De Eenmanswagen
ONS LAND IN WOORD EN BEELD 661
hij wierp een verdrietigen blik op den bodem van
het kopje, nadat hij het had leeggedronken, wendde
zich weer om en sliep opnieuw in.
Toen hij voor de tweede maal wakker werd,
vroeg hij dadelijk om eten en naar.... Molly.
En toen het kind hem het eten mocht brengen, was
hij zichtbaar nog meer verheugd over haar komst
dan om het toch zeer welkome voedsel.... want
hij had een hevigen honger.
Het meisje keek hem ontzet aan toen zij hem
haar handje toestak, en zei echt-kinderlijk ,,Wat
zie je er mager en oud uit, Bill Ik geloof dat het
erg slecht met je is gewe-est."
,,Ja, best was anders," antwoordde Jack zwakjes.
,,lk ben met mijn hoofd op een steen gevallen,
Molly, en nu dacht ik dat mijn hoofd harder was
dan het werkelijk is. Daardoor heb ik er een gat
in gekregen. Dat is nu echter weer in orde, dus
wij zullen er maarniet meer over praten."
Ditmaal maakte zuster Ruth hem
geen enkel verwijt, en Molly was blijk
baar tevreden met de inlichtingen, die
zij had gekregen. De zuster had haar
voor het betreden van de ziekenkamer
gezegd, dat zij niet veel mocht praten
en vooral Bill niet vermoeien, maar na
een poosje begon het meisje dat zwijgen
toch vervelend te vinden en merkte
daardoor op
„Bill, je lijkt wel onze oude koe met
al die uitstekende beenderen."
„Dat is waar," gaf hij toe. ..Dat komt
omdat die twee mij half hebben laten
verhongeren. Wees maar niet bang,"
stelde hij haar dadelijk gerust, toen zij
een verontwaardigd gezicht zette. „Ze
zijn nu van gedachte veranderd, en wij
zullen het wel eens worden. Ik zal eens
probeeren, hoeveel ik kan eten, zonder als
een luchtballon in de hoogte te vliegen."
„Dat is goed, Bill," verzekerde zij
hein,, en terwijl zij zich naar hem toe
boog,'fluisterde zij „En ik zal je toffees
brengen."
„Graag, breng er maar zooveel mo
gelijk," antwoordde Bill dankbaar, want
daar heb ik al dien tijd naar liggen
verlangen. Ik ben ervan overtuigd, dat
ik al lang weer op de been zou zijn
geweest, als zij mij maar genoeg toffees
hadden gegeven."
Gedurende eenige dagen kwam Molly
Jack dikwijls bezoeken, maar daarna
werd het door den dokter verboden,
want het ging met Jack niet zoo goed
als hij en de verpleegster hadden gehoopt
en verwacht. Een ernstige zieke maakt
veelal in het begin van zijn herstel een
moeilijken tijd door; aanvankelijk schijnt
het hem heel goed te gaan, hij mag
opzitten, niet 'n kwartiertje of half uurtje,
maar werkelijk een langen tijd, en dan
komt plotseling de reactie. De vroegere
zwakte keert terug, en opnieuw zweeft
de schaduw van den dood over het
ziekbed.
„Wat zou er nu weer aan schelen,
dokter vroeg zuster Ruth angstig.
„De pols deugt weer niet, hij is niet
meer zoo opgewekt en ik geloof, dat hij-
weer achteruit gaat."
„Dat hoeft u mij niet te vertellen," antwoordde
de dokter, knorrig door de onverwachte teleur
stelling. „Ik weet echter op het oogenblik nog niet,
hoe het komt." Hij haalde de schouders op en ging
toen voort
„Die jongeman heeft iets op het hart, hij werkt
niet genoeg mee om een snelle genezing te bevor
deren. Ik heb wel geleerd, iemands lichaam te
genezen, maar van. zielsziekten heb ik geen ver
stand En als er aan het zieleleed, dat hem stellig
kwelt, niets te doen is, dan vrees ik dat hij zal
sterven."
Zuster Ruth antwoordde niet op deze sombere
woorden, maar wendde zich weer tot Jack, die
bleek en lusteloos, met gesloten oogen in de kussens
lag. Die instorting was in dubbel opzicht een ern
stige teleurstelling voor haar, omdat zij zooveel
moeite had gedaan voor het herstel van den jongen
man, en omdat zij.... haar hulp werd steeds
dringender elders vereischthem den volgenden
dag had willen laten vertrekken.
„Je hebt mij een leelijken tegenvaller bezorgd,"
<eide zij tot Jack, op een toon zooals men een
ondeugend kind berispt. „Ik dacht, dat het zoo goed
met je ging, anders zou ik natuurlijk niet voor een
andere verpleging hebben afgesproken. En nu zijn
we bijna weer evenver als eerst. Echt vervelend
„U moet niet op mij mopperen, zuster," zeide
Jack op ernstigen toon. „Ik bied u mijn veront
schuldigingen aan, omdat ik tot dusver zoo slecht
heb medegewerkt aan mijn genezing, en ik beloof
u, dat ik voortaan beter mijn best zal doen. Het
spijt mij heel erg dat u weggaat, meer dan ik zeggen
kan, en ik zou geen woorden kunnen vinden om u
mijn dankbaarheid te betuigen voor alles wat u
voor mij hebt gedaan. Ik hoop dat uw volgende
patiënt niet zoo lastig zal zijn als ik het ben geweest."
Hij stak haar de hand toe en drukte die hartelijk.
„O, ik ga niet naar een patiënt, maar ik word
verpleegster in een dorpje, een aardige plaats, geloof
ik. Voordat ik bij u kwam, heb ik naar die betrek
king gesolliciteerd en nu heb ik er bijna spijt van,
want ik zou graag bij u gebleven zijn tot u weer
heelemaal beter waart."
„O, het zal met mij best losloopen," trachtte
Jack haar gerust te stellen. „Ik ben wel 'n beetje
jaloersch op die dorpelingen zij zullen stellig alle
maal ziek worden, alleen om door u te worden ver
pleegd
Toen zuster Ruth den volgenden morgen af
scheid van hem kwam nemén, drukte hij haar zijn
laatste bankbiljet van tien pond in de hand, en gaf
haar met de andere een heerlijken bloemenruiker,
Broer rookt zijn pj
dien Molly voor hem had geplukt op zijn verzoek.
Daarbij speelde een glimlach om zijn lippen, die
meer zeide dan woorden hadden kunnen doen. Zij
nam de bloemen aan en knikte hem alleen maar
toe.het was, alsof haar tong was vastgesnoerd...
en daarna wendde zij zich haastig van hem af.
„Molly," zeide Jack, toen de verpleegster weg
was, „het beste wat op aarde bestaat is een goede
vrouw.... en zij, die daar gaat, is een van de
beste
XXVII
Een druilerige herfst-regen daalde neder over de
lange file van menschen, die voor het Thespis-
theater hun beurt afwachtten om een kaartje te
krijgen voor de eerstvolgende voorstelling. Wel
een bewijs, dat die voorstelling bij de groote massa
van het publiek in den smaak vielEen man met
een norsch gezicht en zijn handen in de zakken,
die daar blijkbaar doelloos voorbij slenterde, staarde
eenige oogenblikken naar de lange rij van men
schen, en voegde zich na een korte aarzeling bij de
achtersten.
Toen de deuren van het theater eindelijk voor
het publiek werden geopend, slaagde hij er maar
ternauwernood in, een van de achterste plaatsen
machtig te worden. Veel belangstelling voor wat
er om hem heen gebeurde, scheen hij niet te hebben,
want hij staarde onafgebroken recht voqr zich uit,
zelfs nog toen het gordijn reeds werd opgehaald.
Plotseling echter, en wel op Het oogenblik, dat
Grace Lawles op het tooneel verscheen, ging er
een schok door zijn gestalte en onwillekeurig stond
hij op om beter te kunnen zien. Een koortsachtige
blos steeg hem langzaam naar het voorhoofd, zijn
oogen verloren hun starende uitdrukking, er kwam
leven in, en zijn gezwollen lippen bewogen zich in
zichtbare opgewondenheid. Gedurende den geheelen
tijd, waarin Grace Lawles zich op het tooneel
bevond, staarde hij haar onafgebroken aan, en toen
zij de planken verliet, zonk hij weer achterover in
zijn stoel het spel scheen nu alle aantrekkelijkheid
voor hem té hebben verloren.
(Wordt vervolgd)
'n Fijne motregen drensde neer, dien eersten
Zondagavond van onze vacantie, welke wij in
Amsterdam doorbrachten.
De tram scheen ergens oponthoud te hebben ge
had, want na een minuut of tien wachten kwam
een lijn 15 met opmerkelijk groote
snelheid aanrijden. Edoch, dit wachten
kon onze goede humeuren niet verstoren,
want we kwamen juist van een buiten
gewoon geanimeerd fuifje, waar o.a. twee
charmante jonge dames aanwezig waren.
Toen we de tamelijk volle tram binnen
stapten, lag er blijkbaar nog een genoeg
lijke glimlach op onze gezichten te lezen.
Met een ruk zette de wagen zich weer in
beweging, met het gevolg dat m'n vriend,
die waarschijnlijk z'n gedachten elders
had, tegen een ,,dame" aanbonsde, en
met z'n natte regenjas op haar sterk
bepoeierd gezicht groote verwoestingen
aanrichtte. „Jasses vent, kè-je-niet -
uitkeike was de onverwachte uitroep.
M'n vriend, plotseling weer beseffend,
waar hij eigenlijk was, murmelde een
verontschuldiging, hetgeen de verbolgen
dame niet scheen te hooren. „Heire segge
óók nog welderis perdon, als je dat maar
weet." „Oh", ketste m'n vriend, een Ant
werpenaar, nu geërgerd terug, „in België
zijn de dames Qjók beleefd, weet u dat
wel? Bovendien zei ik pardon." „Nou, dan
moet je dat wat harder segge." M'n
vriend Bob keek alweer een anderen kant
op en het debat scheen gesloten te zijn.
Een paar haltes verder wilde de „dame"
uitstappen en met haar een heer, die tot
dusver steeds aan een lus gehangen had.
Toen hij m'n vriend passeeren moest,
stompte hij dezen gewoonweg opzij. „Par
don," zei m'n veelgeplaagde vriend,
thans zóó luid, dat iedereen in den wagen
het hooren kon. Nijdig keerde de man zich
om. „Hei-je nog nooit eris een goeie klap
op je kop gehad," venijnigde hij. „Nee",
antwoordde Bob, terwijl hij den man heel
vreemd aankeek. „Nou, kom dan maar-is
mee, dan kan je hem krijgen." „Ik denk
er niet aan," zei heel wijslijk m'n vriend,
„blijft u dan maar hier." De man stapte
toch uit, en ook dit incident scheen afge-
loopen. Even later,weer een nieuwe schrik.
„Meheer mag wel oppasse, strakkies, want
die man is op een fiets gespronge, en die
rijdt nou achter de tram an," waarschuwde
een oud vrouwtje.M'n vriend lachte witjes.
De menschen in de tram, een uitgezochte
verzameling burgerlijke mannetjes en
vrouwtjes bleven 't geval druk bespreken
en wierpen af-en-toe afkeurende blikken op Bob, en
zelfs ook op mij, die zoo mogelijk nog onschuldiger
was dan mijn vriend. „Nou maar, ik vind het ook
geen manier van doen," mengde een ander zich in
het gesprek, „jullie hebbe zeker het danse nog in je
voete, 't is een schandaal hoor, en zeker te veel van
de sjainpie gedronken." „Op Zondagavond mag
notabene niet gedanst worden," kifte m'n vriend,
heel onvoorzichtig nog terug, maar na een flinken
schop tegen zijn voeten, waarop hij zelfs nog pardon
zei, maar ditmaal weer heel zachtjes, hield hij zich
stil en keek af en toe naar buiten, naar de fietsers.
Ik verbeeldde me dat hij toch een beetje zenuw
achtig deed. Toen we onze halte naderden, gaf hij
me stil z'n polshorloge en vulpen in bewaring, en
zocht zelfs naar een kaartje in z'n portefeuille.
„Wat ga je beginnen," vroeg ik hem verbaasd.
Zonder antwoorden stond hij op, en na nog vele
malen beleefd pardon te hebben gevraagd, be
reikten we het achterbalcon.
„Ga jij maar voor," hoorde ik achter me zeggen,
„en, kijk toch maar even goed uit, of je dien vech
tersbaas ook ziet." Zelf bleef hij nog even op het
balcon staan treuzelen, tot de wagen volkomen
stil stond. Plotseling voelde hij een formidabele
klap op z'n schouder erj arm, „daar heb je dien vent"
schoot het door zijn gedachten. Maar neen, het was
de deur van den éénmanswagen: „Dat lamme ding
ook," schold hij, toen hij op straat stond. Gelukkig,
er was geen fietser in de heele straat te zien. Dan
maar op een holletje de straat over steken en gauw
mijn groote portiek in, daar zouden we heelemaal
veilig zijn. Ja, daar waren we, m'n sleutel rammelde
al in het slot. „Wat een mepschen, wat een stad,"
hoorde ik iemand zuchten. WICO.