voeren was M. Jottrand. Hij heeft lang het gevoelen gehad dat er maar een stelsel kon bestaan om alle moeilijkheden te vermijden,nainentlijk van eenieder toetelaten kerk hoven daar te stellen en die plaatsen onder de hoo- ge bewaking der politie te zetten. Maar dit stelsel is slechts, van nabij onderzocht,theoretisch en geen zins pratisch; de wetten en constitutie van Belgie laten alleenlijk de kerkhoven toe die aan den open baren domein toebehooren en die verdeeld of niet verdeeld, aan het burgerlijk gezag onderworpen zijn, burgerlijk gezag welk de onafhangelijke meester is van al wat er'omgaat. Volgens hem het stelsel, de wijding enz des graven, is het eenvoudigste en het gemakke lijkste. De belgische elergé, die daaromtrent het gevoelen deelt van M.den Bisschop Malou, is er te genstrijdig aan; maar mannen van groot verstand op het gebied van godsgeleerdhcid, die voorM. Malou niet moeten zwichten, als de kwestien van geldelijke profijten en uitbreiding van heerschap pij er buiten gesloten staan, aanzien de redens van M. Malou als te gering om er zich lang mede optehouden. M. do Abt Affre, later aartsbisschop van Parijs, volledig christen en verknocht zoo als niemand, want hij is martelaar gestorven zijner liefdevoor zijno broeders,M. de Abt Affre, alvorens den staf en den ring te aanvaarden, heeft een boek geschreven met titel Traité de 1 administra tion temporede des paroisse. Men leest er zonder protestatie noch tegenwerking Onder het beheer der oude wetten, de wei gering der kerk van begravingen te vergunnen, sloot den overledene buiten den omtrek waar de lichamen der anderekristenen rustien,terwijl er lieden tusschën hen nog slechts eenig verschil kan bestaan in het inwendige der tempels Een ander geestelijke schrijver, den abt Promp- saull, schrijver van een Didionnare raisoimé de droit et de jurisprudence en matière civile et ecclésiastique— werk dal van groot gezag is vermits M.' de Bisschop J. B. Malou, in zijn Traité de 1'administration des cimetiéres ca- tholiques en Beljiqueheele bladzijden aan de zen Uiclionnaire ontleend en er op meer dan twintig plaatsen naar verzonden heeft, tot sta ving der denkwijze welke hij ontwikkelt. M. de Abt Prompsaull, zeg ik, betrekkelijk de eischen van te vele kalholijke priesters van on geschonden en zonder veranderingen de oude ntuels over de begravingen te behouden en ze met de grootste strengheid toe te passen, drukt zichaldns uit: Er is iets inde strenge uitvoering der ver biedingen door de oude rituels voorgedragen dat nimmer met onze hedendaagsche zeden over eenstemt. Men is er reeds te Parijs gekomen, door de kracht van zaken, daar waar Napoleon alreeds zou gewild hebben dat heel het keizerrijk in 1812 zou geweest zijn het is vergenoegend dat gedurende zijn leven de overledene uitwen dig lid der kerk gebleven zij. opdat men hem, na zijnen dood, de kerkelijke begraving geve; nog tans men heeft in den nieuwen publieken riluel van 1837 dezelfde verbiedingen laten bestaan zooals zij in den ouden riluel te vinden zijn. Hadde men niet beter gedaan ze te wijzigen?» Wat zal men van deze aanhalingen afleiden? vraagt zich M. Jottrand af, ten zij dat de eit- schen onzer priesters, op het gebied der begravin gen kunnen en mogen gematigd worden, en dat 'men met de goedkeuring, de toestemming en de wede werking van bet geestelijk gezag, het stelsel der wijding der graven, tot wier gunst de abt Prompsault op zulke klare en duidelijke wijze zich uit, algemeen mag gemaakt worden. M. J.B. Malou zegt neen, MM. Affre en Promp sault zeggen ja. Het gene alle geloovigen moet o- vèrtuigen dat het enkel kwade en slechte wil is die den belgischen clergé beheerscht. Nadien kon niemand het woord meer verkrijgen, en zelfs die in geschreven waren mochten nimmer spreken; de sluiting, de sluiting! was het eenige woord dat op de banken der rechter zijde klonk. Zij zag dat zij met eer uit den slag niet kon geraken,en de meerderheid rolde hare matten op en de klerikale comedie was nog eens gespeeld. En de minister van Justicie had voor alle op lossing der kerkhofkwestie, dat hij er hem zich mede zou onledig houden,en als alle partijgeest uit gedoofdzal zijn, een ontwerp van wet zal aanbie den. Dat is te zeggen tot in qetêr:\üm. Briefbus. Plaatsgebrek verplicht ons de volgen de mededeelingen tot zaterdag te ver schuiven. 1" Hoe M. Van Wambeke in de volks kamer de waarheid eerbiedigt;2°De win keliers, de comiteil van barmhartigheid en de Fancy-Feair 3° Over de muis. De Jesuietcn. De jesuiet is overal, op straat, in huis, in de paleizen, in den predikstoel, in de landvergade ringen, aan de wieg, bij het huwelijk en vooral bij het rijke sterfbed. Hij is het die de huwelijken makelt, die het fortuin van den vader kent, die den geest van de moeder bestuurt. Hij die heele familiën op zijn duim heeft draaien, die al de betrekkingen ken!, weet wie rijk is en op een cent de grootste erfdeelen kan uitrekenen. Hij geeft raad aan de groole geldmannen die in nesten zitten en des noods weet hij de getui genissen voor de rechtbank een gustigen draai te geven. Hij is het die te Luik wapens koopt voor de carlistische moordenaars, hij doet in kolen te Charleroi en heeft magazijnen van lakens, enz. op verscheidene plaatsen, te Brussel zetelt hij in Senaat en Kamer hij fabriekeerl te Gent en ie Antwerpen. In al de geruchtmakende rechtsgedingen treft men hem aan zoo niet als voornamen be schuldigde, gelijk in hel proces-Debuck. dan toch als meer dan behendige raadsman gelijk in het proces-Langrand. Alom vindt men zijne lusschenkomstde wereld door. Het woord van generaal Foy blijft immers waar Het jesuitism is een degen, waarvan het gevest te Home is en de punt overal i Aanmoediging der tooneelkunde en der looneel- letlerkuude. LEOPOLD II, Koning der Belgen, Aan allen tegenwoordigen en toekomenden Heil. Gezien hef koninlijk besluit van 3-1 Maart 1860, dat geldelijke toelagen en premiën instelt ten voordeele van looneelkundige werken van belgische schrijvers .- Op voorstel van onzen minister van binnen- landsche zaken. Hebben wij besloten en wij besluiten Art. 1. De schikkingen genomen in uitvoe ring van het koninklijk besluit van 31 Maart 1860 zijn door hel volgende reglement vervangen REGLEMENT. eerste hoofdstek.Aanmoedigingsmiddelen Art. 1Er zullen aan de belgische schrijvers en toondichters, voor het opvoeren van fransche en nederlandsche looncelstukken door hen ver vaardigt, toelagen, vastgesteld als volgt, vergund worden Yoor een een tooneelstuk (treurspel, drama,kluchlspel(comedie of blijspeljin 4 of 5 bedrijven, 130 100 3 bedrijven, 100 68 1 of 2 bedrijven, 73 50 Voor een zangspel (opera) in 4 of 5 bedrijven, 250 150 3 bedrijven, 180 100 2 bedrijven 140 90 1 bedrijf, 90 60 De operctte's en looneeldansen worden tot die voordeelen niet aangenomen. De toelagen zullen betaald worden voor elke der tien eerste vertooningen ter plaatse, waar het stuk de eerste maal werd opgevoerd. Wat evenwel de blijspelen betreft, zullen zij slechts voor zes verlooningen toegestaan wor den. Art. 2. Wanneer hel werk, na voor de eer ste maal op een belgisch tooneel te zijn opge voerd, op eene andere plaats vertoond wordt, is er voor elke der tien eerste verlooningen (zes voor de blijdspelen) in elke stad of gemeente ee ne toelage vergund, die de helft bedraagt van bet geen aan gezegd w erk krachtens artikel 1 toegekend is. Art. 3. De toelagen in de bepalingen der ar tikelen 1 en 2 vermeld kunnen niet toegestaan worden voor meer dan tien vertooningen (zes voorde blijspelen) gegeven door den zelfden tooneellroep of maatschappij, hetzij op dezelf de plaats, hetzij op vcrschillige plaatsen. Art. 4. De arlikelen 2 en 3 zijn toepasselijk op nederlandsche verlalingen van werken in de fransche taal geschreven, alsook op de fransche verlalingen van werken in nederlendsche taal geschreven. Aan het voorrecht der vorige bepaling zullen enkel deel nemen de vertalingen der werken se dert lstcn januari 1873 aangenomen. Daarenbo ven moeten die verlalingen door het bevoegd Iee;comileit onderzocht en aangenonftn zijn. Hel recht op de toelagen houdt voor de verta lingen op. terzelfder tijd met dat der oorspron kelijk 'werken. Art. 5. Dc toelagen worden beiaald voor ie der werk gedurende een tijdstip van drie opeen volgende jaren, te beginnen met den dag der eerste vertooning, welke de afgevaardigden der provinciale eommisse bijgewoond hebben. Gee- ne toelage wordt vergund voorde verlooningen gegeven voor dat tijdstip, hetwelk zal aangeduid worden in hel besluit, dat aan het werk de voor rechten der bepalingen van het koninklijk be sluit van 31 maart 1860 toekent. De toelagen voor de oorspronkelijke werken worden aan de schrijvers betaald. De toelagen voorde verlalingen worden be taald, hetzij aan de schrijvers, hetzij aaq de ver talers, volgens overeenkomst lusschen beiden. Die overeenkomst moet aan den minister van binnenlandsehe zaken worden medegedeeld. Alt. 6. Behalve de toelagen voor de vertoo ning van looneelwerken toegestaan, kunnen de onderzoekscomiteiten bijgevoegde toelagen voor stellen ten voordeele der schrijvers van stukken, die zich door builegewonen verdiensten onder scheiden. Art. 7. Op het einde van elk looneeljaar kunnen er buitengewone toelagen vergund wor den aan de schouwburgbestuurders en looneel- maaischappijen, die zich onderscheiden hebben door de diensten aan de nationale looneellelter- kunde bewezen. Art. 8. Toelagen strekkende om gedeeltelijk buitengewone onkosten van opvoering te dekken kunnen aan de schouwburgbestuurders en aan de tooneelmaatschappijen vergund worden, op voorstel der provinciale commissiën, die de eer ste vertooning bijgewoond hebben. Art. 9. De vergunning der toelagen en aan moedigingen, in de artikelen 6, 7 en 8 vermeld, heeft plaats volgens de regels, vastgesteld door koninklijk besluit van,31 december 1856, over de verdeeling der gelden, ter beschikking ge steld van het ministerie van binnenlandsehe za ken, voor de aanmoediging der wetenschappen, —«■■«MBSBfe&ganBi» Toel. per. vert. Max. Min. i

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

Den Yker | 1874 | | pagina 2