MIJN DOOP. 3de Jaar. Nummer 43 (147) Zondag 21 October 1888. LIBERAAL WEEKBLAD VOOR DE 5 fr. voor de stad. Abonnementsprijs 5 fr 50 voor den btiiten, PRIJS PER RUMMER 10 CERUMEN voorop betaaibaar. ueu abonneert zich: op alle postkantoren voor den buiten: voor ce stad, ten kantore van het blad, 40, Korte Zout straat, 40, Aalst. Prijs der Annoncen 11ET ARRONDISSEMENT AALS' Gewone, 15 centimen _K {per drukregel. Keklamen, 75 centimen r Vonnissen op de derde Mad tijde, 50 centimen. Men maakt melding van elk werk waarvan een exemplaar aan het blad gezonden wordt. Handschriften worden niet terug gezonden. Hec sne nee metu. AALST. 20 OCTOBER. Staatsgoeren JL>e doode liand. Het is een genoeg n om de woedende aanvallen der clerikale pers te lezen tegen MJMestdagh de Terkiele, procu reur-generaal bij het hof van cassatie, die over eenige dagen, in eene zeer merkwaardige redevoering, ter gelegen heid van de herneming der werkzaam heden van het Hof, aangetoond heeft hoe de catholieken zich bedriegen, wan neer zij beweren rechtte hebben op eene vergelding omdat de goederen der doo ie hand vroeger als zijn verbeurd verklaaid. De heer procureur generaaldie zelf een katholiek is sprekende van deze verbeuring der kerkgoederen welke in 1789 plaats had, heeft de wettigheid van dien maatregel van openbaar nut aange toond. De redenaar heeft op eene duide lijke wijze bewezen dat de eigendommen van doode hand, welke zijn verbeurd, wel aan den Staat behooren en deze daarvoor geene vergoedingaan de gees telijken verschuldigd is. De clerikale dagbladen zijn woedend voor deze redevoering van den geleer den magistraat. Men noemt hem een onwetende socialist, die dingen vertelt die geheel in strijd zijn met de natuur wetten van erving, en met de grondwet. In alle geval is 't niet slecht om weten dat de verbeuring van goederen van de doode hand giften van overledenen eene noodzakelijkheid en een recht kan worden in streken als de onze, waar die goederen en rijkdommen eene te groote uitbreiding nemen. Ter gelegenheid ook van eenige ont vreemdingen in zekere weldadigheids- bureelenwordt er weer veel gesproken en geschermd over het u geld der ar men en de groote mildadige giften dor kerk. De liefdadigheid der kerk Een schoon woord, inderdaad Als men aan de kerk iets vraagt, krijgt men tot antwoord dat zij arm, dood arm is, en nochtans is het gekend dat zij in ons landeken schatrijk wordt. Maar van waar zijn die schatten geko men waarover de kerk niet dan voor haar eigen beschikt Behooren die rijkdommen haar toe In het geheel niet het zijn de eigendommen van Ge meenten en Staat en aan de kerk tot een openbaar nut toevertrouwd. Volgens de klerikalen is dat zoo niet de verzamelde goederen door de geeste lijkheid werden haar vrijwillig gegeven door de verschillende verdwenen geloo- vige geslachten en alleen bestemd voor den dienst der kerk, zonder er den Staat rekenschap te moeten over doen. Weten de catholieken dan niet, of willen zij niet weten misschien, dat die rijkdommen, voor een groot gedeelte, eenen zeer aardigen oorsprong hebben Weten zij niet dat de pausen en de bis schoppen ze aan de vroegste barbaarsche koningen ontrukt hebben, met hun te doen gelooven dat die giften alleen hen aan de goddelijke straffen en het vuur der hel konden onttrekken voor de door hen gepleegde misdaden. In die barbaarsche tijden schatte de kerk alles zooveel voor een diefte, zoo veel voor eenen manslag, zooveel voor eene verkrachting, overspel, broeder- of vadermoord. Toen speelde het Vati- kaan de groote rol in de wereldpolitiek, toen waren de banbliksems van den Paus alvermogend, toen beefde groot en klein voor de wraak van den man met de thiaar, die vrede en oorlog, geluk of ellende, verdoemenis of zaligheid naar willekeur scheen rond te strooien. Dan kwam het jaar 1000, nu bijna negen eeuwen geleden. Dan deed de kerk de schoonste onderneming welke ooit uitgevoerd werd. Men kondigde het einde der wereld aan, en onder bedrei- g der eeuwige verdoemenis, ver plichtte men de geloovigen zich van hunne aardsche goederen te ontmaken en deze als verzoening en boetedoening aan de geestelijkheid en kloosters te schenken heeft de groote brokken in hare kas, en, als er wat overschiet, krijgen de behoeftigon het. Nu zou zulke kollossale farce niet meer kunnen gebeuren, maar onze ce- loovige peekeus van't jaar 1000 dach ten dat, wanneer alles toch ging met krot en mot om zeep gaan, het hun niet schelen kon waar het geld en het goed zou verblijven en zij droegen alles wat zij bezaten in de kerk. Als 'tjaar duizend voorbij was, en men zag dat de wereld aan 't draaien bleef, zegden de bisschoppen dat het een mirakel was door hunne gebeden beko men, van de teruggave der goederen was geene spraak. Ben je gek, de kerk geeft nooit weer Moeten wij hier nog aanhalen dat de Kerk later haar aaudeel vroeg op de ontroovingen der Joden, op de fortuin er lieden die de inkwisitie voor ketterij f tooverij veroordeelde, radbraakte ot evend begroef? In dor waarheid, ja# door alle eeuwen hoen, de Kerk leeft van vrijwillige giften, maar tot welk dool worden haar die giften aangebracht? Vroeger tijd bestonden geene welda- lighoidsbureelen en gelastte zich de Kerk met het uitdeeleu van aalmoezen aan do behoeftigon met het geld welk zij daarvoor kreeg van menschlievando rijken. Zij zelf nam die taak van hulpuitdee- len aa i en, men moet het bekennen, in den beginne vervulde zij die taak in geweten, volgens den godsdienst en naar het voorbeeld van Christus, die niets voor zichzelven begeerde en alles aan de behoeftigen wegschonk. Maar die 'ijd is lang voorbijwant stil aan begon de geestelijkheid er anders over te denken. Het hemd is nader dan den rok, dacht zij, en zij zorgde eerst voor oomken, dat is voor kaarzei ven, en dan voor oomkens kinderen, dat is voor de armen, waarvoor het haar overhandigde aalmoezengeld bestemd was. Zij houdt zooals men het te Doornijk gezien En zoo met den loop van jaren groeien de schatten der kerk aan, en zijn een ontzaggelijk fortuin geworden, waarvan de hoegrootheid niet gekend maar ver bazend is De prelaten die in 1789 ia de Constituante zetelden hebben het zelven bekend. Indien onze clerikale kopstukken dit wild n overwegen, zouden zij met de heer Mestdach de Terkiele moeten be kennen dat in I 789 niemand opgekomen is tegen wat men heden de onwettelijke berooving noemt der keikelijke goede ren, en dat de bisschoppen te dien tijde zich voldaan hielden met te vragen dat de Staat de vrije oefening van den eere- dienst verzekerde e i dezen dienst be zoldigde. Zij zijn niet meer tegen dien maatregel opgekomen dan wanneer de orde der Tompelheeren uiteengedreven werd, man dezer goederen insgelijks voor den Staat verbeurde. Zij zijn er niet meer tegen opgekomen, dan wan neer Maria Theresia de jezuieten ai- schafte zij geheel hun vermogen en schatten aan den Staat overmaakte. En hoe zouden zij het behouden van hunue schandelijke revenus kunnen ver dedigen hebben, wanneer men bedenkt dat sommige bisschoppen en abbe s een inkomen van een half miljoen hadden, terwijl de pastoors op den buiten honger leden M. Mestdagh de Terkiele heeft gelijk te zeggen dat het budjet van den eere- dienst geene vergelding is voor de ver- wereldlijke kerkgoederen, maar alleen de betaling is voor eenen openbaren dienst, zooals men den onderwijzer, den officier, den douanier en allen openbaren ambtenaar betaalt. pralaten leven in pracht en in weelde met de rijkdommen die toch niet uit de lucht gevallen zijn, terwijl de armen op de kom kunnen bijten, zich den buik inriomen of van honger en ellende om komen. Vóór 1789 genoot de Kerk en de geestelijkheid allo previlegiën en voor rechten. Sedert de omwenteling wordt er gestreefd om de geestelijkheid onder het algemeen recht te brengen, en daar moet men toe komen wanneer zelfs do catholieke procureur-generaal bij het hof van appel en andere mannen van waarde zich niet ontzien een echt requi- sitorinm te houden tegen de doode hand. J. B. G. dat dit alles is wat Monseigneur Met den priester voor zijn ambt te bezoldigen, hebben de mannen der Con stituante gedacht dat de priester een beambte was om nevens den onder wijzer het volk zedelijk en verstan delijk op te leiden; zij hebben gedacht dat hij de man van vrede zAtr gebleven zijn, maar niet den politieken kiesdra- ver erf twiststoker die heden het gees telijk kleed schande aandoet. Vóór 1789 bezat de geestelijkheid het derde deel van den bodem, en betaalde geen stuiver belasting, en verdrukte met tiende op tiende penningen onze ,a: me boeren. Dat was den goeden ouden tijd en wij begrijpen heel gemakkelijk dat de geestelijkheid die dagen betreurt. Thans bestaan de schatten in miljoenen niet eigenlijk in doode hand maar in doode kas welke insgelijks geene belasting betalen en waarmede zij ons zouden willen tot den goeden ouden tijd terugbrengen. Bezitten zij thans den grond niet meer, de bisschoppelijke brandkasten voldoen aan de kiespoli- tiek, Jan de politiek der drukking. De Eene nieuwe plagerij. Wij waren goed ingelicht toen wij over 'twee weken spraken over eene gardeciviekhewegingHet schijnt dat uit die beweging, eene soort van persoon lijken dienst gaat voortspruiten, maar een persoonlijke dienst met het behoud van het rampzalig remplacement en de vrijstelling van paters en broederkens, en andere privilegiën gode en zijne ge zalfden aangenaam. Het schijnt ook men verkregen heeft van Goosseiis te Mechelen. Dat zal aardig doen, he, indien de persoonlijke dienst in den aanstaanden wetgevenden zittijd op het tapijt kwam. Jongens, wat zal dat voor een aardige drommel zijn Onze Koning, men weet het, is een overtuigd voorstaander van dezen noo- digen en vaderlandschen maatregel. Hij laat geene gelegenheid voorbijgaan om zijne gevoelens daarover licht te geven en wat hij wil, wil hij goed, maar heel wat anders dan door eene herinrichting der burgei wachtLeopold II is een echt doordrijver en de persoonlijke militie- dienst, even als de beschaving van den Congo, is zijn levensdoel, waaraan hij al zijnen invloed zal wijden. Zijne ministers door buitenlandsche omstandigheden gepraamd schijnen eindelijk dezen invloed te ondergaan en hebben zelfs M. Vanden peereboom, die vrome man hunne kwezelaars van kiezers willen trotseeren in zake van krijgsdienst. Indien dit waar is,gaan er niet weinig protestaties opgaan zelfs in het clerikale kamp. Maar ziet, dat is het natuurlijk gevolg wij hebben het vroeger be wezen van het oprichten der Maas vestingen, welke doen zien dat er voor onze verdediging ten minste 200,000 man rioodig zijn in tijd van oorlog zonder er de niet gewapende wacht bij te voegen, waarvan men zich enkel bedienen zou en wij vrat hoe in den uitersten nood, want nooit zullen wij eene Landstorm hebben zooals die in Duitschland afgericht is. Ja, vroeger hebben wij het reeds gezeid',dat ons huidig leger onvoldoend Maar voor het publiek had hot op eemgeu tijd deu- in getal zou wezen ten tijde va oorlog, en wien zou men trouwens doen geloo ven dat/le forten aan de Maas, hoe wonder ook ingericht, het zonder nieuwe manschappen zouden kunnen zijn Forien die vanzelf schieten, dat eest men maar in de romans van Jules Verne en in de redevoeringen van gene raal Pontua, twee kleppers die met de woorden uoed goochelen kunnen. goed goochelen Men'Lveet dat over weinige jaren de ïocr Frêre-Orban, die liet destijds eens was met generaal Gatry, voorstelde van lij het leger eene reserve van 30,000 man te voegen, bij middel der gerempla- ceerden en de door het lot ontslagen olelingen, die zich op eigen kosten r.ouden kleoden. Doch de heer Malou wou van dit tweede leger niet hooren, en de clerikalen schreeuwden overluid at zij bij 's lands verdediging geen man, geen paard, geen stuiver meer te voegen hadden. Thans zijn de tijden veranderd! De opvolgers van Malou, die gekende belo- vers, zijn nu aan het roer. Zij hebben reeds eene zoogezegde reserve genomen, niet, wel is waar, luiten het leger, maar door in deszelfs gelederen den militie- lienst met drie jaar te verlengen. Een weinig tegedank stemden zij daarna de Maasforten, en de minister van oorlog deed nog eens de belofte en beweerde dat deze nieuwe verdedigingswerken geene vermeerdering van het leger zouden te weeg brengen, daar de gemo biliseerde garde-civiek voldoende zou wezen om in tijd van oorlog de bruggen hoofden en forten te bezetten. Daar die bruggenhoofden thans uit den grond beginnen te kruipen mis schien heeft Bismarck, met het traktaat van 1832 in de hand, gevraagd wie men achter de schansen zal zetten is men eventjes op de gedachte gekomen de kleinsteedsche legioenen der burger wacht heriuterichten, welke thans in rust zijn. Moet deze herinrichting plaats grijpen zooals men ze voorstelt, het ware de ongehoordste kwelling voor de burgerij welke ooit verzonnen werddaar bij eene plagerij, zij geenen dienstbaren uitslag zou geven. Laat ous eens zien De burgerwacht bestaat in gevolge art. 122 der Grondwet, die wil dat al de officieren tot kapitein toe benoemd worden door de wachten. Dat is de zwakheid, de onmacht dezer instelling. Niets kan daaraan veranderd worden dan door eene herziening der Constitutie, en zoo ver zijn we nog niet. Sedert 2 jaar, na de onlusten in den Borinage, heeft het gouvernement 27 gemeenten in werkelij en dienst ge bracht, waar de burgerwacht voortijds enkel op het papier bestond. Zoo heeft mou 27 nieuwe bataljons gemaakt. Heden dient men in de wacht van 21 tot 50 jaar ouderdom. Nu zou men dienen van 20 tot 40 jaar. HH f 9 1 2. O i i Mijn derde broer huilde »1b een verken dat gekeeld wordt, omdat hij niethij den koetsier mocht blijven zitten. Hij wilde zijn verdriet voor niat min dan een halven kluit opgeven. Daar een boon met- likeur in, zei mijne oudste zuster, die reeds bezig was met de pakjes suiker te maken. Het is nog een geluk dat de andere gaston naar buiten waren, anders zou het er proper hebben uitge zien. Halt koetsier, wij hebben het trouwboeksken vergeten. Mijn peter klopte op het vensterglas, de koetsier hield staan en vader sprong uit het rijtuig. Op een ommezien beu ik terug 1 Wie gaat er peetje lap zijn vroeg meetje ver wonderd. Die nemen we gewoonlijk aan het stadhuis, a .zei Coleta. - Hal Zoo, ik dacht dat meahomook had vergeten.» Dan hadden wij het kind ook kunnen vergeten, merkte de geestige man van H. Kerst al lachende. Hij slaapt lijk eene roos, zei meetje, terwijl zij de blauwe satijnen binders harer mutssohikte. Ala hij maar in de kerk niet bogiut te sohreeu- wen ij Hij'zal wel zoete zijn, verzekorde Coletta. Hiér ben ik Ju, koetsier O 1 mijn hoed, een bluts, 'ten is nog niet erg, ik zal hen» een coup de fer doen geven, zei mijn vader, zich nederzettende. Ik had het boekje op de commode laten ligge». Hod De zuivolbrug is gedraaid I Hij kan langs over de Vleeschhuisbrug rijden! a Als zij ook maar niet gedraaid is, 't is drijfdag Het was zoo, de Vleeschhuisbrug was gedraaid, er moesten niet min dan drie Walenschepeu door. Gent is eene embétnnte stad, met al haar bruggen, merkte mijn vader misnoegd I 't is de schuld van do Lei en do Schelde, zei peeije al lachende. Eindelijk waren wij aan het stadhuis, er stonden wel twintig rijtuigen. Al die te Geut zijnen doop kan uit stellen itot den maandag doet het. Meestal do werklieden werken des maandag slechts tot vier uren, en verliezen aldus maar kwart van een dag. s Er staat ons niet anders to doen dan te wachten, s zei meetje. Om '.at het zoo geestig is I H zei mijn vader Lange platte schepen vooral in gebruik in het vraleuland tot vervoer van kolen, kalk, enz. Komaan, wij zullen «en glas uitzet drinken in La ville de Paris. Ik en Col tta zullon iu het rijtuig blijven, a meetje. Hebt gij geeneu dorst vroeg mijn vader. «-Nee», n antwoordden de beide vrouwen. Al wie destijds te Gent op het bureel vau bevolking is gewsftst, heift waarschijnlijk Ciesken gezien. Cieskeu, die jaren lang aan de straat heelt g staan van hetjgangsken dat naar voormeld bureol leidde. CieskEu, van wien de oningwijden mits een grooten druppel of eenig drinkgeld, al do gewenschte inlioh- tiugen omtrent de geheimen van het Gont.che stad huis kou bekomon. Ciesken was een van die rare mannen, waarvan Gent destijds het monopolium soheeu te bezitten. Hoe hij heette, van waar hij kwam, waar hij naartoe wilde, wist niemand. Hij had zich zelven als onbezoldigd bediende van het stadhuis aangesteld, en is het gebleven, tot dat hij (gelukkige d ■uguiet), een lot van vijf-en-twintig dui zend frank wonen vau vreugde stierf. Een kort, dik ventje was het, tusechen veertig en vijftig jaar oud, met een baardeloos gelaat. Een oude tooneelspaler of zoo iets, daarop geleek Ciesken het best. Voor de bedienden van het stadhuis was hij van eene voorbeeldige beleefdheid, en zou zich desnoods gratis de zolen ran da schoenen hebben geloopen. zelfden barschen toon aangenomen, welke de heeren bedienden van Btadhuizen, postkautoreu enz., eigen schijnt. Waar is de vader en hot peetje n vroeg Ciesken aan het ineetje en Coletta die reeds uit het rijtuig wa ren gestppt, om hunne beurt af ta wachten. In La Villa de Paria a zei de laatste, a Hod heet hij vroeg Ciesken. n De Naayer, zei Coletta. a Ik ial hem gaau roepen a b Als 't u belieft, mijnheer, n zei meetje. b De Naayer, n riop Cieskeu aan de deur vau La Ville dfli Paris, a b Ha a zei vader tot Ciesken, gij zijt de mau dien wij juist moeten bobben, a a Peetje-lap a vroeg Ciesken, die reeds vormoedde waarom hij de man was, enz. a Gerhdon a zei Petrus Bockstale. a Wilt gij eenen druppel drinken a i Hij, is reeds ingeschonken, a zei de waardin, en oer het laatste woord uit haren mond was, had Cies ken den druppel reeds in deu zijnen. Ko^iaan, het is aan ons. n Inderdaad, het was juist onze beurt, Wij gingen binnen. Hoeveel zijn er nog, Ciesken, a vroeg grommend de beaihbte belast met inschrijven der nieuwe gebo rene;:. a Nog drie, M. Boschman a M. BOsohmau bad zijnen uaam niet gestolen, wei nig menscheu geleken beter aan een bosohman dan hij. Een lo|ng lichaam met eenen buik gelijk eene ton, waaromier een paar korte beentjes, die de eigenaar nu n d^u eens liet heen en weer zwieren, om zioh reu beetje beweging te geven een harig hoofd, dat diep in de schouders stond geplant, een beenderig gelaat ouzoomiü door eenen zwarten baard, op gelijken afstand van deu neus weggeschoren, en eindigend nabij deh halsband. Op het eerste zicht had men gezegd dat vouruielde lieer een zwarten doek rond het gelaat droeg. Voeg daarbij een grooten mond voorzien vau eeni dubbele rij vooruitspringende tanden, en gij hebt nuf min of meer gelijkend portret van deu waar den heep Boschman, die terecht mocht bogèu duizen- de Gentenaari op het familieboek der oude Vlaamseha stad te hebben iugeschreven. Ternauwernood wendde hij het hoofd op, i.m met zoo weinig woorden mogelijk, de uoodige vragen te doen. a Het trouwboekBke n a Hier, mijnheer, r mijn vader gaf het boekske. a Het achtste gromde M. Bosohman binnen 's monde, ik geloof dat sommige menschen den duivel in 't lijf hebben. a Wat is het a a Een jongen, mijnheer, zei mijn vader. Coletta die reeds voorde tweede maal het ambt van achterwares bekleedde, beantwoordde sprakeloot de vraag en gaf het onweerlegbaar bewijs dat mijn vader waarheid sprak. Einpb YOGLI,

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Dendergalm | 1888 | | pagina 1