Koob
naar het kippenhok om eier ging. Spoedig lagen de felle
harsten of breede braden te kiskassen. En als ze
van beide kanten geel uitgebraden waren, klotsten de
eier erop.
Zijn er zes genoeg, Pier
Liever meer dan minder, was 't leuke antwoord van
Pier, die zich heimelijk verkneukelde aan den geurenden
damp van 't knetterend gekiskas. En Koob sloeg er nog
een paar bij.
Waar staat de koffie vroeg Pier.
Boven op den rek van den schoorsteen, antwoordde
Koob, die in de schapraai zwart en wit brood nam. Pier
;Wd malsche grepen in de koffiedoos.
Vvfj '2'P-Pn dikke opschudden, niet Koob
Maar niet te erg, do! r~* de vrouw ziet.
Een boon minder of meer, maaJci jdr
uit.
En Pier draaide de knarsende koffiemolen alsof hij
d'e dorpsklok opwond, terwijl hij met schorre stem 't be
kende koffieliedje zong
Den edelen nektar zelf bereiden
Is vast mijn allergrootste vreugd
Het malen doet mij zulke deugd,
Dat ik er nooit mee uit kan scheiden
En als de moor zijn liedje zingt,
Dan zing ik mede dat het klinkt
Ik laat het water dapper stroomen
En vul dan langzaam mijne kruik,
Dit juist bevat in haren buik.
Wat ik behoef om toe te komen...
De geur is fijn, de kleur is schoon
Des zoeten danks der mokkaboon.
De koperen watermoor dampte sissend en Pier bijder-
hand als een vlugge kellner, greep de gebruinde koffie
kan, vulde ze met gemalen koffie en schudde een «dikke»
op;
Koob had een overgroote tinnenschotel gekregen om ze
vullen met het iekker gebraad. Ook had hij reeds een
barm sneden brood en mik op tafel liggen.
Dampende koffie werd ingeschud.
PIETER DE MUYLDER
Deken van het Verbond der Tooneelvereeni-
gingen van Sint-Jans-Molenbeek vierde op
20" November zijn 60-jarig- jubileum
als tooneelliefhebber. De kranige 78-jarige
ouderling maakt sedert 50 jaar deel uit van
het Bestuur van de Koninklijke Tooneel Maat
schappij „De Broedermin" waarvan hij 40 jaar
het voorzitterschap bekleedt.
De aanval van begeerige magen begon.
'n Smakelijken.
Stevigen inhang.
Koob had den breeden koek in tweën gesneden om
geen ruzie te krijgen. En lippensmakkend ging het nu
verder met behulp van Adamsvorken.
De lekkere kost vloog erin als klokkespijs. Geen
woord werd meer gesproken. Beiden bekeken elkaar, nu
en dan knipoogend en buikstreelend.
Als de katten muizen, miauwen ze ja niet
Toen de buikjes too en top, .eivol verzadigd waren,
wreven ze hun nakauwende monden met de vettige han
den af en zegden voldaan
Ik kan niet meer
Ik heb meer dan mijn bekomste.
Nog een paar kopjes mokka werden opgeslorpt om
't grof gcpeuzel af te spoelen.
len. Pas had hij de deur geopend of hij liep bijna Lise-
beth, zijn vrouw, omver, die met wijd opengespannen
neusvleugels de ongewone geur opsnoof.
Wat is dat?... Ge hebt hier gebraden?...
Wat?... Wie is hier geweest?
En verder snuffelde ze, rook..., zag toe!...
Hemelsche deugd Mijn spek
WatDaar is niemand aan uw spek geweest.
Wat Meer dan twee kilo is weg.
Wat zegt ge
Ja, meer dan twee kilo is weg.
En meteen grabbelde ze een stoel om het overblij
vende stukje uit den schoorsteen te nemen.
Hemelsche deugdmijn spekDaar stommerik,
zoo pas is 't afgesneden. Dat ziet ge toch wel... Speel
niet langer den onnoozele... Vreetzak zoo 'n slokker.
In een maand krijgt ge geen stukje meer over uw
tanden
Ik ben niet aan 't spek geweest.
Dan heefit het een andere gedaan... En wie is de
andere... En waar is de dief?...
God zal me lief hebben zuchtte Koob.
Lisebeth greep driftig de pan, die met den binnen
kant in een hoek tegen den schoorsteen hing.
Nog een bewijs van uw gekiskas. De pan is nog
warm en ze glimt van 't vet.
Daar, daar liggen nog versche druppels vet op den
vloer
Ze voelde nu aan de koffiekan.
Ook deze was nog warm. Ze lichtte het deksel.
Ha, zoo 'n sterke schud ik nooit op. Maar wie
is hier geweest Of hebt gij dat allemaal alleen in uw
lang, gulzig lijf geslagen
Koob was geheel en al versuft.
Wie is hier geweest, vraag ik u Of hebt gij het
zelf alleen uit .louter beesterij, uit vraatzucht gedaan
O zoon mannen
Driftig liep Lisebeth op en neder door de breede keu
ken. Nu opende ze de schaapraai en onderzocht het
brood.
O, gij moet nog al klanten gehad hebben Ik zie
wel wat ik zie. Zeg me wie allemaal hier zijn geweest.
Gij hebt langs t spek gesneden of er geen opkrijgen
aan is.
Ik zeg u dat ik niet aan 't spek geweest ben.
vVie dan Gij hebt ze dan zoo inaar laten begaan
Noemt me ze, ik ga ze achterna. Zij zullen mij duur e:
raar spek betalen.
Ja, waar zijn de dieven
Hoe dieven Zijt gij dan weg geweest Hebt gij
neg niet het huis kunnen bewaken gedurende enkele
uurtjes dat ik afwezig ben Waar zijt ge dan geweest
Hier en nergens anders.
Dan weet ge wie aan mijn spek geweest is. Spreek
op of ik iocp naar den veldwachter.
Wie zou hier geweest zijn Daar is niemand anders
hier geweest dan Pier' Flengers.
En gij twee hebt zoo gegeten, neen zoo gevreten
Zwijg, Pier zit in de kamer.
Wat zit ik met Pier in. Die behoeft hier niet als
een koe kgmen te vreten in mijn afwezigheid.
Zwijg.
Ik zwijg niet. Wacht, ik zal hem de koffie wel eens
voorzetten.
En woedend vloog ze de kamer in.
Doch er was geen vraatzuchtigen buurman meer te
zien. Het raam stond wagewijd open. Pier, om alle
v.crm en donder af te weren, had de plaat gepoetst.
Ik zie geen Pier.
Dan is hij stil door 't venster uitgewipt.
Een reden te meer dat ik gelijk heb dat gij hier op
barstens toe gesmuld hebt.
Ik herhaal u nog eens dat ik niet aan 't spek ge
weest ben. Dat wat wij gegeten hebben, had Pier mede
gebracht. Dat was ons akkoord.
Klets niet. Ik zie wat ik zie. Mijn spek is meer dan
cp de helft verminderd. O, die sloeber van een Pier.
Maar ik zal hem...
Toen de vrouw een beetje bedaarde, vertelde Koob
eerlijk het relaas van hun smulpartij, maar kon zijn
cogen niet gelooven dat Pier niet zijn spek, maar dit
van Koob zelf in de pan gelegd had.
is het en niet anders. Die heeft u bedonderd-,
teen ge sliept, woedde Lisebeth. En weder bracht ze hem
bij t versch afgesneden spek en Koob moest bekennen
dat hij door Pier beetgenomen was.
- Och, dat is maar geleend. Dat zullen wij wel vin
den, suste Koob.
Als gij hem dit niet betaald zet, krijg ik hem dubbel.
En beiden verzonnen een wraakplan, ieder voor zich.
Doch moeder de vrouw bleef intusschen een gansche
Dat moesten wij alle dagen hebben, wijsgeerde Pier. week mopperen en zeuren over haar mooi spek en als
Dan kreegt ge 't kaveerKoob zei dat hij 's morgens ook nog eens gaarne een
Beter eenmaal vetten Dinsdag, dan alle dagen stukje spek zag, dan bitsigde Lisebeth hem toe
- t tï* nAnt mir 1 1 -1
mager.
Laat ons nu gauw alles opruimen, eer dat Lisebeth
binnenkomt.
Onmiddellijk waren beiden druk in de weer om alles
netjes op zijn oude plaats te zetten. En toen ze hiermede
gereed waren, zei Pier
Nu zal moeder de vrouw niets merken. Kom Koob,
j PPn .^aartje, terwijl ons wej gevulde buikjes
rustig teren.
Mij goed.
Koob ging naar de voorkeuken om de kaarten te ha-
Ge hebt uw voorraad al lang ingeslagen. Anders
gaat ge maar bij Pier in den kost.
En telkens dachten beiden hoe ze Pier in de val zou
den krijgen.
Erin loopen zou hij
PROBAAT MIDDEL
Dokter, mijn kwaal is, dat ik zoo luid snork. Soms
wordt ik er zelf wakker van.
Waarom gaat ge dan niet in een andere kamer