Dus, liberalen, vergeet de solidariteit nooit, gelijk in welke omstandigheden, of anders gij ondermijnt uwe partij, uwe macht, uw gezag gij zaait moedeloosheid, tweedracht, gebrek aan moed en wat meer is, gij zoudl de afvalling of overlooping uwer partijgenoten verrechtvaar digen Het inlasscheu van de volgende mededeeling verplicht ons andere beloofde stuks tot later te verschuiven de gedane opmerkingen zijn zeer gegrond. Ons dunkens zouden er aan de misbruiken die in het ontvangen der rechten, wier afschaffing door cene bijzondere wet is vastgesteld, een einde moet gesteld worden In bet belang der verbruikers die maar al tedikwils den in vloed der beslaande handelw ijze in hunne keu ken moeten bestatigen. zouden de bedienden eene vaste jaarwedde moeten genieten. En eerst en vooral zijn er mannen vercischt die zouden weten waarop zij hunne waardering gronden, en die den eenen viseh voor den anderen niet doen verkoopen. Indien men onder de keur meesters er eenen uitzondert zijn de andere volstrekt nieten. Weten, zien, rieken en smaken is cene vierdubbelvoudigheid die aan iedereen niet gegeven is..1. Altijd de Stedelijke Raad. KOEKSKENS MARKT. Bij koninglijk besluit is liet begijn-hof van Aalst den heere Baron Dellafaille, ten g°schenke gegeven door de besturende commissie der gods huizen. met volle goedkeuring der stedelijke raad. Zulke feit verdient meer dan gggggggggge- lukwensching van wegens de vooruitziende bevolking der stad. In deze werking bad de besturende commis sie der godshuizen bet voordraehtsrechl en zij heeft er gebruik van gemaakt. Er blijft nu nog een ander besluitsel te nemen. Maar deze maal uit te gaan door den stedelijkcn raad, namelijk den afstand van het studenten college ten voordeele der eerwaardige Paters Jesuieten dit ware eenen koek voor de toeko mende kermis van Aalst. Daarmede zou de stad van reparatien en onderhoud ontslagen zijn? Dat men nu nog zegge dat wij niet liberaal geadministreerd worden, en nogtans denken wij niet dat er sterven's nood zij? Zouden wij er op teiugkeeren? Ter gelegenheid der rede over de doodstraf in 't franscb geschreven door den heer Lamquet, vrederechter te Ninove. en in 't vlaamsch over gebracht door den lieer Micbels, oud enregistre- nients ontvanger, in welke beide proeven hun ner talenten aan bet licht hebben gelegd, schrijft men het volgende DE ONTHALSING. Wie had durven denken dal de onmenselielijke doodstraf in den tijd door S3 leden der Kamer tegen 43 in onze welhoeken zou blijven bestaan hebben Wij niet. En liet bedroeft ons diep dat men daarin weeral het noodlottige te vroeg als hoofdreden ingeroepen heeft. De wet verbiedt op strenge straffen aan de ouders hunne kinderen te slagen of op hen lijf kastijdingen toe te passen, en dat is zeer recht vaardig. Een onderwijzer die zijne leerlingen doet knielen, vasten of hun eenige lijfstraf toepast, wordt daarvoor niet alleen van zijne plaats be roofd, hij moet zelfs voor den rechter verschij nen om gevonnisd te worden, en dat is ook billijk. Slagen is alleen geen recht, maar hei verbetert niet; en elke straf moet verheleren. Dat. zullen wij trachten te bewijzen. Waarom hebben de 55 vertegenwoordigers voor het behoud der doodstraf gestemd Omdat die straf schrik en vrees in de ziel jaagt, en daar door het kwade, de misdaad, het moorden belet. Zoo ten minste hebben het die liefhebbers der doodstraf laten hooren. Armzalige reden Welen de schavot-liefhebbers dan niet dat elke vrees en schrik de ziel verzwakt, en daar door juist den aandrift tot het kwaad versterkt Weten zij niet dat de vrees maar kortstondig werkt, omdat al de krachten der ziel tegen haar als tegen een schadelijk en pijnend kwaad ingaan? Als men door de vrees het kwaad wil vermin deren, de misdaad doen verdwijnen, dan moet men de oude verroeste pijnwerktuigen herinvoe ren; dan moet men gloeiende koieu iu de oog holten leggen en zelfs hel levend afvellen ter hulp roepen. Al die en nog ijslijkere folteringen vermin deren in barbaarsche tijden de euveldaden niet; zij bevredigden misschien beter de liefhebbers der doodstraf. ï^Alle vrees, wij herhalen het, verzwakt de ziel, en elke verzwakking is Ccn aanleg tot het kwaad, tot de misdaad. Zijn die kinderen die men, van in de teederste kindsheid, met straffen en onheilen van allen aard, in het leven bedreigt, zijn die deugdzamer, afgekeerder van het kwaad? De ondervinding bewijst het tegendeel. Ze spotten met de bedreigingen, en met dengenen die ze doet. Men heeft bij de beplei'ing van het voorstel, strekkende om de doodstraf uit onze wetboeken te schrabben, als reden om ze te behouden aan gehaald, dal men den moordenaar, den boos wicht, met het onbekende moest afschrikken, dat men hem voor den Goddelijken Rechter moet dagen. Indien men de rechters, die geroepen zijn om iemand lot het leven of tot de dood te vonnissen, met zulke woorden schrik inboezemen wilde, om den man in het leven te houden, dan zonden wij die redenen toejuichen; maar wanneer het er op aankomt eene straf af te schaffen, door hardvochtige en gcmoedelooze nienschen daar- gesteld legen de menschheid, tegen de goddelijke rechtvaardigheid, en wanneer men dan om die straf te behouden, zoo spreekt, dan weten wij waarlijk niet meer wat men van zulke vertegen woordigers moet verwachten. Inderdaad, zulk spreken is van allen grond ontbloot, want elkeen door gansch Europa h^en, weet dal, alvorens de hooswicht het schavot be klimt om door den heul zijn hoofd te laten afhouwen, hij ten volle gerust gesteld is gewor den over zijne toekomst. Een p-iesler die hem reeds zedelijker wijze met God en de mensch heid heeft verzoend, beklimt met hem de nood lottige trappen, boezemt hem moed in om zijne straf verduldig te onderstaan, om zijne misdaad volledig af te wassclien. Of mag hij in de woor den des priesters dan geen vertrouwen sl°llen. en moet hij dan van zijnen Opperrechter nog eene tweede, eene zwaardere straf verwachten, dan die welke de onmenselielijke wet hem heeft doen ondergaan? Men voelt dadelijk de valscheid van zulke verdediging der doodstraf. Kortom, indien men door doodstraf, vrees, schrik, angst, afkeer van het kwaad wil doen ontstaan, moet men ze doen voorafgaan met de akeligste folteringen die men kan uitvinden dan moet men het recht van genade-verleening af schaffen, een recht dat alleen bewijst dat de doodstraf, doorslecht is: eindelijk, dan moet men den mensch onsterfelijk kunnen maken. Zonder dat laatste vallen al de middelen van verded:ging, die de schavolliefhebbers aange haald hebben. Wat ons bij de bepleiling des voorstels het meest verwonderd heeft, is dat niet een ver tegenwoordiger voorbeelden aangehaald heeft van ter doodveroordeelden, die door verstek hunne straf ontkomen zijn en, na verjaring, als brave en voorbeeldige burgers tusschen ons omgegaan hebben en nog omgaan. Wij zullen op die hoogst gewichtige zaak terug komen, want wij achten het ons ten plicht de wanbegrippen, waar, ze zich ook bevinden, te bestrijden en de menschlievende gevoelens recht le laten wedervaren Brussel, 17 april 1870. De midden-sektie, gelast met het onderzoek van liet wetsontwerp, voorstellende verscheidene zeer belangrijke hervormingen in hel belasting stelsel. Deze hervormingen bestaan hoofdzakelijk in de afschaffing van de rechten op den visch en op het zout en in de vermindering van het brieven- port op 10 ccnlimen voor geheel het land. i et voedsel van het volk ontlasten en het verkeer tusschen de menschen van de eene plaats tot de andere vergemakkelijken, dit zijn maatregelen welke door alle voorslaanders der algemeenc welvaart moeten toegejuicht worden. Ook is het verslag van den heer Watteeu zeer gunstig over het ontwerp van den heer Frère, en is door de midden-sektie der Kamer met eenparigheid aangenomen. De midden-sektie heeft ook hare instemming gegeven aan eene wijziging, voorgesteld door de heeren ministers van ilnantien en van open bare werken. Deze wijziging heeft tot doe) het gouvernement le machtigen correspontie-kaarten uit te geven. Deze kaarten zullen voor 5 een- -^AAAAT./V-'Wwv- HEER OPSTELLER. Ik verzoek u nogmaals deze regelen op te nemen. De oogslag op de gemeentezitting in een vorig nommer afgekondigd is in het algemeen zeer nauwkeurig, nogrtans zijn er hier en daar bijzonder heden in ontsnapt die niet onbelangrijk zijn voor de in- wooners der stad. Inderdaad, indien ik eene onderbreking van M. Be thune wel verstaan hebi en ik geloof het, zou hij aan M. Lovionnois moeten gezegd hebben dat het bureel van weldadigheid misschien de notas op hare boeken verandert had. M. Levionnois heeft dit gezegde ont vangen met eenen hoho\ Maar is dit wel voldoende, moest die bloedige belediging tegen het bureel niet krachtdadiger tegengesproken geweest zijn Mits M. Bethune, die tienmaal denkt voor te spreken, in open bare zitting durft verklaren dat de leden der weldadig heid boekenvervalschers zijn, en dat de twee leden die in de gemeenteraad zetelen, daar niets op antwoorden dan met eenen ho! ho! zouden de toehoorders wel kunnen denken dat er daar iets van is. De eer van bet bureel vereischt, mijns dunkens. dat M. Bethune zijn gezegde uitlegge en de belediging met de antwoord te doen aanteekene in het verslag. Onder de medegedeelde stukken waarvan gij niet gewaagt is er ook eene die niet onaangeroerd mag blijven. Er is een stuk ingezonden door de vischverkoopers, strekkende om vermindering van verkoopingsreckten op de vischmijn te verkrijgen. Deze reklamatie is zeer wel gegrond daar die nijveraars nog altijd oktrooi- en andere rechten betalen die beloopen tot 9 en mis schien nog meer. Dit is de bijzondesrte oorzaak waarvoor wij, in gewoone tijden, zoo luttel visch krijgen en hij zoo duur is. In audere steden waar dit misbruik niet gepleegd wordt is de visch veel beter koop dan hier en komt er ook meer. En wat zeggen over de vraag der bedienden van de vischmijn die zich beklagen over hunne te kleine winst of loon Dat men hoe meer hoe liever zoekt te winnen dat is zeer natuurlijk, maar om opslag te vragen, moet de vrag< r toch zijn werk goed gedaan hebben en doen, en is dit wel bet geval met der vicshmijnsbediende? Ik geloof het niet.Integendeel, en zie hier de bewijzen: Vooreerst moeten volgens bet reglement die heeren aan de vischmijn zijn een halve uur voor de gestelde verkoopuur, om de visch te keuren. Die heeren komen geen halve uur te voren maar keuren meest den visch als zij hem homen verkoopen. In plaats van op de gestelde uur te beginnen doen zij het als het hun belieft, vijf en tien minuten, een kwaart uurs en nog meer te laat. en op alle opmerking aan M. Meert, die in het voorbijgaan geiegd van eene onge hoorde barscheid eu onbeleefdheid is, trekt hij zijn uurwerk uit en geeft tot antwoord en altijd hetzelfde, dat het nog twee minuten van de nur is, op zijn horlogie wel te verstaan. Ik denk wei dat het op de stadsuur is d;rt de mijn begint en niet op de uur van een bediende, die zijn uurwerk zetten kan gelijk hij wil voor hem te veront schuldigen. Deze opmerking is gansch alleen ten laste van M. Meert, 't is meest hij die oorzaak is dat men te laat begint. De deken der vischmijn is bijna heel doof. Alle dagen kan men dit bestatigen aan de mijn. hij weet bijna nooit tezeggen wie den mijner is. Hij antwoord bijna altijd zoo: Daar heeft men ievers gemijnd, of wel 't is een vrouwmensch die gemijnd heeft, zonder te zeggen wie het is die de eerste is, dit zou hem mooijelijk zijn, want zeer zelden weet bij bet. Ik vraag u dan, heer, waarvoor er een .deken noodig is Dit slecht hooren heeft nog eenen anderen slechten kantdit is zeer nadeelig voor de verkoopers. Men mijnt veronderstel ik eenen koop visch op lo ponden, de deken hoort het niet en men komt voorts af op 12 ponden dat is wel 60 centimeo schade voor den verkooper niet waar? De bedienden der mijn mogen geen visch koopen. Dit doen zij niet maar pinken den eenen of den anderen een oogje tii als dien dan voor hun roept, dan mag roepen wie wil, hij mag de eerste of voor zijn zooveel hij wil, hij 2aI toch geen visch hebbeD, hij zal voor den mijn- bedirnd zijn. Mr, indien gij naar de mijn gaat zult gij nog andere onregelmatigheden gehoord hebben die mij nu niet te binnen komen. Maar zijn deze feiten niet erg genoeg om de heeren bedienden allen opslag te weigeren tot dat zij hunnen plicht goed vervullen? Nog een woordje voor M. Monfils en ik eindig. M. Monfils schijnt de armen kontributie te willén doen betalen aau de rijken, en inderdaad zegde hij niet, dat men de armen niet meer mocht behulpzaam zijn dan het de stadskas vermocht Er is dan geen geld om de armen te helpen en zij schaffen de 2 kadastrale franken af die de rijken moesten betalen, en zij zouden de con tributie nog willen afslagen, en de armen dan nog minder geven om hun laten te bezwijken. M. Monfils zal zich missproken hebben als hij aan M. Levionnois inbracht dat hij zich tegen windmolens verdedigde, hij heeft hem zekerlijk willen zeggen dat hij zich tegen windhoofden verdedigde, want van Don Quichotte zou hij niet durven spreken hebben, M. Lié- nart zat tegen hem. Ik vinde dat M. Cnmont ongelijk gehad heeft van M. Raes te zeggen dat het eendat hij grolde, M. Jef was zekerlijk bezig met zuchten en kermen over de dood zijner arme pauliene, en dat noemt men grollen, dit is niet wel? Ontvang, M. CIS V..

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

Den Yker | 1870 | | pagina 2