0000+r
Door de Heer Volksvertegenwoordiger
Louis D'HAESELEER
werd op 25 Juli 1950, volgende officiële
vraag gesteld aan de Heer Minister van
Openbare Werken.
Op het nieuw baanvak van Zellik tot Hekel-
gem werd op 11 Juli j. 1. langs beide kanten
van de baan een rode lijn getrokken op een
meter breedte, vak bestemd voor voetgangers
en fietsen.
Naar mijn mening levert deze wellicht voor
lopige maatregel, een groot gevaar op voor de
voetgangers en fietsers zelf. Inderdaad, het
nog vrij gebleven baanvak voor de wegge
bruikers is onvoldoende vooral bij het gebeur
lijk parkeren of voorbijsteken van het ene
voertuig door het andere. Dit gevaar is van
zelfsprekend nog groter voor de fietsers en
voetgangers bij het druk verkeer tijdens het
week-end en het intreden van de duisternis.
Mag ik dan ook de achtbare heer minister
vragen of
1° De genomen maatregel een voorlopig
karakter draagt
2° In het bevestigend geval, welke maat
regelen zullen worden genomen ter vrijwaring
en eerbiediging van de rechten der voetgan
gers en fietsers en wanneer met de nodige
werken een aanvang zal worden genomen
Antwoord De aangeklaagde toestand be
staat niet alleen op het baanvak van Zellik
naar Hekelgem op alle wegen die verbeterd
worden en waar de kruinbreedte onvoldoende
is wordt deze oplossing aangenomen, in af
wachting dat de nodige onteigeningen ver
wezenlijkt zijn voor het aanleggen van een
nieuw fietspad.
Deze toestand is aan de aandacht van het
bestuur der wegen niet ontgaan en om hem
te verhelpen werden maatregelen getroffen
die door onderstaande mededeling aan de
pers werden bekend gemaakt.
Het stationneren op de wegen.
De minister van openbare werken deelt
mede
Doordat de verbetering van de hoofd-
wegen dringend moest worden verwezen-
lijkt, ten einde in de behoeften van het
steeds drukker wordend verkeer te voor-
zien, was het bestuur der wegen er toe
genoopt, voorlopige toestanden te scheppen
waaraan het zo snel mogelijk een einde zal
trachten te stellen.
Op zekere wegen waarvan de rijwielpa-
den moesten worden afgeschaft, werden
aldus op de zijkanten van de wegverhar
ding met verfstrepen stroken afgezonderd
die bij voorrang voor het wielrijdersver-
keer bestemd zijn.
Hierdoor werd de voor het verkeer van
de motorvoertuigen bestemde nuttige
rijwegbreedte tijdelijk verminderd.
De autobestuurders worden derhalve
aangemaand, bij het stationneren hun voer
tuigen op de uiterste rand van de weg te
plaatsen, zonder acht te slaan op de voor
het wielrijdersverkeer bestemde stroken. De
wielrijders mogen trouwens de te hunnen
behoeve afgebakende stroken verlaten
wanneer zij een hindernis moeten voorbij
rijden.
In datum van 1 September schreef
Senator DE STOBBELEIR
volgende brief aan Kolonel De Grecf,
Minister van Landsverdediging.
Waarde Heer Minister,
Gisteren langs de radio en vandaag door de
pers, heb ik vernomen dat de legerdiensttijd
gaat verlengd worden. Ik ben zo vrij het ver
zoek dat ik reeds vroeger heb gedaan te her
nieuwen. Ziehier waarover het gaat. Te Aalst,
in het centrum van de stad is de vroegere
pupillenschool gelegen, thans gebruikt als
legerdepot.
Mag ik U vragen de mogelijkheid te willen
onderzoeken maatregelen te willen treffen
opdat de stad Aalst, stad met 42.000 inwoners,
begunstigd zou worden met een garnizoen.
Ik kan U de stellige verzekering geven,
Waarde Heer Minister, moest gij een derge
lijke maatregel nemen de nering-, en handel
drijvende bevolking van de stad Aalst U zeer
dankbaar zou zijn.
Hopende, Waarde Heer Minister, dat mijn
schrijven Uwe volle aandacht zal genieten,
wil aanvaarden de verzekering van mijn op
rechte dank en mijn algehele hoogachting.
In datum van 4 September 1950 stuurde
Senator De Stobbeleir
onderstaand schrijven aan
Heer Kolonel DE GREEF
Minister van Landsverdediging
BRUSSEL.
Waarde Heer Minister,
Er heerst een zekere ongerustheid bij de
ouders van de militianen die terug onder de
wapens worden geroepen. Ik hoop dat die
vrees en die onrust niet gewettigd zijn.
Daarom meen ik dat het goed zou zijn dat
van uw departement of van wege de regering
een officiële verklaring zou uitgaan waarbij
uitdrukkelijk word verklaard dat de werkge
vers verplicht zijn hun personeel, bij het einde