De Voorbijganger ONS LAND IN WOORD BN BEELD 567 In zijn centje knieknikt de voorbijganger verder. Bo ven zijn hoofd gcudglanst een heete zen en onder zijn voeten brandt de gloeiende weg. De wandelaar vervolgt slenterend zijn gang. Nu en dan bij horten en stooten rinkelt zijn stok met ijzeren punt voorzien. Ondanks zijn zwaren knapzak, die langs zijn rechterzijde afbengelt, is zijn stap tamelijk regelmatig. Zijn stief els hebben de kleur der steenen, zijn knevel en zijn wenkbrauwen zijn koortsig kalkwit. Hij komt van verre. Alhoewel de helling opstij gend. vertraagt hij daarom zijn gang niet. Hij versnelt hem in tegendeel, terwijl hij met zijn knippende cogen een klein huisje boven op het toppunt in de gaten krijgt. Reeds onderscheidt de man het uithangbord boven de deur van het kleine huisje Hier rust men na bergop Hij spoedt er naar toe, landt er eigenlijk en met een hand betast hij de muren. Hij is ontroerd. Een oogenblik wacht hij om het kleine huisje in ocgenr schouw te nemen en om een weinig adem te scheppen. Zijn ongeduld overwint hem. Hij overschrijdt den drem pel en blijft rechtop in de deur staan. Daar is niemand. De man treedt binnen. Hij doet den draagband van zijn knapzak Jos en klopt hard met den voet op den vloer. Dan met de vuisten op de heupen wacht hij, om de deur achter den toog in het oog te houden, en alsmede de verrassing van haar te bespieden. die weldra zou binnen komen. Het is een kind, een meisje van negen a tien jaar, dat in de deur verschijnt. Zij bekijkt den man zonder een woord te zeggen, een weinig bedeesd. De man bekijkt ook het meisje. Hij twijfelt en zegt Gij herkent mij niet. Het kind doet teeken van neen. Na een oogenblik glimlacht de vreemdeling opeens, en met zijn ruwe stem, die hij tracht te ver zachten, vraagt hij Herkent gij mij niet, Jane Bij het hooren van haar naam, maakt het meisje zich ongerust, zij verzekert zich, door een achter- waartssche blik of de woonkamer open is. De man heeft deze beweging bemerkt. Hij glimlacht nog eens. Dan, met een manier van iemand, die zijn verrassing wil bewaren Is uwe moeder thuis zegt hij tot het meisje. Ja, antwoordt zij, zij is in den kelder. Roep ze eens, ik wil haar spreken. Het meisje is vertrokken. De man kijkt rond. Hij beziet de rie ten stoelen, en tafels met hun ta pijten toile-ciré, waarop kleine windmolens draaien. Hij beziet den toog en zijn zinken plaat waarop drie vliegen zich cm een teugje bier beijveren. Ook beziet hij de geverfde pompen en de stellage waar zich de glazen met deksels op bevinden en de flesschen en de kruikjes. Hij ziet, hij herkent en hij voelt zich opnieuw ontroerd. Wanneer het kind weer verschijnt, staat hij weer in dezelfde houding met de vuisten cp de heupen, loerend op zijn geluk. Maar het meisje zegt Moeder kan niet onmiddellijk komen..., zij ordent de flesschen zij zegt maar een oogenblik te wachten... Voorovergebogen over zijn knapzak opent de man. hem en haalt er een kaki-zakdcek uit, waarmede hij zijn voorhoofd afdroogt. Het kind zag, dat het zweet op zijn wangen een glinsterende kleur gelegd had1, als het hars op het boomenschors, toen hij nog eens zijn hals en zijn handen overveegd had, liet hij zich eerder vallen dan te cetten op een stoel. Nu hij eindlelijk het einde van zijn reis bereikt had, endervend hij een onmeetbare vermoeidheid. Zijn lippen waren droog. Geef mij een glas bier, zegt hij tot het kind. Zij vulde een glas en hij bracht het tot bij de neus. Kent gij mij niet, Jane 'herhaalde hij, den arm vooruit brengend om haar te vatten en tot zich te trekken. Met een sprong rakte zij zich los en vluchte achter den toog. Hij maakte een gebaar van leedwezen, maar was niet bedroefd. Hij glimlachte integendeel ails om te zeggen Gij zult seffens wel zien. Hij bevochtigde zijn lippen in zijn glas en zoog luidruchtig het schuim van zijn knevel. Wijl de vrouw nog steeds achter bleef, viel het hem moeilijk aan zijn nieuwsgierigheid weerstand te bieden. Hij vroeg Gaat het goed met moeder Welja, antwoordde het kind. Hij twijfelde een oogenblik en ging voort En uw vader Ongemerkt bekeek hij haar op zij. Hij stelt het ook goed, zegt het kind. Hij was verwonderd. Nooit had hij nieuws laten weten. Niet een keer had hij geschreven. Hij kon niet schrijven. Toch vroeg hij nog Gaat hij welhaast terugkeeren uw vader? Ja. 2egt het kind. Wanneer dan Wel seffens. Zijn verwondering groeide aan. Hij ondervroeg Weet gij niet waar hij thans is, uw vader? In de steengroeve, antwoordt het kind. De man bekeek haar strak en stompzinnig. Er was een schrik in hem, zonder dat hij het wist welke het was een eenvoudigen stumperd, als hij was, erg langzaam in het begrijpen van zijn ongeluk. Maar indien hij het niet heelemaal onderscheidde had hij er toch een duister voorgevoelen van in zijn ruw wezen... Hij nam een onverwacht besluit. En indien gij hem terugzaagt, uw vader, zcudt gij hem herkennen. Het meisje was deze maal verwonderd. Wei zeker, zegt ze. Dan dan zeg eens hoe hij er uitziet Er lag een smeekbede in zijn stem en in zijn oogen. En hij boeg het hoofd naar de kleine om het masker van Binnenvaren van de haven van Antwerpen bij zwaar weer. kende ze geen vrees meer. Zij liep de nieuw aangeko- menen tegemoet. De voorbijganger had het hcofd opgeheven en bezag den andere. Zijn aangezicht teekenae noch haat noah ■wrok, enkel een pijnlijke nieuwsgierigheid. De andere was een groote en ruwe steenkapper, die een weinig voorovergebogen luisterde naar het verhaal van Jane. Als zij alles verteld had, richtte zich de steen kapper weer op en bekeek den vreemdeling. Hij bemerkte de uitputting in zijn trekken en het armoedig plunje. Hij zei vertrouwend Gij wilt mijn vrouw spreken Eènige ©ogenblikken zweeg de man. Daarna antwoordde hij Ik wilde Maria Buin spreken. Dat is de naam van haar eerste, wedervoer de andere. Ik noem haar zoo maar, wijl ik haar enkel uit dien tijd ken. De steenkapper vernam niet gaarne iets over de tijden van de eerste. Hij bitste hem toe Waarover wilt ge met mijn vrouw spreken Maar de andere wedervoer Over een zaak die haar aangaat. De echtgenoot drong niet aan. Doch zijn argwaan en ziin afkeer vermeerderden. Ook toen c?e vreemdeling op de kleine peuters wees en vroeg Zijn die twee de uwe antwoordde hij ruw Stelt gij er belang in? Een n ieuwsg ierig heid De steenkapper schuddebolde. Hij gaf een uitlegging Die twee daar, zijn de mij nen en die daar (en hij wees op Jane) was van hem... Maar voor het oogenblik zijn het allen de mijne. En zijn hand streelde de weelderige lokken van het meisje, dat tegen zijn beenen leunde. De vreemdeling nam zijn glas, maar hij zette het terug zonder het aan zijn lippen te brengen want het was ledig. Hij wachtte droevig... Opeens vroeg hij Gaat het goed met het huis houden Zeker, antwoordde de an dere. Opnieuw verviel de man in v stomme gepeinzen.* Er was een gerucht achter de deur van de toog bank. De werkman zei Het is mijn vrouw die af komt. Nu wierp de vreemdeling het geld op de tafel, om zijn bier te betalen en knoopte dan met een langzame beweging zijn knapzak om de lenden. De steenkapper bekeek hem Welnu gaat ge nu vertrek ken De andere gaf geen antwoord. Dan.wilt ge mijn echtgenoote niet spreken? Het is thans niet meer noodig. angst op te dringen. Maar zij wees met den arm naar een ovale lijst aan de muur. Zoo is hij als die daar, antwoordt zij. De vreemdeling sloeg een oogopslag op den toog, de Toen de man zijn blik van het portret afwendde porceleinen pompen, de met deksels voorziene glazen, het portret van een onbekende in steenkapperskiel de wit-geschuurde tafeltjes... en hij ging naar de deur. pinkten zijn oogen alsof hij een geweldigen slag op het Doch alvorens den drempel te verlaten, draaide hij zich hoofd had ontvangen. Hij ademde zeer diep, en vaagde cm en vroeg nog eens zich met de kaki-zakdoek zijn voorhoofd af, dan dronk Dan is het gelijk ge zegt, het gaat goed in het hij uit zijn glas een grooten teug en bleef in de ruimte huishouden staren... Wijl ik het zeg 1 Maar opeens sprong hij kaarsrecht en protesteerde. De vreemdeling overschreed den drempel en begaf Hij duidde het portret aan. zich op weg, in de hitte en het stof. Hij legde de handen Dat is vader niet, het is je vader niet, je vader... op de oogen, als verblind door het sterk zonnelicht. Dan Hii drukte vooral op je heimlijk en geweldig. ging hij langs het bordes met een loodzwaren knapzak. Het kind begreep hein met. Hij herhaalde Zijn stiefels hadden de kleur der steenen, zijn knevel en Uw vader, ziet gij, is het niet... Dat is de vader wenkbrauwen waren kalkwit, hij kwam van heel verre, van Jane niet.Van op den drempel, zag de steenkapper hem in de Dan antwoordt opeens het kind verte wegpleinen en hij murmelde Ach neen, het is mijn vader niet... Die schooiers! Niet tevreden met het volk op de Hij had dien blik van een schipbreukeling, die een de 9roote wegen uit te plunderen, zouden ze u nog uw reddingsplank ontwaart Hij sprak langzaam, opdat de vrouwen durven rooven. kleine zijn gedachte zou kunnen volgen. 1 --Wie is dan uw vader? Het is de andere, de eerste... Waar is hij Hij is vertrokken. Waar naar toe - Naar den oorlog. En... en dan Daar is hij gestorven. De man zweeg. Hij nam een grooten teug gelijk hij daar straks gedaan had. En hij bleef roerloos stom zonder een woordje te spreken. Buiten doften voetstappen op den weg. In de deur verscheen een man, die een klein kind van 5 jaar aan de hand hield en een op den arm droeg dat jonger was. Het is vader met Jaap en Klaartje, wedervoer het HET BEWIJS Ze hebben den inbreker gevat, hoor ik. Ja, hij liep in vrouwenkleeren over straat. Hoe kwam het, dat ze zoo gauw merkten, dat hij geen vrouw was? Hij moet toch zeer goed vermomd zijn geweest. Ja, dat wel, maar hij liep een modewinkel voorbij, zonder naar de uitstalling te kijken. GOED AFGEKEKEN Hoor eens, zei d'e jonge moeder tegen haar doch tertje, van avond komt de dominé bij ons. Ik hoop, dat gij u dan als een dame gedragen zult. Moet ik dan sigaretten rocken, mammie, en met mijn beenen over elkaar zitten en likeur drinken en de meisje uit eigen beweging. Want nu vader er was, Charleston voor hem dansen

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

Ons Land | 1926 | | pagina 7