De belangloze
saneringspolitiek
van de P.V.V.-kliek
Wat te denken
over het
be jaar den werk
CvJ
Zaterdag, 27 juli 1968
20e jaargang - nr. 30
Zie vervolg blz. 12
Vakantie, heerlijk, ook voor Lassie, want nu
mag hij elke dag mee met baasje!
Het verschil tussen
Je openbare en de
private sektor
In hoeverre moreel
en sociaal
te verantwoorden?
Zie vervolg blz. 12
voor
allen
KEDAKT1Ë EN ADMINISTRATIE ST.-EIETEKSNIEtWSTKAAT 641
GENT Tel. 25.57.95 (4 lijnen) PostcUeekrekening 567.33 «liet
Licht» Voor de abonnement-prijzen 'Ie gewestelijke bladzijden
Veranlw ultgerer DEKÈYEN R. Konings'raa! Menen
«ESSSS-'
Wie herinnert zich niet
hoe de P.V.V. zich bij de
laatste en voorlaatste verkie
zingen aanmeldde als de
partij die de Staat ging zui
veren. Er zouden besparin
gen doorgevoerd worden,
nutteloze staatsinstellingen
zouden verdwijnen, overal
zag de P.V.V. te veel en
nutteloos personeel; hierin
zou verandering komen en
deze partij stelde zich tevens
borg om een einde te stellen
aan alle partijdige, politieke
benoemingen.
Velen hebben het ge
loofd en brachten de P.V.V.
aan de macht. De liberale
ministers kregen gedurende
twee jaar de macht over ze
kere departementen.
Zij zitten nu in de op
positie en nu krijgen wij de
kans om het bilan op te ma
ken van hun werk.
Wat ontdekt wordt is
niet alleen verbluffend maar
een werkelijk schandaal!
Van twee P.V.V.-minis-
ters werden de zaken reeds
enigszins uit de doeken ge
daan nl. van de h. Van Of-
felen, liberale minister van
Ekonomische Zaken en van
de h. Toussaint, liberale mi
nister van Nationale Opvoe
ding.
In het Ekonomisch Pro-
grammatiebureau waren er
20 leidende personeelsleden.
In twee jaar tijd deed de h.
Van Offelen er 15 bij. Toe
vallig waren 14 van deze
nieuwe personeelsleden, he
ren die deel uitmaakten van
liberale ministeriële kabinet
ten. Bij Réfribel, een instel
ling afhankelijk van Ekono
mische Zaken, deed de
P.V.V.-minister er 16 een
heden bij. Dit gebeurde zon
der voorafgaandelijke raad
pleging van de ministers van
het openbaar ambt en van
begroting. In feite dus niet
ééns binnen de wettelijke
normen.
Het is nog erger, luis
ter maar. Van die 16 heren
die door de P.V.V.-minister
benoemd werden zijn er 6
die zich nooit op hun werk
hebben aangeboden, daar
voor hadden ze geen tijd,
want terzelfder tijd waren
werkzaam op de kabinetten
van de P.V.V.-ministers.
Iemand uit deze dienst
vertelde ons, dat er voor die
nieuwe benoemden geen
plaats was om ze te werk te
stellen. Wij hadden zulks als
een scherts opgenomen.
Maar, onze vriend Pierson,
stelde de vraag in de Senaat.
En het antwoord van minis
ter Merlot luidde: «M. Pier
son heeft mij gevraagd of het
mogelijk was de 16 leden
van het nieuwe personeel on
der te brengen in de lokalen
van Réfribel. Mijn antwoord
is negatief». De P.V.V.-mi
nister heeft dus in deze
dienst zoveel nieuwe perso
neelsleden benoemd dat ze
er niet kunnen zitten en er
bijgevolg ook niet kunnen
werken. Maar, zij ontvangen
hun wedden, want die 16
nieuwe benoemingen vergen
4 miljoen fr, meer aan uit
gaven.
Zo voert een liberale
minister zijn benoemings- en
zijn besparingspolitiek ter-
zelfdertijd.
Tot daar voor de h.
Van Offelen
In hoeverre kan men aan
vaarden dat gepensioneerde
arbeiders nog bezoldigde ar
beid verrichten
Ziedaar een vraag waarmee
men in verschillende middens
de jongste jaren herhaaldelijk
wordt gekonfronteerd en
waarop laat het ons eer
lijk toegeven het niet steeds
gemakkelijk is een afdoend
antwoord te geven.
De oorsprong van het pro
bleem is te zoeken in het ver
schil dat steeds heeft bestaan
en nog bestaat tussen het sta
tuut van de gepensioneerde in
de openbare en deze uit de
private sektor.
In de openbare sektor zijn de
agenten verplicht pensioen te
nemen op 65 jaar. Men heeft
op een gegeven ogenblik deze
regel ook willen toepassen voor
de private sektor, maar men
stuitte op een reeks onover
komelijke hinderpalen.
Eerstens werd opgemerkt dat
het pensioen van de arbeiders
en bedienden uit de privaat
nijverheid veel lager ligt dan
dit van de mensen uit de open
bare besturen.
Een verplichte oppensioen-
stelling zou in deze voorwaar
den neerkomen voor eerstge-
noemden op een verplichte
staat van behoefte. Dit werd
nog sterker aangevoeld door
het feit, dat het voor de ge
pensioneerden in openbare
dienst toegelaten is nog een
bezoldigde betrekking te aan
vaarden terwijl zulks voor de
gepensioneerden in de privaat
nijverheid verboden is en zelfs
streng gesanktioneerd wordt.
Hierbij voegde zich nog een
overweging van ekonomische
aard: ons land had de jongste
jaren een tekort aan geschool
de arbeidskrachten in som
mige nijverheden en men wil
de vooral in patronale mid
dens vermijden dat het
wegvallen van geschoolden in
gevolgde een verplichte op-
pensioenstelling zou worden
bespoedigd.
Geplaatst voor deze toestand
werd besloten de pensioenleef
tijd te behouden, geen ver
plichte opruststelling in de pri
vaatnijverheid op te leggen,
doch de gepensioneerden meer
gelegenheid te bieden gedeel
telijk werk te aanvaarden.
Eerst mochten deze maxi
mum 60 uren per maand wer
ken. In 1967 is dit gebracht op
90 uren per maand voor de
genen die een uurloon ontvan
gen en op maximum 3.600 fr.
voor degenen die op basis van
een forfaitair bedrag worden
bezoldigd.
Wat ons in gans deze kwes
tie bekommert is de vraag, in
hoeverre het bejaardenwerk
uit sociaal en moreel oogpunt
te verantwoorden is.
In welke mate zijn de be
jaarden lichamelijk nog in
staat arbeidsprestaties te le
veren
Sommige psychologen en
dokters mijn warme voorstan-
ders van de voortgezette ar
beid. Ze hebben inderdaad
vastgesteld dat de gepensio
neerden vlug wegkwijnen als
ze niet weten hoe ze geest en
handen moeten bezighouden.
Het gevoel dat ze in hun
ogen nutteloze wezens zijn ge
worden ontneemt de gepen
sioneerden alle levenslust. In
dien ze daarentegen nog een
bezigheid hebben, blijven ze
zich in de maatschappij ge
ïntegreerd gevoelen en kan dit
hun levensgeluk verhogen.
Het is een feit, dat de mo
rele gesteltenis van de bejaar
den van enorm belang is voor
het behoud van zijn gezond
heid. Ook het lichaam zou vol
gens deze dokters met voortge
zette arbeid worden ged'end
het blijft een zekere fitheid
behouden en ondergaat het
brutaal stopzetten niet van
alle aktiviteiten on 65 iaar,
wat zeer gevaarliik kan ziin.
Deze argumenten worden
echter grotendeels ontzenuwd
door het feit. dat ingevolge h°t
jachtig leven, zowel binnen als
buiten de bedrijven, de meeste
gepensioneerden fysiek onge
schikt zijn nog verder te wer
ken.
Is het niet zo dat in som
mige nijverheden de arbeider
zelfs vóór 65 jaar omzeggens
«versleten» is? In bepaalde ge
vallen zou de arbeider zelfs
vroeger op pensioen moeten
kunnen gaan.
Men kan dus geen algemene
lijn trekken. De ene arbeider
zal nog verder kunnen werken,
de andere niet.
Deze situatie plaatst ons