Zomeravond
Van 't Meisje uit Magdala een blauwe kabbelende woudbeek vol watervalletjes en geen geluid kwam over hare lippen. Toen kwam alles
rijen en sieraden naar het Lente-ontwakende Jerusalem bloedig gekneusd. De benauwdheid neep haar de keel
sleepte. Maar teen weer slenterde Maria verder, langs dichtze wilde huilen, om hulp gillen, cm Rupi, maar
rotsplekjes. Ze plukte een gansche tuil jasmijnen, vlocht haar vaag voer... 't duisterde in haar hoofd, ze zonk
een schitterende krocn met blcedrcode papavers en neer op het klammige mos en verloor het bewustzijn...
dwaalde voort, immer verder tusschen de dichte ceder- toen heel vaag... loom, besefte zij dat sterke armen
But at the gate cf this garden. He is bocmen. Gansch den dag docr slenterde zij mijmerend haar optilden, en verder \&egdroegen... verre, heel
waiting always, waiting to Tci^tvoort, tot ze, inden namiddag, vermoeid zich neervleidde verre... Waar? ze wist het niet. Ze was zoo moe..., o
IKUoKIN.) jn £je schai;liw van een breede seringenstruik en weldra zöö vreeselijk moe... en ijl in 't hoofd..., t was een
Ik ga jullie heden vertellen van het kleine meisje met ganscb afgemat, in een diepen kinderlijken slaap ver- zware droom... Iemand legde haar neer ergens op iets
de ravenzwarte haarlokken en de blauwe-meer cogen. zonk... zachts..., frisch koua water werd haar op het hoo»d
het tienjarig snoezig meisje, dat, tweeduizend jaar gele- gespreid.
den, leefde in Palestina, te Magdala, het kleine stadje Het eerste morgenrood kleurde den horizont en de
met zijn vele marmeren paleizen, dat als een melkwitte Reeds was de zonne in purpergloed'weggezonken ach- leeuwerik keelde door 't bosch, toen Maria's ocgen zich
parel verscholen lag tusschen de landouwen en cvpres- ter de palmbosschen op de heuvelrei, reeds hadden de traag €n pijnlijk naar het licht openden. Teen ze zich
bcsschen. papaverblommen en bosch viooltjes hun teere kelkjes toe- pijnlijk half oplichte, zag ze naast haar een mooie jonge
Zij was tien jaar oud. vlug, lenig en parel-mooi als geeuwen, teen Maria Magdalena. onder de seringen- knaap staan, met edele gelaatstrekken vol eenvoud en
haar geboortestadje en zij heette Maria. De boeren uit struik- ontwaakte. goedheid. In zijn helder blauwe ocgen lag een glans van
het omliggende, die aan haar vader, den schatrijken Ze wreef zich cle cogen uit en schrikte naast haar verre horizonten, een scheemring van groote zoetheid en
'andsheer, pacht betaalden, noemden haar ook nog Mag- lag de bundejasmijnen verslensd uiteengespreid. en lief-de. Zijn zachte hand streelde over haar zwarte haar-
dalena, ter wille harer afkomst en telkens als Maria- invallende duisternis alomme. De benauwdheid greep lokken. Maria voelde zich veel verkwikt en rustig.
Magdalena, vergezeld van hare Egyptische slavinnen, haar om 't kinderharte. Ze snelde op een heuvel, maar Mijn redder..., stamelde ze zacht...
langs de uitgestrekte korenakkers wandelde, bogen de de duisternis was te ver gevorderd om Magdala te kun- Toen glansden de ocgen van den knaap met een
bezweette maaiers neer voer haar, want zij was eenig nen enderscheiden toen ijlde zij opgejaagd verder over scherpe glans.
dochtertje en zeer trotsch op haar vaders landgoederen, de smalle boschwegels, tusschen de spookachtig-dreigend? Nog niet, Maria Magdalena, mijn uur is neg niet
Kijk, Rupi, jubelde ze dan tegen haar groote trouwe boomstammen en de neerhangende struiken ze werd gekomen. Maar ééns nadert de dag dat Ik uw redder
hond. kijk Rupizooverre je zien kunt, van hier aan de vreeselijk bang, teen in de verte de kreet van het lui- zijn zal c'ie tijd vliedt snel en die dag is niet zooverre
paimbccmen tc-t ginds- heel verre aan de heuvelrei met paard schril weergalmde. Zij liet een gil en hervatte meer...
cederbccmen, zooverre je ccg reikt, louter bezittin- haar leep, struikelde en schramde ziel, ten bloede aan de Zij glimlachte, maar verstond de beteekenis zijner
gen!... En Rupi. de groote witbehaarde hazewind, scherpe boschdoomen. Haar aangezicht was gloeiend woorden niet.
stapte trotsch naast zijn even trotsch meesteresje, die heet, haar armen mee en leem en haar kleine voetjes Hce heet ge, mijn redder 7 En waar woont ge En
fier en slank over de
landwegels kuierde en
hoofdknikkend neerzag
cp de zonverbrande
maaiers. Zij huppelde
tusschen het koren om de
zemerroode kolleblcemen
te plukken, ofwel vleidde
zich neer naast Rupi,
langs de groote heirbaan
die naar het witte Jeru
salem leidde, met zijn
schitterende paleizen en
tempels waarover haar
vader zoo dikwijls ver
telde. Zij kon weer luis
teren naar het melanko-
lisch gezang der kameel
drijvers, die naast hun
dieren, traag voortsloften
in de gouden middagzon,
op weg naar de geheim
zinnige stad...
Toen was Rupi ge
storven. 't Gebeurde cp
zekeren sag in 't najaar,
heel vrceg bij 't morgen-
gloren. Den ganschen
nacht had zijn arme hon
denlichaam van stuip
trekkingen getrild. Zijn
bloedaders waren vree
selijk gezwellen onder
den witbehaarden pels.
De verraderlijke adder-
Niettegenstaande het volop wintert is het toch altijd aangenaam nog een zomerzicht te kunnen bezichtigen,
hoe mooi en aantrekkelijk er all'es uitziet en hoe gansch de natuur herleeft, ziet men hier duidelijk op deze foto.
beet was hem te sterk geweest en uitgestrekt op den
marmeren vloer der voorzaal, zijn stervende trouwe
cogen nog eenmaal op zijn meestersje gericht, blies Rupi
den laarsten adem uit. terwijl het blcedschuim den grend
kleurde.
Maria weende bitter over het verlies van haar edelen
speelmakker zij liet hem begraven aap den voet van
den groeten treurwilg in vader's park. Zij plantte een
palmstruik cp zijn graf en kwam dikwijls heel dreef 3:
mijmeren op de plek waar Rupi rustte.
Zulks gebeurde in het najaar, maar toen wederom de
eerste lentebloesems het land wit tooverden en de fris- I
sche geur van seringen en cypreskruid over de velden
walmde, als een bezielende levensba'sem, toen vergat'zij S
Rupi in zijn doodenslaap. :JÉ
De blauwige luchten, het klaterende zonlicht, de dei-
nende velden, en de dichte wuivende palmbosschen met gc
hun geheimzinnige overlommerde woudplekjes, vol viool-
tjes en lotusbloramen 't Geleek alles een groote heldere
droom, een machtig eden. Magdala lag daar te midden jip
der ontwakende natuur als een zachtwitte opaalsteen
te raidden van smaragd O, die eerste geurende lente-
winden, die Maria's zwarte haarlokken deden opfladde-
ren, terwijl ze alleen door ide weilandien liep Alles was
heerlijk-mooi cp haar vader's bezittingen ze veelde zich
trotsch opgetogen terwille van alles, de lucht, het licht, p
het green, het gansche lenteontwaken...
Zij kon dien morgen de verzoeking niet weerstaan
om gansch alleen, zonder hare slavinnen, weg te sluipen,
voort te huppelen tusschen de grasheuvelsdan verder
altijd maar door ever de groote heirbaan. Ze bleef een m
tijd lang bewonderend staan kijken naar de kleurige
karavaan, met kameelen en Ismaëlitische kooplieden, die
zware vrachten tapijten, goud-brocaat, geurige spece-
I
Langgerekte klokkenklanken
Stoeiden over veld en wei
Pogend 's hemels Heer te danken
Voor den dag die vloog voorbij.
II
Stilte viel alom op de aarde;
Sprekend zoetjes tot mijn hart,
Dat, met vreugd ook vrijheid paarde.
Losgerukt van dagensmart.
III
Trage, zoete melodieën
Walmden uit het heikruid op;
Stijgend lijk zwermen bieën
Steeds ten hoogen hemel op.
IV
Gansch de schepping zonk in vrede;
Teeken dat de nacht was daar.
En ik stuurde een laatste bede
Op naar 's hemels Hoogaltaar.
Arendonck. Edère CORNET.
uw vader's landgoederen,
zijn ze rijk en uitge
strekt Beheerscht hij
ook vele palmwouöen en
akkers
- - Mijn rijk is niet
van deze .wereld. Maria
Magdalena. 't Is verder,
veel verder engrootschet.
Daar alleen is de weg
veilig. Ik ben Jezus, hier
gekomen tot troost van
vele smarten, heling van
vele wenden en veel wee.
♦^llen die -ik opwek uit
de ellende, zullen met mij
eens in het machtige rijk
mijns vaderswonen;maar
de weg die tot daar leidt
is eng en moeilijk en
duister. Om hem te be
wandelen, behoeft ge het
Licht, het eeuwige Licht
van hierboven...
Ge praat heel vaag,
mijn kleine redder en
duister. Ik verkies boven
al, de weiden en wouden
mijns vaders met de vele
heuvelreien en de rozen
en varens en al wat mooi
en lieflijk en kleurig is.
'k Hou van wandelen, te
stoeien in den wind, te
slenteren in 't zonnelicht
tot!..
de nacht zal in
vallen en ge zult verloren fladderen, Maria, en je ziel.
hart era lichaam gekneusd en gewond zullen neerzakken
op het pad, en Iemand u zal optillen naar het Licht.
Zult gij dan aldaar wezen, mijn lieve redder, om mij
te genezen en op te beuren vroeg ze glimlachend, on-
geloovig.
Eens zal Mijn uur aanbreken, Maria Magdalena...
Toen weerklonk eensklaps groot gejubel aan den rand
van de boschplek en vele slaven drongen tusschen de
bcomen...
De kleine meesteres is weergevonden Juich
En toen de gansche stoet van slaven zich traag ver
wijderde met Maria Magdalena op eene zachte draag
berrie, draaide zij nog een laatste maal, haar hoofdje
naar Jezus toe, die roerloos stil, dit alles aanschouwde
k met een blik vol innige goedheid.
Vaarwel, mijn redder riep ze met gulle vriende
lijke stem.
Toen verhelderde het gelaat van den kleinen Jezus.
Zijn aangezicht glansde van een bovenaardsch licht en
zijn blauwe oogen ten hemel richtend, murmelde Hij
Tot weerziens, Maria Magdalena, de dag is niet
zóó verre meer...
L. NAUWELAERTS
PLAATSVERVANGER
Een jeugdig echtpaar had ruzie gekregen. Mevrouw
ging woedend naar haar kamer, nadat ze met een smak
3 de deur had dichtgeslagen. Daar aangekomen onderhield
ze een zeer goed hoorbaar gesnik. Na een kwartier riep
ze de meid en vroeg
- Is mijn man nog in zijn kamer?
Jawel, mevrouw.
Kom dan hier staan en jank een tijdje. Ik ben er
moe van en wil even uitrusten.
ONS LAND IN WOORD EN BEELD 631