ALGEMEENE
GESCHIEDENIS
DE SPAANSCHE TRAGEDIE
DE EERSTE
MOTORBOOT
door KARL ANTONI
Van een burgershuis naar de komediantenkar
De verantwoordelijkheid van den hotelier
CENTRALE VOOR ARBEIDERSOPVOEDING
Voor socialistische kadervorming
EERSTE LES
INLEIDING
NOTA
DE WEG NAAR DEN
ROEM
DE MOEDER VAN ZIJN
VROUW
DOCHTER EN MOEDER
vv-
toch wey xucut outde/rAP
door J E F LAST
Het heldenepos van een verslagen maar niet overwonnen volk
DE WERKELIJKE ZIEKE
ALS INGEBEELDE ZIEKE
JT-
j'W'i E
2'
RECHTSKUNDIGE KRONIEK
?4 - Voor Allen - 16 Juli 1939'
Voor Allen's V©lfestmivei?sileif
DOEL. Door de studie van die
geschiedenis leeren wij den oorsprong
van het heden heg-rijpen. Ons alge
meen inzicht in de dingen w:rdt door
de kennis der geschiedenis veroiept,
en ons kuituur-peil verhoogd. Het is
noodzakelijk de gebeurtenissen in
historisch verband te zien, zonder te
vergeten dat de omstandigheden nu
anders zijn dan in het verleden ver
keerd is het te denken dat de om
standigheden nu anders zijn dan
in het verleden verkeerd is het te
denken dat de geschiedenis zich her
haalt. Wel kunnen aktueele toestan
den en gebeurtenissen eenige gelij
kenis vertionen, of in tegenstelling
zijn met die van vroeger. Daarom
zoekt de geschiedenis naar het oor
zakelijk verband met het verleden.
WAT GESCHIEDENIS IS. Een
eenvoudige bepaling is de volgende:
zij is het totaal der gebeurtenissen
in het verleden. Al het bestaande
heeft geschiedenis, ook alle volke
ren. Toch zijn er hist:rielooze vol
keren. b.v. de negers, omdat hun ge
schiedenis niet voldoende opgetee-
kend of overgebleven is, omdat men
over hun verleden geen dokumenten
bezit. De dokumenten moeten niet
n odzakelijk geschreven teksten zijn.
OOk kunnen b.v. monumenten, wa
pens, geldstukken, werktuigen enz.
van dienst zijn bij het opmaken der
geschiedenis. Uit die overblijfselen
van vroegere tijden kunnen geschied
kundige gevolgtrekkingen gemaakt
worden. Wanneer we b.v. een kwi
tantie vinden voor een zekere Jans-
sens te Gent wegens bijdrage aan de
Broederlijke Wevers., gedateerd
29 December 1860, dan kunnen we uit
dit overblijfsel de gevolgtrekking ma
ken, dat er dus in 1860 te Gent reeds
een textielindustrie en een vakbond
van wevers bestond.
Wat we in de geschiedenisboeken
vinden is dus het geschiedenisver
haal, dat samengesteld is uit de veel
soortige produkten (kronieken, oog
getuigenverslagen, overblijfsels) vaal
de geschiedenis zelf. Het geschiede
nisverhaal is dus ais het ware een
weerspiegeling va.n de geschiedenis.
Nu zijn er g:ede en slechte geschie
denisverhalen, al naar gelang ge
bruik werd gemaakt van goede of
slechte oorkonden, of van juiste of
verkeerde gevolgtrekkingen. De ver
betering van zoo'n geschiedenisver
haal is nu niet in de eerste plaats
een kwestie van geloof, maar van
inzicht cp grond van de feiten der
geschiedenis zelf. Wis dus b.v. stelt
De geschiedenis is een geschiedenis
van klacsenstrijd die mag niet
zeggen Ik geloof dat zoo maar
maar hij moet dat met de feiten
anneimelijk maken, al speelt hierbij
onze levensbeschouwing een belang
rijke rol.
Het geschiedenisverhaal moet de
waarheid dienen, zoo veel ais die
met de middelen der wetenschappe
lijke objektiviteit kan w rden uitge-
vorscht. Wel zal een feitenverzame
laar zijn geheele persoonlijkheid leg
gen bij de wetenschappelijke beschou
wing van het onderwerp. Al blijft
hij streng objektief, toch kan hij
zich niet' altijd ontmaken van de
neiging de wereld te zien door zijn
eigen o:gen. Zoo zal b.v. een socia
list het ontstaan van den wereldoor
log 1914-18 heel anders zien dan een
chauvinistisch aangelegd reaktion-
nair. Zoo zullen wij ook, door onze
marxistisch? maatschappijbeschou
wing, geneigd zijn het inzicht in de
sociaal-ekonomische struktuur der
Middeleeuwen belangrijker te vinden
dan de nauwkeurige kennis van het
verloop van den slag cp het Groe-
ningheveld den lln Juli 1302, Be
halve dat wij den nadruk leggen ot>
de ontwikking der maatschappij,
gaat onze belangstelling ook rit naar
de geschiedenis van het werkende
volk: de levensstandaard, or^an'sa/-
tie, strijd tegen onrecht en dwang,
van onze Vlaarnsche textielarbeiders
in den tijd der Gemeenten, interes
seeren ons in hoogere mate dan het
geboortejaar van Lodewijk van
Maele.
HULPVAKKEN. De voornaam
ste hulpvakken bij de studie der al
gemeene geschiedenis zijn archeo
logie (oudheidkunde)aardrijkskun
de, geologie (aardkunde), ethnola-
gie (volkerenkunde).
INDBELING. Al naar gelang
het geschiedenisverhaal handelt over
politieke toestanden en gebeurtenis
sen. zoowel op buibenlandsch als bin-
nenlandsch gebied, over ekoncmische
verhoudingen en verschijnselen, over
maatschappelijke toestanden, of over
kultureele ontwikkeling, heeft men
te doen met politieke, ekonomische,
s.ciale of kutureele geschiedenis.
Wanneer nu deze vier vormen in een
enkele wetenschap vereenigd wor
den, dan wordt de geschiedkunde
algemeen. Haar doel is de studie der
Algemeene Geschiedenis.
Er bestaat een eng verband tus-
schen politiek, ekonomie, sociale
toestanden en kultvraele ontwikke
ling. Dit zal het best blijken uit de
studie der FTansche Revolutie van
1789. Wat de ekon:mische geschied-
ikunde betreft, die de studie is der
verschijnselen uit het verleden be
treffende de produktie en den han
del, dient hier ook nog te worden
vermeld, dat zij geen erg oude weten
schap is. Zij 'heeft in belang toege
nomen sedert de grondvesting van
het wetenschappelijk socialisme en
het historisch materialisme door Karl
Marx. In ons land wer<i zij vooral
beoefend door prof. H. Pirenne.
Diensaangaande weze opgemerkt dat
de ouderwetsche indeeling der eko
nomische kaders: familie, stam, stad,
staat, enz. wetenschappelijk onhoud
baar is, omdat zij niet geldig is voor
alle tijden, noch voor alle volkeren.
Zij blijft echter gehandhaafd omdat
er meestal een gedeelte waarheid in
schuilt.
Dat wij als socialisten groot belang
hechten aan de ekonumisah-sociale
geschiedenis, is vanzelfsprekend.
Toch kunnen de groote politieke ge
beurtenissen en kultureele verschijn
selen niet over het hoofd worden ge
zien, terwille van de wederzijdsche
invloeden.
CHRONOLOGIE (Tijdrekening)
Als de kennis van feiten in aller
eerste plaats noodzakelijk is bij de
studie der geschiedenis, van veel
meer belang is de samenhang daar
van, het hoe en waarom. Daartoe
moeten wij de volgorde van die fei
ten kennen, jaartallen dus; zij zijn
het geraamte der geschiedenis; zij
scheppen orde bij de redeneering.
We moeten dus eén vast pueit in de
geschiedenis aannemen, vanwaar af
we beginnen te rekenen. De ortho
doxe Joden nemen daarvoor het be
gin van de -wereld, volgens hen onge
veer 5000 jaar geleden; de Romeinen
rekenden vanaf de stichting van Ro
me, die ze ongeveer 2700 jaar gele
den stelden. Wij tellen meestal van-
het jaar af, dat we aannemen als
het geboortejaar van Christus.
Daarmee laten we dus onze jaartel
ling beginnen. Wanneer we dus zeg
gen De wereldoorlog begon in
1914 dan beteekent dat sinds het
begin onzer jaartelling zijn reeds
1914 jaar veflropen. Wij leven thans
dus in de 20e eeuw onzer jaartelling.
Zoo kan men ook spreken van b.v.
de derde eeuw vóór Christus of vóór
onze jaartelling, d.w.z. de jaren
300-200 v. C. en b.v. de 5e eeuw na
Christus, d.w.z. de jaren 401-500 na
het begin onzer jaartelling. Naarma
te het jaartal klimt vóór het jaar
onzer tijdrekening, gaat men verder
in de geschiedenis achteruit; in te-
genovergestelden zin wordt den hui-
digen tijd benaderd- naarmate het
jaartal na het jaar 1 klimt.
TIJDPERKEN. We zagen dat
alles zijn geschiedenis heeft. De aan
vang der geschiedenis ligt in een tijd
waaruit dikumenten tot ons zijn ge
komen. (Zie hooger.) Die tijd' is zeer
verschillend volgens de streken: voor
Egypte en Mesopotamnië rond 4000
v. C.; voor de Nederlanden v. C.;
voor Duitsohland, beoosten de Elbe,
4e en 5e eeuw. Weet men nu niets
over het bestaan der menschen vóór
de geschiedenis van Egypte? Toch
wel. Op vele plaatsen werden ver
scheidene voorwerpen, zooals wa
pens uit silexsteen vervaardigd, muur
schilderingen in grotten, aarde pot
ten, enz. zijn de getuigen van de
levenswijze en de verspreiding onzer
verre voorouders, de oermenschen die
duizenden jaren geleden de bewoon
bare streken der aarde bevolkten.
De geschiedenis een omvangrijk
gebied zijnde, zijn wij gedwongen,
ten einde er klaar in te zien, haar
in tijdperken in te deelen, naar de
tijd dus. Die tijdperken zijn
1) Voorhis«torie.
2) Oude geschiedenis, vanaf om
streeks 4000 v. C. tot de ineenst:r-
ting van het Westersohe Romein-
sche Rijk (476, keizer Romulus
Augustulus)
3) Middeleeuwen van omstreeks
476 af tot de groote ontdekkingen
(Amerika', Kaap der Goede Hoop,
enz.), of de verovering van Byzan
tium (Konstantinopel) door de Tur
ken, alles rond 1590.
4) Nieuwe Tijd: van omstreeks 1500
af tot den vooravond van de Fra.i-
sche Revolutie, 1789.
5) Hedendaagsche Geschiedenis
van de Fransche Revolutie af, tot he
den.
Bij de studie der algemeene ge
schiedenis. zooals deze in onze So
ciale Scholen onderwezen wordt,
geven wü de leerlingen voor raad de
volgende leteratuur te raadplegen
Wordende Wereld, door Drs, J. P.
van Praag. (Uitgegeven door de Ar
beiderspers, Amstsrdam, voor het
het Ned. Instituut voor Arbeiders
ontwikkeling.)
Geschiedenis van België, door H.
Pirenne.
De lage landen bij de zee, door
Dr. Jan R:mein.
De Pelgrimstocht der menschlieid,
door Dr. J. E. Berkelbach van der
Sprenkel.
Er wordt aan onze kursisten aan
bevolen gebruik te maken van een
aardrijkskundig en eventueel van een
geschiedkundig atlas bij het instu-
deeren der lessen.
EEN
KOMEDIANT
Madeleine Béjart, de eerste
geliefde van Molière
HE Luistert, gij? Is er
niemand daar Meester Po-
quelin, uw winkel is als uit
gestorven. Ge moogt blij zijn,
dat men uw koopwaar niet zoo ge
makkelijk stelen kan als de kippen
bij den gaafkok!
De man, wien dit werd toegeroe
pen was de eerbiedwaardige meester
behanger Jean Poquelin. i»t de rue
Saint Honoré te Parijs.
Waarom zijn winkel leeg was? Wel,
er werd hem zo: pas een zoon ge
boren, zijn eerste. Het was eeu flink
boren en meester Poquelin was
zeer trotsch op zijn telg. In de kerk
van Saint-Bustache werd hij onder
den naam van Jean-Baptdste ge
doopt en later, groot geworden, zou
hij de zaken van zijn vader overne
men en zonder den minsten twijfel
een reusachtige behanger worden,
wellicht de behanger van het Hof.
Dat was voor den jongen vader een
volstrekte zekerheid; hij wreef zich
voldaan in de handen en keek dien
vijftienden Januari 1622 v:l ver
trouwen de toekomst tegemoet.
Maar hoezeer ook de vader ertoe
vast besloten was, Jean Baptlste is
toch geen t-apissier geworden. De va
der was er zeer over bedroefd. Vaak
beleeft men ontgoochelingen met
zijn kinderen.
De jongen kon er warmpjes inzit
ten en goede zaken drijven, en zou
het tot iets hebben gebracht; in de
plaats daarvan trok hij er op uit,
liep over naar de tooneelspelers, ja
wel, naar de komedianten, en vocht
tegen het leven op. Meester Poque
lin kon het eenvoudig niet begrijpen
wat zijn zoon zich daar in het hoofd
had gestoken. Hij stemde er niet
mee in en was van nu af werkelijk
woedend op zijn misloopen zoon!
Het was een stekelige en moei
lijke weg die van den tapissierswin-
kel in de rue Saint-Honoré naar het
sukses voerde, naar den roem. de
rijkdom en de onsterfelijkheid. Over
dien weg en de materieele zoowel als
psychologische avonturen vertelt
ons nu meer dan een roman. Er
werd veel over deze carrière ge
schreven. Gezien de in dien tijd
heerschende zeden was ze werkelijk
eenig! Kolossaal!!,... zou men heden
zeggen.
Als kleine, van de planken bezeten,
kladderkomediant, begon Jean Bap
tlste Poquelin om later zelf tooneel-
werken te schrijven en onder den
naam van Jean Baptiste Molière de
kleine schaar onsterfelijken te gaan
aanvullen. Er was harde arbeid noo-
dig om dit doel te bereiken en een
onstuimig leven werd daaraan ge
wijd. Een sukses, om te blijven du
ren doorheen de eeuwen en dat zich
allerwegen moest uitbreiden ver-
eischte een toitsigen strijd. Tallooze
avonden stond Molière op de plan
ken. Hij was tevens tooneelspeler,
•bestuurder en dichter. Hij kende
geen rust, was koortsachtig aan het
werk, voortdurend opgezweept door
zijn genie! Niets had in zijn leven
de minste beteekenis buiten zijn too-
neel. Daaraan had hij zijn bestaan
gewijd. Maar moet men nog wat an
ders hebben als men zichzelf een
wereld scheppen kan op een too-
neel van wereldbeteekenis? Alleen
nog liefde vereischt een leven, dat
voor de kunst laait. Maar ook de
liefde kwam naar Molière toe, ge
kostumeerd en geschminkt. Geen
kleinburgerlijke vrouw was het, die
hem haar liefde schonk, maar een
vrouw uit de troep waarmee hij
reisde en speelde. Tevens een van
zijn gelijken, een uit die lieden ge
sproten, van wien men toen, vaak
zeer terecht, zei Moeder, neem
de wasch uit den hof, er zijn too
neelspelers in de stad
Zij, die uit liefde naar hem toe
kwam, was de actrice Madeleine Bé
jart. De jonge Molière was weldra
smoorlijk verliefd. De eenigszins
oudere Madeleine liet zich deze lief
de zonder meer welgevallen omdat
ze van in den 'beginne af had inge
zien wie die Molière was en wat hij
zou kunnen worden. Ze werd zijn.
leidster en raadgeefster. Haar trouw
geloof aan zijn zending gaven hem
vleugels! Een kunstenaar moet
iemand hebben die in hem gelooft.
Ook toen zijn hartstocht voor haar
afkoelde, het warme menschelijk ge
voel van het bij elkaar zijn ver
dween niet. Madeleine Béjart was
ongetwijfeld een niet alledaagsche
vrouw, aan wie de geschiedenis al
leen hierom geen recht laat weder
varen, doordat deze artiste door
Molières geweldig genie heelemaal
in de schaduw wordt gesteld. Bij
Madeleine werd weldra de liefde een
moederlijke genegenheid en bij Mo
lière een oprechte dankbaarheid.
Zoo bleven ze samen tot in een hoo-
gen ouderdom. Hem had Madeleine
alles gegeven.
Ze verdroeg het zelfs dat de ge
rijpte, aan het eind van ziin leven
en aan het toppunt van zijn roem
gekomen man. verliefd werd op de
zachte Amande, die voor haar zuster
doorging, maar eigenlijk haar doch
ter was. Zoo verloor Madeleine den
man dien ze eens had' liefgehad,
aan haar geheime dochter! Deze Ar-
tmamtde was. al'ioewel van buitenech
telijken, toch een dame van adel
lijken oorsprong en had er al de
allures van. Het paste haar heele
maal niet, aldus met die tooneelspe
lers van de eene stad naar de an
dere te reizen en een bohemersleven
te leiden. In stilte droomde ze van
een gravenkasteel en mooie kleede
ren uit zijde en brokaat. In dien
tijd was het moeilijk voor de kome
dianten aan hun lot te ontsnappen.
Wie eens tot deze bohemers had be
hoord had een vlek op zijn eer en
was daarom voor de brave burgerij
onduldbaar geworden! Dat zag Ar-
mande in, en, omdat ze levenslustig
en frisch was, verbond ze zich aan
den man die in de troep de meest
beteekenisvolle was en het meeste
geld had. En dat was Jean-Bap-
tiste Molière. Berekend en met
egoïstische doeleinden deed ze dat;
en dat de man veel ouder was en
sedert lang een verhouding had met
haar moeder hinderde haar in het
reheel niet. Zoo huwden dan .Tean-
Baptiste Molière en Armande Béjart.
Hij was een dikke twintig jaar ouder,
als tooneelspeler en dichter geheel
i -
;;-v
Armande Béjart, de dochter van
Madeleine, die de vrouw van
Molière werd
791
Oorlogen en revoluties hebben
steeds de dichters geïnspireerd.
Naarmate de aanvaller sterker en
verraderlijker te werk ging, stijgt
de beteekenis der heldendaden van
hen, die trots alles, weerstand bie
den en hun levsn offeren v>:or de
zaak van de vrijheid.
De historie zal in latere jaren de
internationale fascistische samen
zwering tegen de Spaansche repu
bliek in haar waar daglicht stellen
en de Westersche burgerlijke demo-
kratieën, zoowel de kleine als de
groote landen, zullen zeker wat an
ders dan achting oogsten in de
oogen van onze nakomelingen.
Drie jaar lang hebben de Spaan
sche vrijheidsstrijders het moedig
volgehouden tegenover een barbaar-
sohen binnen- en buitenlandschen
vijand die naar de schrikkelijkste
wapens heeft gegrepen om de jonge
volksrepubliek in het bloed van zijn
eigen kinderen te smooren.
Uit alle landen van de wereld
waren enkele moedigen naar Spanje
gekomen om in dezen ongelijken
strijd hun leven te gaan offeren voor
de zaak van de vrijheid die op alle
fronten bedreigd is.
«De Spaansche Tragedie werd ge
schreven door Jef Last, officier van
de roemrijke Internationale Brigade,
die den heldenkamp mee heeft ge
streden. Dat werk is ontstaan in de
hitte van het gevecht. Het spreekt
niet alleen over wapenfeiten, maar
toont ons het Spaansche volk in zijn
strijd tegen de onwetendheid, waar
in het door feodale machten,
kerk, kapitaal en leger werd ge
houden.
Zoo'n werk kan niet anders dan
subjektief zijn, maar wint aan diep
te en karakter door het feit dat de
schrijver zijn eigen ervaringen in
een pakkenden stijl zonder pathos
neerpent.
Onder het moordend schroot van
de Krupp-kanonnen en den bom
menregen van de Italiaansche en
Duitsche luchtbandieten heeft een
moedig volk gestreden voor zijn ver
lossing. Het heeft niet mogen baten,
want het fascisme was hem te sterk
en kreeg vrij spel dcor een mede
plichtige burgerlijke zoogenaamde
demokratie. Zel.'s Sow jet-Rusland
liet betijen en speelde de griezelige
klucht mee van de «niet-inmenging».
«De Spaansche Tragedie» was voor
de Sowjets meer een propaganda-
objekt dan een gebeuren waarin het
zich onbewimpeld en onverzettelijk
langs den kant van de rechtvaardig
heid moest geschaard hebben.
Jef Last, die het Spaansche. het
kommunisme aan het werk heeft
gezien, legt daar een onomstootbare
getuigenis over af.
De schrijver-soldaat heeft het boek
geschapen dat een bloedige beschul
diging zal blijven tegen de beulen
en de verraders van de zaak van de
vrijheid.
Voor iedereen is het daarom zeer
duidelijk waarom de kunstenaar
door de reaktionnaire regeering van
zijn land «vogelvrij» werd verklaard.
Laat ons het werk van Jef Last
«De Spaansche Tragedie» aanschaf
fen ter nagedachtenis van de ontel-
baren, zoowel vdlwassenen, mannen,
vrouwen en kinderen, die zoo wreed
zijn afgeslacht geworden onder het
oog van een laf- en van bangheid
sidderende wereld. Laat het een
blijvende beschuldiging zijn tegen
over de beulen die na hun snoode
daad door den vertegenwoordiger van
God op aarde den Paus geze
gend werden...
Plaatst het werk op een zichtbare
plaats in uw boekenrek als de
relikwie van de weerwraak die vroe
ger zal komen dan de verbonden ti
rannen het wenschen.
Tuur de Sweemer.
DE SPAANSCHE TRAGEDIE door
Jef Last. Uitg. Contact Amsterdam.
Verkrijgbaar bij «De Vlam». 64, St.
Pietersnieuwstraat, Gent Ingen.
20 fr.; geb. 40 fx.
Jean Baptiste Paquelin, die den
naam van Molière aannam
Frankrijk door beroemd en geëerd,
en zij was een zeer alledaagsche
kokette vrouw die heel zeker de lief
de van zoo'n man onwaardig was.
Ze hield van dansen, van mooie
kleeren en van jonge graven, bij wie
ze graag ging, zij het ook als too-
neelspeelster, maar enkel maar
langs de achterdeur en Sm den
donkeren nacht. Oo'k als Moliè-
re's vrouw bleef zij verder in aan
raking met de troep en bekwam ze
nu en dan toch een beteekenisvolle
rol, zoo maar uit eerbied en pure
fatsoenlijkheid tegenover haar echt
genoot! Als tooneelspeelster was ze
niet veel waard, en als vrouw en
moeder was ze niet veel beter. De
schoone gevoelens, die de vrouwe
lijkheid zoo lieftallig en bekoorlijk
maken, waren haar totaal onbekend.
Wel had dit Molièriaansch koppel
twee kinderen, (het derde stierf bij
zijn geboorte), maar het kende
nooit een echte en geregelde huis
lijkheid. Ook had zij geen begrip
voor het genie en het tooneelspelers-
talent van haar echtgenoot wat
niets te maken had met parels, toi
let en flirt, scheen voor mevrouw
Armande niet te bestaan. Dit ver
oorzaakte veel hatelijke tooneelen
in het bohemienhuishouden van Mo
lière. Hij hield van zijn vrouw, maar
zij had voor zijn kwellingen geen ge-
grip Aan den tooneelspeler Edmond
Baron schreef Molière eens Ik
heb gister mijn nieuwste werk in de
keuken van den graaf Brissonet
voorgelezen. Natuurlijk waren daar
slechts de kofkin en de andere be
dienden. Men heeft goed gelachen
en toch veroorloofde zich de vuur-
aansteker enkele kritieken, die zeer
juist waren. God, wat zou ik ervoor
geven als eenmaal mijn vrouw een
stuk van mij zoo aandachtig en zoo
verstandig toeluisterde, om er na
dien de kritiek te kunnen van ma-
ken! Dat zal- met haar nooit voorval
len. Tk moet maar de keuken gaan,
bij de kokinnen en de demoiselles,
om mijn nieuwe stukken voor te le
zen en aan haar te zien welk effekt
ze maken. Geloof mij vrij, dat te
moeten schrijven is voor mij zeer
pijnlijk ook als het gaat om amu
sante feiten...
Molière leefde voor het tooneel, en
stierf ook op het tooneel. Zijn dcod
is buitengewoon aangrijpend. Too
neelspelers hebben het graag als ze
bij de eindscene een goed uittre
den van de planken hebben. Mo
lière had er zoo eene. Want als ster
vende sleepte hij zich nog eens op de
scène. Hij speelde zijn Malade
Imaginaire zijn Ingebeelde zie
ke Het doek ging op en niemand
onder het publiek vermoedde den
helschen spot van het noodlot, dat
die ingebeelde zieke daar op de plan
ken al door den dcod was gebrand
merkt en alleen nog een echte zieke
kon verbeelden. De volle zaal van
den schouwburg gaf Molière versche
krachten. Ze schonk hem den noo-
digen moed om te spelen. Hij speel
de ook werkelijk goed. zoo buiten
gewoon goed zelfs dat hij door zijn
spel het publiek deed schaterlachen.
Men klapte in de handen en plotse
ling was Molière niet meer ziek. Hij
baadde zich in 'het enthousiasme
van de toeschouwers als in een ver-
jonigingsbronMaar in de derde
akte zakte hij plotseling in elkaar,
zijn gezicht werd ondanks de sterk-
geverfde schmink aschgrauw, de
tooneelspelers rondom hem vroegen
zich af wat er met hun grooten
meester plotseling gebeurde en ver
snelden het tempo van het spel.
Een begin van verstikking deed hem
wankelen. Maar ondanks al zijn ster
venspijn bemerkte Molière dat het
pubTek onaustig werd en iets merk
te. Nog eens spande hij al zijn krach
ten In en om niet te laten zien, hoe
de pijn ziin gezicht verwrong, deed
hij voortdurend grimassen, lachte
hij en speelde hij overdreven ko
misch. Het publiek lachte weer en
de avond was rered. Molière had ziin
laatsten avond gehad, zijn laatste
sukses veroverd in de rol van Ar-
gan, den ingebeelden zieke.
De tooneelvertooning was gered,
men moest het geld aan de toe
schouwers" niet teruggeven. Men kon
het aan de kas onder de tooneelspe
lers verdeeien. Molière had ook dien
avond zijn plicht vervuld. Toen viel
het doek over zijn leven. De too
neelspelers brachten hem snel naar
hu's. Men ging in der haast een
priester en mevrouw Armande roe
pen, maar Molière stierf voor een
van beiden aankwam. Zoo eindigde
Molière's leven den zeventienden
Februari 1675. De tooneelspeler Ras-
tignac, een trouwe kcllegu van
Molière, yerzocht zelf de stads
overheid van Parijs de begrafenis
van Molière eventueel te doen bege
leiden van gemeenteraadsleden.
Maar dit verzoek werd van de hand
gewezen met de opmerking dat Jean
Baptiste Poquelin, bijgenaamd Mo
lière. slechts een tooneelspeler was
en daardoor voor de stad Parijs
niets eervols doen kon.
OP 17 Februari 1912 was de
haven van Kopenhagen in
feest Selandda de eerste
motorboot stak in zee. Negen
tien jaar vroeger, in 1893 dus, was een
boek van Rudolf Diesel verschenen,
waarvan de titel luidde Theorie
en Konstruktie van den rationeelen
warmtemotor». De publikatie van dat
werk verwekte groote sensatie in de
technische kringen en vestigde o.m.
de aandacht van Ivar Knudsen, een
Deensch ingenieur. Knudsen st;nd
in vervoering voor de adviezen van
Diesel, en ondernam een reis naar
Duitschland, waar hij de nieuwe mo
toren ging bestudeeren, eerst in de
werkhuizen van Krupp te Essen en
daarna in de maehinenfabriek te
Augiburg. Bij zijn terugkeer in Dene
marken werd Knudsen onderbestuur
der van de scheepswerven Burmeis-
ter en Wain, te Kopenhagen. Hier
werd, volgens zijn aanduidingen, de
eerste boot gebouwd, vcorzien van
Diesel-motoren. Genoemde firma had
het Diesel-brevet, dat door den uit
vinder gedurende langen tijd in
Duitschland vrueheloos was aange
boden geweest, gekocht. In 1904 wer
den aan den metor verscheidene ver
beteringen aangebracht ,en was hij
volledig gereed om het voorwerp van
kommercieele transakties te worden:
de weg was open voor een glorie
rijke toekomst.
Maar nu ook begon het groote
werk voor Knudsen. Bijgestaan door
ingenieur Jörgensen, en geholpen
door de Staatsraadsheer H. N. An
dersen, stichter der Oost-A statische
kempagnie, slaagde hij erin een de
gelijke marinemotor te bouwen. Dit
bracht een ommekeer in de inter
nationale zeevaart.
Op 5 December 1910 werd het kon-
trakt met de genoemde kompagnie
door de werven Burmeister en Wain
onderteekend, waardoir deze laatste
zich verplichtte binnen de twee jaar
een motorboot voor transoceanisch
verkeer te leveren. Reeds in den
Herfst van 1911 deed de «Selandia»
haar eerste proeftochten in de haven
van Refshalön. De proef gaf een be-
iissenden uitslag; men bereikte en
gemiddelde snelheid van 12 knaopen
si de vaart was sterk genoeg om eer
<ilkke korst ijs te doorsnijovr
In Februari 1912 werd de «Selandia»
door de oOst-Asiatische Kompagnie
aangenomen ,en maakte zooals bij
het begin gezegd, op 17 Februari haar
eerste reis. Toen de boot op 1 Mei
te Londen binnenvoer, verklaarde
Winston Churchill, die bij de aan
komst aanwezig was De Denen
zijn vroeger altijd goede zeelui ge
weest. Nu hebben zij de leiding van
de zeevaart hernomen, want zij heb
ben iets gepresteerd dat v:or het
vervoer te water een nieuw tijdperk
inluidt
De menschen van tegenwoordig zijn
De Deen Ivor Knudsen, de eerste
die Diesel's uitvinding naar
waarde wist te schatten
de groote motorbooten nu gewoon.
Maar een kwart eeuw geleden was
dat zoo niet. De Selandia maakte
sensatie, bij zo> verre dat er in het
Bngelsche Parlement over gespro
ken werd, zonder te gewagen van de
dagbladen, die lange rapporten over
het Deensche avontuur zooals
zij de zaak voorstelden, heten ver
schijnen.
De Selandiaheeft een lengte
van 370 voet (125 meter), een bree
dte van 53 voet; de motoren zijn
viertijdig en hebben acht cylinders,
met 140 omwentelingen in één mi
nuut. De machines kunnen langs
beide zijden in beweging gebracht
worden door middel van samenge
perste lucht. Tot voor een paar ja
ren heeft de Selandia 55 reizen
van gemiddeld 22000 mijlen gemaakt,
dit is 55 maal de omtrek der aarde,
of drie maal de afstand van de aar
de tot de maan.
Na 1912 werden er meer en meer
motcrb'oten gebouwd; op dit oogen-
blik is de totale tonnemaat van do
schepen, die door Dieselmotoren ge
dreven worden, 12 millioen, waarvan
bijna de helft met Dieselmotoren.
Reeds in 1910 had Knudsen tot
Andersen gezegd De Dieselmotor
zal een revolutie beteekenen in de
scheepvaart Knudsen heeft gelijk
gehad, en door den ijver der Denen
is Diesel de beroemdste man in de
techniek geworden.
Een der twee Dieselmotoren 1250 P.K. van de *Selandia
ROND dit oogenblik van het jaar
worden koffers en valiezen
druk ingepakt en zoeken tien
duizenden ver van hun haard
steden de venpoozing uit de dagelijk-
sche beslommeringen. De kroniek
schrijver voelt zich instinktmatig ge
neigd om de trekkenden, al was het
om den geest te vervoegen.
Om bij de aiktuaiiteiit te blijven
zonder zijn rechtsdaad te vergeten,
denkt hij dat zijn lezers wel gaarne
wat zullen vernemen over de verant
woordelijkheid van dit eigenaardig
specimen uit de menschelijke fauna,
waarmede de reizigers in kontait
komen: de hotelier.
Ieder mensch waarmede men in
verbinding treedt, heeft de stof in
zich om uw vijand te worden. Ook
wanneer men met open armen ont
vangen wordt, eindigt het verblijf
niet altijd idyllisch. Het hotel en het
pensioen behooren tot de katsgorie
duivenslagen, waar Jan en alleman
in- en uitloopt, en waar het veelal
erg moeilijk is het dorre hout van
het groene te onderscheiden. Zoo
krijgt de bagage wel eens voeten,
of zoeken oog-uitstekende brillonten
den weg naar nieuwe halzen. De
hotelier moet midden al deze moge
lijkheden van konflikten zien huis te
houden. Zijn personeel is niet altijd
uit de bovenste lade: het hotelperso
neel heeft gedeeltelijk althans, uit
den omgang met reizenden, een trek
gekregen om graag eens van evolu
tiesfeer te veranderen; de- hoteUer
die het zoo ver heeft kunnen bren
gen, dat hij voor zijn wisselende man
schappen zijn hand zou durven in
het vuur steken, zal wel een uitzon
derlijke vogel zijn.
Gelijk wat er gebeurt, het is ten
slotte bij hem dat de verongelijkte
kliënt zal terechtkomen: zijn zede
lijke en zijn rechterlijke verantwoor
delijkheid zijn niet gering.
De wetgever is voor den herber
gier in de oorspronkelijke betee
kenis van het woord niet bijzon
der malsch geweest. Men is van het
standpunt vertrokken dat de reizi
ger nu eenmaal uit noodzakelijkheid
des gebods verplicht is zijn goed aan
de waakzaamheid van den hotelier
toe te vertrouwen, en dat deze dan
ook gehouden is zijn scherpste oog
in het zeil te houden.
De konflikten die bij eventueele
verdwijning oprijzen, zijn gewooniijk
niet zeer gemakkelijk te beslechten.
In andere gevallen kan veel ken-
traktueel en bij ge:ohrift worden
vastgelegd. Maar in onderhavige
kwesties is het onbegonnen werk bij
de intrede van eiken reiziger een
nomenclatuur op te maken van de
goederen en voorwerpen die in een
reizigersvalies worden binnenge
loodst. Vandaar dat in geval van
betwisting men niet gemakkelijk ak
koord geraakt over den inhoud van
het verdwenene. Bij gebrek aan ge
schriften mag men het noodige be
wijs leveren met getuigen en zeifs
piet vermoedens, zoodat dit soms
zeer ver kan leiden: van iemand die
er warmpjes inzit, zal men er eer
der aannemen dat er veel waardevols
tusschen zijn reisgoed stak, dan wan
neer het wel mogelijk is dat de min
der begoede maar zeer kokette bur
gersvrouw wellicht al de pronkiu-
weelen op de reis heeft meegetroond,
die de rijke dame misschien veiliger
in haar koffers heeft gelaten. Hoe
wilt gij dat een reohtsoplossing in
zoo'n geval meer zij dan een aan
vele fouten blootgestelde kansbere
kening
Een wet van 22 Juli 1897 heeft
nochtans een belangrijke beperk'ng
aan de verantwoordelijkheid van den
hotelier gebracht. Indien het gaat
over geldwaarden, titels en waarden
van allen aard en kostbare voorwer
pen, die niet dienen tot het persoon
lijk en gewoon gebruik van den reizi
ger, is de hotelier enkel aansprake
lijk tot een bedrag van 1.00© fr., ten
zij de w-c arden in kwestie hem eigen
lijk ter hand zouden gesteld geweest
zijn. Maar indien de reiziger desge
vallend het bewijs kan leveren dat
er in hoofde van den hotelier een
werkelijke fout bestaat, dan mag de
verongelijkte een volledige vergoe
ding opeischen.
De hotelier is verantwoordelijk
wegens de handelingen van zijn per
soneel, zelfs indien zijn onderge
schikten niet gehandeld hebben in
uitoefening van hun bediening. Dit
beginsel, dat men verantwoordelijk
is voor de daden van zijn onderda^
nen, is trouwens niet eigen aan het
hotelbedrijf; het berust op een al-
gemeenen stelregel. Teneinde te ver
mijden dat de patroon zich te ge
makkelijk er kunne van af maken
met zijn handen te wasschen in on
schuld, heeft men het beginsel voor
uitgezet, dat men eigenlijk verant
woordt voor de keus van de perso
nen die men in zijn dienst neemt.
Maar zelfs voor de personen die
in en uit het hotel loopen, ook indien
ze heimelijk binnengedrongen zijn,
verantwoordt men, zoodat een waak
zaamheid van elk oogenblik geboden
is.
De aansprakelijkheid strekt zrih
zoowel uit tot den diefstal als tot
de beschadiging; van het oogenohk
d>3t het feit vaststaat, ook zonder
eenige fout van het bestuur, komt
het gerecht los. Nochtans zal de
hotelier van alle vergelding ontlast
zijn, indien hij kan bewijzen dat er
overmacht in het spel is.
Andere problemen die met het
zelfde vraagstuk verband houden,
zullen wij in een volgend artikel
behandelen.