ALGEMEENE GESCHIEDENIS DE SPAANSCHE TRAGEDIE DE EERSTE MOTORBOOT door KARL ANTONI Van een burgershuis naar de komediantenkar De verantwoordelijkheid van den hotelier CENTRALE VOOR ARBEIDERSOPVOEDING Voor socialistische kadervorming EERSTE LES INLEIDING NOTA DE WEG NAAR DEN ROEM DE MOEDER VAN ZIJN VROUW DOCHTER EN MOEDER vv- toch wey xucut outde/rAP door J E F LAST Het heldenepos van een verslagen maar niet overwonnen volk DE WERKELIJKE ZIEKE ALS INGEBEELDE ZIEKE JT- j'W'i E 2' RECHTSKUNDIGE KRONIEK ?4 - Voor Allen - 16 Juli 1939' Voor Allen's V©lfestmivei?sileif DOEL. Door de studie van die geschiedenis leeren wij den oorsprong van het heden heg-rijpen. Ons alge meen inzicht in de dingen w:rdt door de kennis der geschiedenis veroiept, en ons kuituur-peil verhoogd. Het is noodzakelijk de gebeurtenissen in historisch verband te zien, zonder te vergeten dat de omstandigheden nu anders zijn dan in het verleden ver keerd is het te denken dat de om standigheden nu anders zijn dan in het verleden verkeerd is het te denken dat de geschiedenis zich her haalt. Wel kunnen aktueele toestan den en gebeurtenissen eenige gelij kenis vertionen, of in tegenstelling zijn met die van vroeger. Daarom zoekt de geschiedenis naar het oor zakelijk verband met het verleden. WAT GESCHIEDENIS IS. Een eenvoudige bepaling is de volgende: zij is het totaal der gebeurtenissen in het verleden. Al het bestaande heeft geschiedenis, ook alle volke ren. Toch zijn er hist:rielooze vol keren. b.v. de negers, omdat hun ge schiedenis niet voldoende opgetee- kend of overgebleven is, omdat men over hun verleden geen dokumenten bezit. De dokumenten moeten niet n odzakelijk geschreven teksten zijn. OOk kunnen b.v. monumenten, wa pens, geldstukken, werktuigen enz. van dienst zijn bij het opmaken der geschiedenis. Uit die overblijfselen van vroegere tijden kunnen geschied kundige gevolgtrekkingen gemaakt worden. Wanneer we b.v. een kwi tantie vinden voor een zekere Jans- sens te Gent wegens bijdrage aan de Broederlijke Wevers., gedateerd 29 December 1860, dan kunnen we uit dit overblijfsel de gevolgtrekking ma ken, dat er dus in 1860 te Gent reeds een textielindustrie en een vakbond van wevers bestond. Wat we in de geschiedenisboeken vinden is dus het geschiedenisver haal, dat samengesteld is uit de veel soortige produkten (kronieken, oog getuigenverslagen, overblijfsels) vaal de geschiedenis zelf. Het geschiede nisverhaal is dus ais het ware een weerspiegeling va.n de geschiedenis. Nu zijn er g:ede en slechte geschie denisverhalen, al naar gelang ge bruik werd gemaakt van goede of slechte oorkonden, of van juiste of verkeerde gevolgtrekkingen. De ver betering van zoo'n geschiedenisver haal is nu niet in de eerste plaats een kwestie van geloof, maar van inzicht cp grond van de feiten der geschiedenis zelf. Wis dus b.v. stelt De geschiedenis is een geschiedenis van klacsenstrijd die mag niet zeggen Ik geloof dat zoo maar maar hij moet dat met de feiten anneimelijk maken, al speelt hierbij onze levensbeschouwing een belang rijke rol. Het geschiedenisverhaal moet de waarheid dienen, zoo veel ais die met de middelen der wetenschappe lijke objektiviteit kan w rden uitge- vorscht. Wel zal een feitenverzame laar zijn geheele persoonlijkheid leg gen bij de wetenschappelijke beschou wing van het onderwerp. Al blijft hij streng objektief, toch kan hij zich niet' altijd ontmaken van de neiging de wereld te zien door zijn eigen o:gen. Zoo zal b.v. een socia list het ontstaan van den wereldoor log 1914-18 heel anders zien dan een chauvinistisch aangelegd reaktion- nair. Zoo zullen wij ook, door onze marxistisch? maatschappijbeschou wing, geneigd zijn het inzicht in de sociaal-ekonomische struktuur der Middeleeuwen belangrijker te vinden dan de nauwkeurige kennis van het verloop van den slag cp het Groe- ningheveld den lln Juli 1302, Be halve dat wij den nadruk leggen ot> de ontwikking der maatschappij, gaat onze belangstelling ook rit naar de geschiedenis van het werkende volk: de levensstandaard, or^an'sa/- tie, strijd tegen onrecht en dwang, van onze Vlaarnsche textielarbeiders in den tijd der Gemeenten, interes seeren ons in hoogere mate dan het geboortejaar van Lodewijk van Maele. HULPVAKKEN. De voornaam ste hulpvakken bij de studie der al gemeene geschiedenis zijn archeo logie (oudheidkunde)aardrijkskun de, geologie (aardkunde), ethnola- gie (volkerenkunde). INDBELING. Al naar gelang het geschiedenisverhaal handelt over politieke toestanden en gebeurtenis sen. zoowel op buibenlandsch als bin- nenlandsch gebied, over ekoncmische verhoudingen en verschijnselen, over maatschappelijke toestanden, of over kultureele ontwikkeling, heeft men te doen met politieke, ekonomische, s.ciale of kutureele geschiedenis. Wanneer nu deze vier vormen in een enkele wetenschap vereenigd wor den, dan wordt de geschiedkunde algemeen. Haar doel is de studie der Algemeene Geschiedenis. Er bestaat een eng verband tus- schen politiek, ekonomie, sociale toestanden en kultvraele ontwikke ling. Dit zal het best blijken uit de studie der FTansche Revolutie van 1789. Wat de ekon:mische geschied- ikunde betreft, die de studie is der verschijnselen uit het verleden be treffende de produktie en den han del, dient hier ook nog te worden vermeld, dat zij geen erg oude weten schap is. Zij 'heeft in belang toege nomen sedert de grondvesting van het wetenschappelijk socialisme en het historisch materialisme door Karl Marx. In ons land wer<i zij vooral beoefend door prof. H. Pirenne. Diensaangaande weze opgemerkt dat de ouderwetsche indeeling der eko nomische kaders: familie, stam, stad, staat, enz. wetenschappelijk onhoud baar is, omdat zij niet geldig is voor alle tijden, noch voor alle volkeren. Zij blijft echter gehandhaafd omdat er meestal een gedeelte waarheid in schuilt. Dat wij als socialisten groot belang hechten aan de ekonumisah-sociale geschiedenis, is vanzelfsprekend. Toch kunnen de groote politieke ge beurtenissen en kultureele verschijn selen niet over het hoofd worden ge zien, terwille van de wederzijdsche invloeden. CHRONOLOGIE (Tijdrekening) Als de kennis van feiten in aller eerste plaats noodzakelijk is bij de studie der geschiedenis, van veel meer belang is de samenhang daar van, het hoe en waarom. Daartoe moeten wij de volgorde van die fei ten kennen, jaartallen dus; zij zijn het geraamte der geschiedenis; zij scheppen orde bij de redeneering. We moeten dus eén vast pueit in de geschiedenis aannemen, vanwaar af we beginnen te rekenen. De ortho doxe Joden nemen daarvoor het be gin van de -wereld, volgens hen onge veer 5000 jaar geleden; de Romeinen rekenden vanaf de stichting van Ro me, die ze ongeveer 2700 jaar gele den stelden. Wij tellen meestal van- het jaar af, dat we aannemen als het geboortejaar van Christus. Daarmee laten we dus onze jaartel ling beginnen. Wanneer we dus zeg gen De wereldoorlog begon in 1914 dan beteekent dat sinds het begin onzer jaartelling zijn reeds 1914 jaar veflropen. Wij leven thans dus in de 20e eeuw onzer jaartelling. Zoo kan men ook spreken van b.v. de derde eeuw vóór Christus of vóór onze jaartelling, d.w.z. de jaren 300-200 v. C. en b.v. de 5e eeuw na Christus, d.w.z. de jaren 401-500 na het begin onzer jaartelling. Naarma te het jaartal klimt vóór het jaar onzer tijdrekening, gaat men verder in de geschiedenis achteruit; in te- genovergestelden zin wordt den hui- digen tijd benaderd- naarmate het jaartal na het jaar 1 klimt. TIJDPERKEN. We zagen dat alles zijn geschiedenis heeft. De aan vang der geschiedenis ligt in een tijd waaruit dikumenten tot ons zijn ge komen. (Zie hooger.) Die tijd' is zeer verschillend volgens de streken: voor Egypte en Mesopotamnië rond 4000 v. C.; voor de Nederlanden v. C.; voor Duitsohland, beoosten de Elbe, 4e en 5e eeuw. Weet men nu niets over het bestaan der menschen vóór de geschiedenis van Egypte? Toch wel. Op vele plaatsen werden ver scheidene voorwerpen, zooals wa pens uit silexsteen vervaardigd, muur schilderingen in grotten, aarde pot ten, enz. zijn de getuigen van de levenswijze en de verspreiding onzer verre voorouders, de oermenschen die duizenden jaren geleden de bewoon bare streken der aarde bevolkten. De geschiedenis een omvangrijk gebied zijnde, zijn wij gedwongen, ten einde er klaar in te zien, haar in tijdperken in te deelen, naar de tijd dus. Die tijdperken zijn 1) Voorhis«torie. 2) Oude geschiedenis, vanaf om streeks 4000 v. C. tot de ineenst:r- ting van het Westersohe Romein- sche Rijk (476, keizer Romulus Augustulus) 3) Middeleeuwen van omstreeks 476 af tot de groote ontdekkingen (Amerika', Kaap der Goede Hoop, enz.), of de verovering van Byzan tium (Konstantinopel) door de Tur ken, alles rond 1590. 4) Nieuwe Tijd: van omstreeks 1500 af tot den vooravond van de Fra.i- sche Revolutie, 1789. 5) Hedendaagsche Geschiedenis van de Fransche Revolutie af, tot he den. Bij de studie der algemeene ge schiedenis. zooals deze in onze So ciale Scholen onderwezen wordt, geven wü de leerlingen voor raad de volgende leteratuur te raadplegen Wordende Wereld, door Drs, J. P. van Praag. (Uitgegeven door de Ar beiderspers, Amstsrdam, voor het het Ned. Instituut voor Arbeiders ontwikkeling.) Geschiedenis van België, door H. Pirenne. De lage landen bij de zee, door Dr. Jan R:mein. De Pelgrimstocht der menschlieid, door Dr. J. E. Berkelbach van der Sprenkel. Er wordt aan onze kursisten aan bevolen gebruik te maken van een aardrijkskundig en eventueel van een geschiedkundig atlas bij het instu- deeren der lessen. EEN KOMEDIANT Madeleine Béjart, de eerste geliefde van Molière HE Luistert, gij? Is er niemand daar Meester Po- quelin, uw winkel is als uit gestorven. Ge moogt blij zijn, dat men uw koopwaar niet zoo ge makkelijk stelen kan als de kippen bij den gaafkok! De man, wien dit werd toegeroe pen was de eerbiedwaardige meester behanger Jean Poquelin. i»t de rue Saint Honoré te Parijs. Waarom zijn winkel leeg was? Wel, er werd hem zo: pas een zoon ge boren, zijn eerste. Het was eeu flink boren en meester Poquelin was zeer trotsch op zijn telg. In de kerk van Saint-Bustache werd hij onder den naam van Jean-Baptdste ge doopt en later, groot geworden, zou hij de zaken van zijn vader overne men en zonder den minsten twijfel een reusachtige behanger worden, wellicht de behanger van het Hof. Dat was voor den jongen vader een volstrekte zekerheid; hij wreef zich voldaan in de handen en keek dien vijftienden Januari 1622 v:l ver trouwen de toekomst tegemoet. Maar hoezeer ook de vader ertoe vast besloten was, Jean Baptlste is toch geen t-apissier geworden. De va der was er zeer over bedroefd. Vaak beleeft men ontgoochelingen met zijn kinderen. De jongen kon er warmpjes inzit ten en goede zaken drijven, en zou het tot iets hebben gebracht; in de plaats daarvan trok hij er op uit, liep over naar de tooneelspelers, ja wel, naar de komedianten, en vocht tegen het leven op. Meester Poque lin kon het eenvoudig niet begrijpen wat zijn zoon zich daar in het hoofd had gestoken. Hij stemde er niet mee in en was van nu af werkelijk woedend op zijn misloopen zoon! Het was een stekelige en moei lijke weg die van den tapissierswin- kel in de rue Saint-Honoré naar het sukses voerde, naar den roem. de rijkdom en de onsterfelijkheid. Over dien weg en de materieele zoowel als psychologische avonturen vertelt ons nu meer dan een roman. Er werd veel over deze carrière ge schreven. Gezien de in dien tijd heerschende zeden was ze werkelijk eenig! Kolossaal!!,... zou men heden zeggen. Als kleine, van de planken bezeten, kladderkomediant, begon Jean Bap tlste Poquelin om later zelf tooneel- werken te schrijven en onder den naam van Jean Baptiste Molière de kleine schaar onsterfelijken te gaan aanvullen. Er was harde arbeid noo- dig om dit doel te bereiken en een onstuimig leven werd daaraan ge wijd. Een sukses, om te blijven du ren doorheen de eeuwen en dat zich allerwegen moest uitbreiden ver- eischte een toitsigen strijd. Tallooze avonden stond Molière op de plan ken. Hij was tevens tooneelspeler, •bestuurder en dichter. Hij kende geen rust, was koortsachtig aan het werk, voortdurend opgezweept door zijn genie! Niets had in zijn leven de minste beteekenis buiten zijn too- neel. Daaraan had hij zijn bestaan gewijd. Maar moet men nog wat an ders hebben als men zichzelf een wereld scheppen kan op een too- neel van wereldbeteekenis? Alleen nog liefde vereischt een leven, dat voor de kunst laait. Maar ook de liefde kwam naar Molière toe, ge kostumeerd en geschminkt. Geen kleinburgerlijke vrouw was het, die hem haar liefde schonk, maar een vrouw uit de troep waarmee hij reisde en speelde. Tevens een van zijn gelijken, een uit die lieden ge sproten, van wien men toen, vaak zeer terecht, zei Moeder, neem de wasch uit den hof, er zijn too neelspelers in de stad Zij, die uit liefde naar hem toe kwam, was de actrice Madeleine Bé jart. De jonge Molière was weldra smoorlijk verliefd. De eenigszins oudere Madeleine liet zich deze lief de zonder meer welgevallen omdat ze van in den 'beginne af had inge zien wie die Molière was en wat hij zou kunnen worden. Ze werd zijn. leidster en raadgeefster. Haar trouw geloof aan zijn zending gaven hem vleugels! Een kunstenaar moet iemand hebben die in hem gelooft. Ook toen zijn hartstocht voor haar afkoelde, het warme menschelijk ge voel van het bij elkaar zijn ver dween niet. Madeleine Béjart was ongetwijfeld een niet alledaagsche vrouw, aan wie de geschiedenis al leen hierom geen recht laat weder varen, doordat deze artiste door Molières geweldig genie heelemaal in de schaduw wordt gesteld. Bij Madeleine werd weldra de liefde een moederlijke genegenheid en bij Mo lière een oprechte dankbaarheid. Zoo bleven ze samen tot in een hoo- gen ouderdom. Hem had Madeleine alles gegeven. Ze verdroeg het zelfs dat de ge rijpte, aan het eind van ziin leven en aan het toppunt van zijn roem gekomen man. verliefd werd op de zachte Amande, die voor haar zuster doorging, maar eigenlijk haar doch ter was. Zoo verloor Madeleine den man dien ze eens had' liefgehad, aan haar geheime dochter! Deze Ar- tmamtde was. al'ioewel van buitenech telijken, toch een dame van adel lijken oorsprong en had er al de allures van. Het paste haar heele maal niet, aldus met die tooneelspe lers van de eene stad naar de an dere te reizen en een bohemersleven te leiden. In stilte droomde ze van een gravenkasteel en mooie kleede ren uit zijde en brokaat. In dien tijd was het moeilijk voor de kome dianten aan hun lot te ontsnappen. Wie eens tot deze bohemers had be hoord had een vlek op zijn eer en was daarom voor de brave burgerij onduldbaar geworden! Dat zag Ar- mande in, en, omdat ze levenslustig en frisch was, verbond ze zich aan den man die in de troep de meest beteekenisvolle was en het meeste geld had. En dat was Jean-Bap- tiste Molière. Berekend en met egoïstische doeleinden deed ze dat; en dat de man veel ouder was en sedert lang een verhouding had met haar moeder hinderde haar in het reheel niet. Zoo huwden dan .Tean- Baptiste Molière en Armande Béjart. Hij was een dikke twintig jaar ouder, als tooneelspeler en dichter geheel i - ;;-v Armande Béjart, de dochter van Madeleine, die de vrouw van Molière werd 791 Oorlogen en revoluties hebben steeds de dichters geïnspireerd. Naarmate de aanvaller sterker en verraderlijker te werk ging, stijgt de beteekenis der heldendaden van hen, die trots alles, weerstand bie den en hun levsn offeren v>:or de zaak van de vrijheid. De historie zal in latere jaren de internationale fascistische samen zwering tegen de Spaansche repu bliek in haar waar daglicht stellen en de Westersche burgerlijke demo- kratieën, zoowel de kleine als de groote landen, zullen zeker wat an ders dan achting oogsten in de oogen van onze nakomelingen. Drie jaar lang hebben de Spaan sche vrijheidsstrijders het moedig volgehouden tegenover een barbaar- sohen binnen- en buitenlandschen vijand die naar de schrikkelijkste wapens heeft gegrepen om de jonge volksrepubliek in het bloed van zijn eigen kinderen te smooren. Uit alle landen van de wereld waren enkele moedigen naar Spanje gekomen om in dezen ongelijken strijd hun leven te gaan offeren voor de zaak van de vrijheid die op alle fronten bedreigd is. «De Spaansche Tragedie werd ge schreven door Jef Last, officier van de roemrijke Internationale Brigade, die den heldenkamp mee heeft ge streden. Dat werk is ontstaan in de hitte van het gevecht. Het spreekt niet alleen over wapenfeiten, maar toont ons het Spaansche volk in zijn strijd tegen de onwetendheid, waar in het door feodale machten, kerk, kapitaal en leger werd ge houden. Zoo'n werk kan niet anders dan subjektief zijn, maar wint aan diep te en karakter door het feit dat de schrijver zijn eigen ervaringen in een pakkenden stijl zonder pathos neerpent. Onder het moordend schroot van de Krupp-kanonnen en den bom menregen van de Italiaansche en Duitsche luchtbandieten heeft een moedig volk gestreden voor zijn ver lossing. Het heeft niet mogen baten, want het fascisme was hem te sterk en kreeg vrij spel dcor een mede plichtige burgerlijke zoogenaamde demokratie. Zel.'s Sow jet-Rusland liet betijen en speelde de griezelige klucht mee van de «niet-inmenging». «De Spaansche Tragedie» was voor de Sowjets meer een propaganda- objekt dan een gebeuren waarin het zich onbewimpeld en onverzettelijk langs den kant van de rechtvaardig heid moest geschaard hebben. Jef Last, die het Spaansche. het kommunisme aan het werk heeft gezien, legt daar een onomstootbare getuigenis over af. De schrijver-soldaat heeft het boek geschapen dat een bloedige beschul diging zal blijven tegen de beulen en de verraders van de zaak van de vrijheid. Voor iedereen is het daarom zeer duidelijk waarom de kunstenaar door de reaktionnaire regeering van zijn land «vogelvrij» werd verklaard. Laat ons het werk van Jef Last «De Spaansche Tragedie» aanschaf fen ter nagedachtenis van de ontel- baren, zoowel vdlwassenen, mannen, vrouwen en kinderen, die zoo wreed zijn afgeslacht geworden onder het oog van een laf- en van bangheid sidderende wereld. Laat het een blijvende beschuldiging zijn tegen over de beulen die na hun snoode daad door den vertegenwoordiger van God op aarde den Paus geze gend werden... Plaatst het werk op een zichtbare plaats in uw boekenrek als de relikwie van de weerwraak die vroe ger zal komen dan de verbonden ti rannen het wenschen. Tuur de Sweemer. DE SPAANSCHE TRAGEDIE door Jef Last. Uitg. Contact Amsterdam. Verkrijgbaar bij «De Vlam». 64, St. Pietersnieuwstraat, Gent Ingen. 20 fr.; geb. 40 fx. Jean Baptiste Paquelin, die den naam van Molière aannam Frankrijk door beroemd en geëerd, en zij was een zeer alledaagsche kokette vrouw die heel zeker de lief de van zoo'n man onwaardig was. Ze hield van dansen, van mooie kleeren en van jonge graven, bij wie ze graag ging, zij het ook als too- neelspeelster, maar enkel maar langs de achterdeur en Sm den donkeren nacht. Oo'k als Moliè- re's vrouw bleef zij verder in aan raking met de troep en bekwam ze nu en dan toch een beteekenisvolle rol, zoo maar uit eerbied en pure fatsoenlijkheid tegenover haar echt genoot! Als tooneelspeelster was ze niet veel waard, en als vrouw en moeder was ze niet veel beter. De schoone gevoelens, die de vrouwe lijkheid zoo lieftallig en bekoorlijk maken, waren haar totaal onbekend. Wel had dit Molièriaansch koppel twee kinderen, (het derde stierf bij zijn geboorte), maar het kende nooit een echte en geregelde huis lijkheid. Ook had zij geen begrip voor het genie en het tooneelspelers- talent van haar echtgenoot wat niets te maken had met parels, toi let en flirt, scheen voor mevrouw Armande niet te bestaan. Dit ver oorzaakte veel hatelijke tooneelen in het bohemienhuishouden van Mo lière. Hij hield van zijn vrouw, maar zij had voor zijn kwellingen geen ge- grip Aan den tooneelspeler Edmond Baron schreef Molière eens Ik heb gister mijn nieuwste werk in de keuken van den graaf Brissonet voorgelezen. Natuurlijk waren daar slechts de kofkin en de andere be dienden. Men heeft goed gelachen en toch veroorloofde zich de vuur- aansteker enkele kritieken, die zeer juist waren. God, wat zou ik ervoor geven als eenmaal mijn vrouw een stuk van mij zoo aandachtig en zoo verstandig toeluisterde, om er na dien de kritiek te kunnen van ma- ken! Dat zal- met haar nooit voorval len. Tk moet maar de keuken gaan, bij de kokinnen en de demoiselles, om mijn nieuwe stukken voor te le zen en aan haar te zien welk effekt ze maken. Geloof mij vrij, dat te moeten schrijven is voor mij zeer pijnlijk ook als het gaat om amu sante feiten... Molière leefde voor het tooneel, en stierf ook op het tooneel. Zijn dcod is buitengewoon aangrijpend. Too neelspelers hebben het graag als ze bij de eindscene een goed uittre den van de planken hebben. Mo lière had er zoo eene. Want als ster vende sleepte hij zich nog eens op de scène. Hij speelde zijn Malade Imaginaire zijn Ingebeelde zie ke Het doek ging op en niemand onder het publiek vermoedde den helschen spot van het noodlot, dat die ingebeelde zieke daar op de plan ken al door den dcod was gebrand merkt en alleen nog een echte zieke kon verbeelden. De volle zaal van den schouwburg gaf Molière versche krachten. Ze schonk hem den noo- digen moed om te spelen. Hij speel de ook werkelijk goed. zoo buiten gewoon goed zelfs dat hij door zijn spel het publiek deed schaterlachen. Men klapte in de handen en plotse ling was Molière niet meer ziek. Hij baadde zich in 'het enthousiasme van de toeschouwers als in een ver- jonigingsbronMaar in de derde akte zakte hij plotseling in elkaar, zijn gezicht werd ondanks de sterk- geverfde schmink aschgrauw, de tooneelspelers rondom hem vroegen zich af wat er met hun grooten meester plotseling gebeurde en ver snelden het tempo van het spel. Een begin van verstikking deed hem wankelen. Maar ondanks al zijn ster venspijn bemerkte Molière dat het pubTek onaustig werd en iets merk te. Nog eens spande hij al zijn krach ten In en om niet te laten zien, hoe de pijn ziin gezicht verwrong, deed hij voortdurend grimassen, lachte hij en speelde hij overdreven ko misch. Het publiek lachte weer en de avond was rered. Molière had ziin laatsten avond gehad, zijn laatste sukses veroverd in de rol van Ar- gan, den ingebeelden zieke. De tooneelvertooning was gered, men moest het geld aan de toe schouwers" niet teruggeven. Men kon het aan de kas onder de tooneelspe lers verdeeien. Molière had ook dien avond zijn plicht vervuld. Toen viel het doek over zijn leven. De too neelspelers brachten hem snel naar hu's. Men ging in der haast een priester en mevrouw Armande roe pen, maar Molière stierf voor een van beiden aankwam. Zoo eindigde Molière's leven den zeventienden Februari 1675. De tooneelspeler Ras- tignac, een trouwe kcllegu van Molière, yerzocht zelf de stads overheid van Parijs de begrafenis van Molière eventueel te doen bege leiden van gemeenteraadsleden. Maar dit verzoek werd van de hand gewezen met de opmerking dat Jean Baptiste Poquelin, bijgenaamd Mo lière. slechts een tooneelspeler was en daardoor voor de stad Parijs niets eervols doen kon. OP 17 Februari 1912 was de haven van Kopenhagen in feest Selandda de eerste motorboot stak in zee. Negen tien jaar vroeger, in 1893 dus, was een boek van Rudolf Diesel verschenen, waarvan de titel luidde Theorie en Konstruktie van den rationeelen warmtemotor». De publikatie van dat werk verwekte groote sensatie in de technische kringen en vestigde o.m. de aandacht van Ivar Knudsen, een Deensch ingenieur. Knudsen st;nd in vervoering voor de adviezen van Diesel, en ondernam een reis naar Duitschland, waar hij de nieuwe mo toren ging bestudeeren, eerst in de werkhuizen van Krupp te Essen en daarna in de maehinenfabriek te Augiburg. Bij zijn terugkeer in Dene marken werd Knudsen onderbestuur der van de scheepswerven Burmeis- ter en Wain, te Kopenhagen. Hier werd, volgens zijn aanduidingen, de eerste boot gebouwd, vcorzien van Diesel-motoren. Genoemde firma had het Diesel-brevet, dat door den uit vinder gedurende langen tijd in Duitschland vrueheloos was aange boden geweest, gekocht. In 1904 wer den aan den metor verscheidene ver beteringen aangebracht ,en was hij volledig gereed om het voorwerp van kommercieele transakties te worden: de weg was open voor een glorie rijke toekomst. Maar nu ook begon het groote werk voor Knudsen. Bijgestaan door ingenieur Jörgensen, en geholpen door de Staatsraadsheer H. N. An dersen, stichter der Oost-A statische kempagnie, slaagde hij erin een de gelijke marinemotor te bouwen. Dit bracht een ommekeer in de inter nationale zeevaart. Op 5 December 1910 werd het kon- trakt met de genoemde kompagnie door de werven Burmeister en Wain onderteekend, waardoir deze laatste zich verplichtte binnen de twee jaar een motorboot voor transoceanisch verkeer te leveren. Reeds in den Herfst van 1911 deed de «Selandia» haar eerste proeftochten in de haven van Refshalön. De proef gaf een be- iissenden uitslag; men bereikte en gemiddelde snelheid van 12 knaopen si de vaart was sterk genoeg om eer <ilkke korst ijs te doorsnijovr In Februari 1912 werd de «Selandia» door de oOst-Asiatische Kompagnie aangenomen ,en maakte zooals bij het begin gezegd, op 17 Februari haar eerste reis. Toen de boot op 1 Mei te Londen binnenvoer, verklaarde Winston Churchill, die bij de aan komst aanwezig was De Denen zijn vroeger altijd goede zeelui ge weest. Nu hebben zij de leiding van de zeevaart hernomen, want zij heb ben iets gepresteerd dat v:or het vervoer te water een nieuw tijdperk inluidt De menschen van tegenwoordig zijn De Deen Ivor Knudsen, de eerste die Diesel's uitvinding naar waarde wist te schatten de groote motorbooten nu gewoon. Maar een kwart eeuw geleden was dat zoo niet. De Selandia maakte sensatie, bij zo> verre dat er in het Bngelsche Parlement over gespro ken werd, zonder te gewagen van de dagbladen, die lange rapporten over het Deensche avontuur zooals zij de zaak voorstelden, heten ver schijnen. De Selandiaheeft een lengte van 370 voet (125 meter), een bree dte van 53 voet; de motoren zijn viertijdig en hebben acht cylinders, met 140 omwentelingen in één mi nuut. De machines kunnen langs beide zijden in beweging gebracht worden door middel van samenge perste lucht. Tot voor een paar ja ren heeft de Selandia 55 reizen van gemiddeld 22000 mijlen gemaakt, dit is 55 maal de omtrek der aarde, of drie maal de afstand van de aar de tot de maan. Na 1912 werden er meer en meer motcrb'oten gebouwd; op dit oogen- blik is de totale tonnemaat van do schepen, die door Dieselmotoren ge dreven worden, 12 millioen, waarvan bijna de helft met Dieselmotoren. Reeds in 1910 had Knudsen tot Andersen gezegd De Dieselmotor zal een revolutie beteekenen in de scheepvaart Knudsen heeft gelijk gehad, en door den ijver der Denen is Diesel de beroemdste man in de techniek geworden. Een der twee Dieselmotoren 1250 P.K. van de *Selandia ROND dit oogenblik van het jaar worden koffers en valiezen druk ingepakt en zoeken tien duizenden ver van hun haard steden de venpoozing uit de dagelijk- sche beslommeringen. De kroniek schrijver voelt zich instinktmatig ge neigd om de trekkenden, al was het om den geest te vervoegen. Om bij de aiktuaiiteiit te blijven zonder zijn rechtsdaad te vergeten, denkt hij dat zijn lezers wel gaarne wat zullen vernemen over de verant woordelijkheid van dit eigenaardig specimen uit de menschelijke fauna, waarmede de reizigers in kontait komen: de hotelier. Ieder mensch waarmede men in verbinding treedt, heeft de stof in zich om uw vijand te worden. Ook wanneer men met open armen ont vangen wordt, eindigt het verblijf niet altijd idyllisch. Het hotel en het pensioen behooren tot de katsgorie duivenslagen, waar Jan en alleman in- en uitloopt, en waar het veelal erg moeilijk is het dorre hout van het groene te onderscheiden. Zoo krijgt de bagage wel eens voeten, of zoeken oog-uitstekende brillonten den weg naar nieuwe halzen. De hotelier moet midden al deze moge lijkheden van konflikten zien huis te houden. Zijn personeel is niet altijd uit de bovenste lade: het hotelperso neel heeft gedeeltelijk althans, uit den omgang met reizenden, een trek gekregen om graag eens van evolu tiesfeer te veranderen; de- hoteUer die het zoo ver heeft kunnen bren gen, dat hij voor zijn wisselende man schappen zijn hand zou durven in het vuur steken, zal wel een uitzon derlijke vogel zijn. Gelijk wat er gebeurt, het is ten slotte bij hem dat de verongelijkte kliënt zal terechtkomen: zijn zede lijke en zijn rechterlijke verantwoor delijkheid zijn niet gering. De wetgever is voor den herber gier in de oorspronkelijke betee kenis van het woord niet bijzon der malsch geweest. Men is van het standpunt vertrokken dat de reizi ger nu eenmaal uit noodzakelijkheid des gebods verplicht is zijn goed aan de waakzaamheid van den hotelier toe te vertrouwen, en dat deze dan ook gehouden is zijn scherpste oog in het zeil te houden. De konflikten die bij eventueele verdwijning oprijzen, zijn gewooniijk niet zeer gemakkelijk te beslechten. In andere gevallen kan veel ken- traktueel en bij ge:ohrift worden vastgelegd. Maar in onderhavige kwesties is het onbegonnen werk bij de intrede van eiken reiziger een nomenclatuur op te maken van de goederen en voorwerpen die in een reizigersvalies worden binnenge loodst. Vandaar dat in geval van betwisting men niet gemakkelijk ak koord geraakt over den inhoud van het verdwenene. Bij gebrek aan ge schriften mag men het noodige be wijs leveren met getuigen en zeifs piet vermoedens, zoodat dit soms zeer ver kan leiden: van iemand die er warmpjes inzit, zal men er eer der aannemen dat er veel waardevols tusschen zijn reisgoed stak, dan wan neer het wel mogelijk is dat de min der begoede maar zeer kokette bur gersvrouw wellicht al de pronkiu- weelen op de reis heeft meegetroond, die de rijke dame misschien veiliger in haar koffers heeft gelaten. Hoe wilt gij dat een reohtsoplossing in zoo'n geval meer zij dan een aan vele fouten blootgestelde kansbere kening Een wet van 22 Juli 1897 heeft nochtans een belangrijke beperk'ng aan de verantwoordelijkheid van den hotelier gebracht. Indien het gaat over geldwaarden, titels en waarden van allen aard en kostbare voorwer pen, die niet dienen tot het persoon lijk en gewoon gebruik van den reizi ger, is de hotelier enkel aansprake lijk tot een bedrag van 1.00© fr., ten zij de w-c arden in kwestie hem eigen lijk ter hand zouden gesteld geweest zijn. Maar indien de reiziger desge vallend het bewijs kan leveren dat er in hoofde van den hotelier een werkelijke fout bestaat, dan mag de verongelijkte een volledige vergoe ding opeischen. De hotelier is verantwoordelijk wegens de handelingen van zijn per soneel, zelfs indien zijn onderge schikten niet gehandeld hebben in uitoefening van hun bediening. Dit beginsel, dat men verantwoordelijk is voor de daden van zijn onderda^ nen, is trouwens niet eigen aan het hotelbedrijf; het berust op een al- gemeenen stelregel. Teneinde te ver mijden dat de patroon zich te ge makkelijk er kunne van af maken met zijn handen te wasschen in on schuld, heeft men het beginsel voor uitgezet, dat men eigenlijk verant woordt voor de keus van de perso nen die men in zijn dienst neemt. Maar zelfs voor de personen die in en uit het hotel loopen, ook indien ze heimelijk binnengedrongen zijn, verantwoordt men, zoodat een waak zaamheid van elk oogenblik geboden is. De aansprakelijkheid strekt zrih zoowel uit tot den diefstal als tot de beschadiging; van het oogenohk d>3t het feit vaststaat, ook zonder eenige fout van het bestuur, komt het gerecht los. Nochtans zal de hotelier van alle vergelding ontlast zijn, indien hij kan bewijzen dat er overmacht in het spel is. Andere problemen die met het zelfde vraagstuk verband houden, zullen wij in een volgend artikel behandelen.

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

Voor Allen | 1939 | | pagina 4