Wetgevende kiezing van 10 Juni 1890.
KAPITEIN STELLIG.
Sde jaar.
Nummer 2*2 (234)
Zondag 1 Juni 1890.
Aalst, 31 Mei.
Kandidaten der Vrijzinnige Grondwettelijke Vereeniging
CUMONT Felix, fabrikant te Aalst.
DE MONT Ferdinand, fabrikant te Ninove.
DE WINDT Jozef, geneesheer te Aalst.
RENS Julius, advok&at te Geeraardsbergen.
Abonnementsprijs
LIBERAAL WEEKBLAD YOOR
5 fr. voor de stad.
5 fr 50 voor den buiten,
PRIJS PER NUMMER: 10 CENTIEMEN
voorop betaalbaar.
Men abonneert zichop alle postkantoren voor den buitenvoor de stad, ten kantore van het blad,
10, Vooruitgangstraat 10, Aalst.
r
HET ARRONDISSEMENT AALST,
n Gewone, 15 centiemen
Prijs der AnnoncenJ Eeklamen, 76 centiem9n per drukregel.
Vonnissen op de derde bladzijde, frank.
Men maakt melding van elk werk waarvan een exemplaar aan het blad gezonden wordt.
Handschriften worden niet terug gezonden.
Nee spe nee metu.
Met de kiezingen.
Zie met de kieziügen neemt het bof
fen en stoffen der klerikale gazetten geen
einde, men zou wel zeggen dat België
nooit gelukkiger, nooit voorspoediger
was dan onder de klerikale regeering
der mouchards.
Het klinkt en luidt van niet anders
dan dat belastingen verminderd zijn,
dat men de invoerrechten op den koffij
van een cent per kilo afgeslagen heeft,
iets wat niemand ooit heeft gevoeld
maar integendeel wer 1 de azijn, de saus
van den arme, belast zonder dat echter
de azijnnij verheid zich op nieuw opge
beurd heeft.
Wanneer men de klerikale pennen
hoort, zou men wel zeggen dat de libe
ralen nooit iets gedaan hebben als zij
aan het gouvernement waren. De waar
heid is dat, telkens de liberalen weder
aan het roer kwamen, zij genoodzaakt
waren de zware schulden van de kle
rikale ministers te betalen. Dit getuige
de geschiedenis der jaren 1847, 1857 en
1878, terwijl nu de klerikalen in 1884
de belastingen van oud-minister Graux
vonden en er mede tot den dag van he
den teeren en smeeren.
Maar, a propos, deden de liberalen
nooit iets voor de burgers, de landbou
wers, het volk?.... Wat bedriegers zijn
die zwarte mannen toch
Wie was 't die du stedelijke octrooien
afschafte De liberalen. Dit is eene der
grootste hervormingen onzer eeuw en
te vergeefs hebben al de andere landen
beproefd het voorbeeld na te volgen,
gegeven door het hoofd der liberale
partij, M. Frère-Orban.
Wie heuft de belasting op het zout
doen verdwijnen? De liberalen.
Wie heeft de barreelrechten afge
schaft De liberalen.
v Wie heeft het rijke gemeentefonds
van 30 miljoen per jaar ingericht, ten
voordeele der steden en dorpen De li
beralen.
Wie redde Vlaanderen uit den hon
gersnood, na de noodlottige regeering
der zes Malou's Wederom de liberalen.
Wanneer zag men den gulden tijd van
aangroeienden voorspoed voor nijver
heid, handel, ambachten en landbouw
in de jaren 60 Gedurende de regeering
der liberalen die aan alles ziel en leven
gaven
Wie bouwde die tallooze steen- en
ijzeren wegen, welke het land door
kruisen De liberalen of op aansporing
der liberalen.
Wie maakte de wet op de buurtspoor
wegen, die in korte jaren van het gan--
sche land eene enkele stad maken zal
De liberalen.
Wie
Genoeg daarmêe Ge ziet wel, kleri-
kalq lasteraars, dat de liberalen niet
werkeloos gebleven zijn, dat zij het zijn
die het vaderland op den weg van voor
uitgang gebracht hebben.door zijne wet
ten en doeltreffende maatregelen. Wat
heeft integendeel de klerikale partij ten
voordeele van het land gedaan Nie-
mendalle van beteekenis zij leefde en
kel ten koste der schatkist, om kerk en
klooster te bevoordeeligen.
slaan laat ons zien of de vertooning die zij ons
gegeven hebben, den plakbrief van de voorstel
ling beantwoordt
Geen man meer
De jaarlijksche lichting, met acht jaren
dienst, was ruimschoots voldoende voor al de
poodwendighedeu der nationale verdediging.
Wat hebben wij nochtans gezien Wij heb
ben gezien dat de krijgsdieustduur op dertien
jaren gebracht werd, hetwelk overeenkomt met
eene vermeerdering van dertig duizend man.
En wat het afschuwelijkste is, is dat die
dertig duizend man genomen worden tusschen
de ongelukkige lotelingen die reeds hunne
plichten jegens het vaderland gekweten heb
ben, ter uitsluiting 'van rijkemanskinderen die
in den vaderlijken spaarpot genoeg gevonden
hebben om zich eenen plaatsvervanger aan te
koopen.
Geen stuiver meer
Laat ons zien. Den 27 Juni 1887, acht mil
joen voor de versterkingen aan de Maas den
28 Mei 1888, vijftien nieuwe miljoenen, en den
19 Augusti 1889, veertien andere miljoenen,
altijd voor dezelfde zaak.
Wel opgeteld, 37 miljoenen, zonder de twaalf
miljoen acht honderd duizend franks mede te
rekenerf die aan de versterkingen van Antwer-
peu besteed werden.
Dat onze lezers hier niet uit besluiten dat
wij tegen de uitgave opkomen maar wat wij
in name van de openbare zedelijkheid laken,
dat is de slechte trouw van hen die, op hun
gouvernementsprogramma de vermindering
der krijgskosten brachten, hunne plechtigste
beloften en hunne geheiligdste verbintenissen
van de hand wezen.
Wat wij aanklagen dat is de valstrik die voor
de lichtgeloovigheid van het kiezerskorps ge
spannen werd, dat is de aftruggelarij welke in
1884 gepleegd werd door het oneerlijk gouver
nement waaraan Belgie, in een oogenblik van
verdwaasdheid, zich gedwee onderwierp.
Gelukkiglij k. dat wij het niet lang meer zul
len moeten gedoogen
Een oud-soldaat van hetFransche keizerlijke
leger, die op het slagveld eenen zijner armen
had gelaten, was bij eenen helderen avond der
laatst afgeloopen maand Juli op den dorpel van
zijn liet huisje gezeten; verscneidene jonge
dorpelingen omringden hem, en toonden zich
begeerig om hun eene beloofde geschiedenis te
verhalen. De ouderling trok zijne pijp uit den
mond, vaagde zich met het averechtsche van de
hem overgebleven hand de lippen af er( ving
aldus aan
In mijnen tijd, vrienden, zouden de Fran-
scfffen het heneden hunne waardigheid geacht
hebben in de straten tegen Franschen te strij
den, gelijk zij het heden doen. Neen, neen,
toen wij streden, was het voor Frankrijk's eer
en tegen zijne vreemde vijanden. Nu, mijne
geschiedenis begint den 6November 181 2,wei
nige dagen na den veldslag van Wiasma. Wij
vochten in aftocht, niet veroorzaakt doo r de
Russen, die gestadig zorg droegen zich op eer-
biedwaardigen afstand onzer legeringen te hou
den, maar wel door de harde en scherpe koude
ran hun verfoeielijk land, eene koude, ijsselij-
ker voor ons dan de Russen, Oostenrijkers en
Beierlingen vereenigd.
Onze officieren hadden ons, de vorige dagen,
gezegd, dat wij Smolensk naderden, alwaar wij
verzekerd mochten wezen mondbehoeften,
vuur, brandewijn en zokken te zullen vinden,
maar in afwachting vergingen wij in den ijssel,
geduriglijk door Kozakkenwolken verontrust.
Wij hadden zes uren gegaan, zonder stil te
houden, om adem te scheppen, wijl wij wisten
Aangaande de krijgslasten.
Wij zullen er de opklimming van tegen-
houden, daar wij vast besloten hebben aan het
lefrer GÉÉN MAN, GEENEN STUIVER
MEER TE GEVEN.
Dat riepen de clerical en eenige dagen voor de
kieziügen van 1884 op alle toonen uit, en de
anti-militaristen stemden voor hen.
Ziedaar nu zes jaar dat de clericale paljas
sen, door die anti-militaristische kwakzalverij
geholpen, er in gelukten hunne barak op te
De Vrienden van den Landbouw.
Meermalen reeds hebben wij, op deze
zelfde plaats, op de talrijke ongerech
tigheden gewezen van ons belastings
wezen. Ons gansch fiscaal stelsel berust
op willekeur, ongelijkheid en onrecht.
De lasten namelijk drukken hier het
zwaarst op de overgroote massa der
nietbezitters, op al diegenen, ambachts
lieden of winkeliers, die door werken,
ja door bard en doorgaans weinig winst
gevend werken, hun dagelijks brood
moeten verdienen, wijl millionnairs
wier fortuin in klinkende species of in
papieren waarden bestaat, geenen enke
len centiem belasting te betalen hebben]
Dat is schreeuwend, en dat moet een
einde nemen. De volledige herziening
en hervorming van ons belastingstelsel
is overigens een der hoofdpunten van
het progi'am dervooruitstrevende partij
Nu, hierover voor heden niet verder
gesproken. Wij willen ons bepalen bij
een woordeken te reppen over een
gansch speciaal punt, waaruit eens te
meer blijken zal wie de ware verdedi
gers zijn van den landbouw, en aan wie,
bij gevolg, de landbouwers, de buiten
kiezers, die hunne eigene belangen be
grijpen, hun vertrouwen moeten schen
ken.
Over drie weken hebben vijf liberale
Kamerleden een wetsontwerp neerge
legd, dat door M. Anspach-Puissant
knap verdedigd werd, waarbij eene
nieuwe cadastrale schatting bevolen
werd, die eene vermindering der grond
lasten voor gevolg hebben moest. Die
vermindering moest in alle geval tijde
lijk toegestaan worden, tot de nieuwe
schatting zou geëindigd zijn.
Er gebeurt op den buiten iets onge
hoords op fiscaal gebied. Een pachter
die bijvoorbeeld een stuk grond in pacht
heeft voor 80 of 100 fr. betaalt daar
voor op 125 of 150 franken. De cadas
trale schatting van het inkomen staat
steeds een derde, soms wel de helft hoo-
ger dan de som welke de pachter wer
kelijk aan zijnen grondeigenaar betaalt.
Immers, eenieder, die eenigzins met
de landbouwbelangen bekend is, weet
dat het landelijk inkomen,dat de grond-
pacliten merkelijk gedaal 1 zijn, dat de
akkergronden eene vermindering van
waarde ondergaan hebben van minstens
40 per cent, en nochtans is de cadastra
le schatting steeds dezelfde gebleven,
't is te zeggen, veel hooger dan de wer
kelijke waarde van den grond. De
grondlasten zijn dus overschat, en daar
door ondergaan de pachters eene aan
zienlijke schade. Er bestaat geene bil
lijke evenredigheid meer tusschen de
opbrengst der gronden en de lasten aan
welke deze onderhevig zijn.
Het behoud der vroegere cadastrale
schatting is dus geheel en al ten nadeele
der landbouwers. Eiwel, vijf liberale
Kamerleden hebben voorgesteld aan
dien toestand een einde te stellen en
tot eene nieuwe schatting over te gaan,
welke de betaling der grondlasten in
overeenkomst stellen zou met de echte
waarde, de tegenwoordige waarde van
den grond en het clericaal minis
terie, dat, om de buitenkiezers te fop
pen, gedurig pocht over zijne bijzon
dere bezorgheid voor den landbouw,
heeft dit rechtveerdig voorstel van de
hand gewezen, onder voorwendsel dat
zijne toepassing met allerlei stoffelijke
moeielijkheden zou gepaard gaan.
Daardoor weten de pachters ten min
ste, zij die zich toch zoo dikwijls door de
schoone, nooit volbrachte kiesbeloften
der clericalen hebben laten bedriegen,
dat zij van de tegenwoordige regeering
geene de minste doeltreffende verzach
ting aan hunnen gespannen toestand te
verwachten en in alle geval geene ver
mindering der grondlasten te hopen
hebben.
Dat zij zulks maar niet vergeten wan
neer zij op 10en Juni voor de stembus
zullen staan
Dat z'j de feiten nagaan dat zij op
al het bovengemelde ernstig nadenken,
en dan zeggen wie de verdedigers zijn
hunner belangen, wie van de liberalen
of van de clericalen, het met de opbeu
ring van den kwijnenden landbouw het
best meenen.
Onze clericale regeerders zijn aan
't bewind gekomen met den roep: Weg
met de lasten en ze hebben nochtans
al die zoo gedoemde belastingen behou
den eens te meer hebben zij dus het
kiezerskorps bedrogen. Zij hebben overi
gens veel geld noodig om aan kerken,
priesters en broêrkens- en nonnenscho
len vette hulpgelden te schenken.
't Gaat tegenwoordig allemaal naar
den paap, ten koste en ten nadeele van
den landbouw, van het volksonderwijs
en van de grootste openbare diensten.
Onloochenbaar is het, dat kiezers, die
aan de verdedigers van zulke plichtver-
getene en eerlooze regeering hun ver
trouwen zouden schenken, daardoor
feitelijk tegen hun eigen belanghun ei
gen welzijn zouden stemmen. Dit ware
immers gekheid
Allen dus ter stembus, en moedig
uwen plicht volbracht. De toestand van
het land staat op het spel.
Weg met de partij van leugen en be
drog, van verdrukking en achteruit
gang.
Nog een staaltje.
Verleden jaar hebben de landbouwers,
die beetwortelen planten, 22 fr. per
1000 kilos gekregen. Aan 40 duizend
kilos netto per hectaar, gaf zulks 880
fr. Dat kan erdoor wij verheugen ons
in dezen toestand, welke de landbou
wers ging recht helpen.
Doch 't ministerie heeft er anders over
gedacht. Verleden week over heeft het
eene wet gemaakt waardoor de prijs per
1000 kilos, volgens het contrakt, ge
daald is tot 18 fr. Zulks is voor de boe
ren per hectaar een verlies van den
minste 120 fr. En bemerkt wel, Kiezers,
die wet is in de Kamer door de katholie
ken alleen gestemd geworden, de libe
ralen stemden er tegen.
Spoedt u, buitenkiezers, stemt ge uw
voor de katholieken, die uwe winst be-
dat de rust ons eenen zekeren dood voorspelde.
Een ijskoude wind jaagde ons de sneeuwvlok
ken 't aangezicht toe en van tijd tot tijd strui
kelden wij over de vervrozen lijken onzer
krijgsgenoten. Alstoen hoorde men ons noch
klappen, noch zingen, zelfs hield' alle klacht
geluiden gemor op, dat gewis een slecht voor-
teeken was. Ik trad nevens mijnen hoofdman,
een kortgestuiktemaar kloek gebouwde
mensch, ruw en gestreng, edoch dapperen op
recht, gelijk de lemmer zijns degens. Wij toe
naamden hem Kapitein Stellig, om dat, als hij
iets deed oi beval, liet zonder beroep was en hij
nimmer van denkbeeld veranderde. Hij was te
Wiasma gewond ge eest, en zijne gewoonlijk
scharlaken.roode tronie was alsdan doodsbleek,
terwijl de lompen eens ouden zakd'oeks, waar
mede hij zijn gekwetst beed had omwonden,
door bloed en ettervlekken besmeurd waren.
Op dat oogenblik zag ik hem, als een beschon-
kene, op zijne voeten waggelen, dan als een
blok ter'aarde vallen. Wel kapitein, zegde
ik hem, naar zijn zijde reikende, hier kunt gij
niet blijven. Gij ziet wél dat ik het Kan, wij
ik het döe, was het antwoord en hij toonde mij
zijne beenen. Kapiteiu hernam ik, gij moogt
dat niet doen. Vervolgens rechtte ik hem met
mijne armen op en poogde hem op zijne voeten
weêr te plaatsen. Hij steunde op mij en trachtte
voort te gaan, maar te vergeefs, hij viel weder
endeed mij ook vallen. Jooke (Job is mijn
naam, en daar mijne gestalte geenszins reus
achtig is, heette men mij onder 't vaandel
immer Jobke), sprak mijn hoofdmau, het lof is
uit. Laat mij hier en vervoeg u zoodra als mo
gelijk bij uwe kolom. Maar een woordje, eer
ge vertrekt Te Voreppe, nabij Grenoble, leeft
eene brave vrouw van twee-en-tachtig jaren,
mijne.. mijne moeder. Gaze bezoeken, omhels
haar en zeg haar dat... dat... zeg haar alles
wat gij wil, maar geef haar deze beurs eu mijn
kruis, 't Is al. Is 'tal, kapitein? Ik heb
gezegd. Vaarwel en spoedt u
Vrienden 'k weet niet hoe het gebeurde,maar
'k voelde twee tranen langs mijue wangen
rollen.
Neen, kapitein, riep ik uit, ik zal u niet
verlaten, of gij komt met mij mede, dan wel,
ik blijf bij u.Ik verbied u te blijven.
Kapitein, 't is alsof gij een wijf 't praten ver
bood. Kom ik er door, 'k zal u later stren-
gelijk straffen. Dit doet gij later, maar nu,
laat gij mij handelen naar mijne beliefte.
Gij zijt een onbeschaamde. 't Is zeer moge
lijk, maar gij moet met mij mede.
Hij beet toornig iu zijne lippen, maar zweeg.
Ik zettede hem dwars op mijnen rug gelijk een
zak. Ligt begrijpt gij, dat ik met zulk gewicht
op 't lijf zoo snel niet draven konde als mijue
wapenbroeders. Inderdaad, hunne rijen waren
weldra uit mijne oogen en ik ont haarde niets
meer dan de witte en doodstille vlakte der
woestijn. Ik stapte altoos voorts, maar eeilang
verscheen een hoop Kozakken, die op mij ren
den zij hielden de lans steekvaardig en
schreeuwden als duivels.
De hoofdman bevond zich alstoen in eenen
stand van volkomen gevoelloosheid en ik be
sloot, wat het mij kosten mocht, hem niet te
verlaten, dan sloop ik onder eenen hoop lijken,
indervoege nochtans om de oogen vrij te heb
ben. Aldra bereikten ons de Kozakken, die
hunne lansen links en rechts sloegen, terwijl
hunne paarden ons betrappelden. Een dier
zware beesten zettede zijn voetje op mijnen
rechter voorarm, welke het smeierde. Vrienden,
ik repte geen woord, verroerde'niet, en stak
mijn rechte hand "in den mond, om er den
smartkreet, welken die ging ontglippen, te
smooren. In weinige oogenblikken waren de
Kozakken verspreid.
Toen de laatste hunner verdwenen was, trok
ik uit mijn toevluchtsoord en ontgraafde mijnen
hoofdman, die nog eenige teekens van leven
gaf en dien ik met het eenigste nog overblij
vende hand naar eene uitspringeude rots
droeg, waar iic mij nevens hem op den grond
nederlegde, niet zonder de zorg te nemen ons
beiden in mijnen kapot te wikkelen.
De nacht was aangebroken en het bleef aan
houdend sneeuwen.
De achterhoede was sinds lang verdwenen
en het geschuifel van eenige kanonkogels en
het nader wezend gehuil der wol ven,, die de
lijken verslonden, waren de eenigste geruchten
welke de nachtstilte onderbraken. God weet,
welkdanig de gedachten waren, die mij het
gemoed folterden gedurende die stonden, de
laatste, zoo het mij scheen, welke ik op de
aarde door te brengen had. Maar ik herinnerde
mij het gebeddat mij ue moeder mij lang te
voren, toen ik een wichtje was, 't welk zij op
haar schoot hield, mij geleerd had: ik knielde
en bad.
Kinderen, dit deed mij goed en wil toch
immer indachtig wezen, dat een vurig en op
recht gebed heilzaam is. Ik voelde mij met
verwondering bedaard, toen ik bij den hoofd
man mijne plaats hernam. Maar de tijd verliep
en ik was in een slach van bijna volkomen ver
stramming gevallen, als wanneer ik een hoopje
Fransche officieren mij zag naderen. Aleer ik
den tijd had gehad mij bij hen aan te melden,
deed hun overste, een man van kleine gestalte,
met een gevorderd pels ,bedekt, eenen stap tot
mij waar ts en vraagde
Wat doet gij hier? Waarom blijft gij ach
ter uw regiment? Uit twee redenen, was
mijn antwoord, en ik wees op mijnen kapitein
en mijnen bebloeden arm. Deze man spreekt
waarheid, Site, zegde een dergenen die hem
volgde. Ik 'heb hem met dien officier op zijnen
rug zijn regiment zien opvolgen.
De Keizer, want, vrienden,hij was 't, stuurde
mij eenen dier bükken toe, gelijk hij alleen en
de arend van hetAlpengebergta er werpen
kunnen, en zeide 't is goed goed, gij hebt zeer
wel gedaan. Alsdan opende hij zijnen pels,
nam het ridderkruis dat zijnen groenen jas
versierde en gaf het mij. Op dat oogenblik had
ik noch koude, noch honger meer en mijn arm
smartte mij evenmin dan of dit lompe beest er
aangeraakt had.
Davoust, voegde de Keizer er bij, de persoon
die hem reeds had gesproken, het woord toe
brengende, doe dezen man en zijnen kapitein
in eenen der legerwagens brengen. Vaarwel.
Daarop groette hij mij met de hand en vertrok.
Hier hield de oud-krijger stil en hernam zijn
pijpje.
Maar lieten verscheidene ongeduldige
stemmen zich hooren, zeg ons hoe het met
kapitein Stellig afliep.
Kapitein Stellig leeft nog en is nu gepensi-
onneerd generaal. Maar eene goede grap is het,
dat zoodra hij hersteld was, hij mij voor vijf
tien dagen in hechtenis stelde, om mij gelijk
hij zeide, de krijgstucht te leeren eerbiedigen.
Maar deze omstandigheid kwam aldra. Ik weet
niet hoe, aan de ooren van Napoleon, die na er
hartelijk mede gelachen te hebben, mij niet en-
kelijk deed slaken, maar mij daarenboven tot
den graad van sergeant vervorderde. Wat het
eereteeken betreft, kinderen, gij ziet er het
lint van aan mijn knopgat, maar het kruia
draag ik op mijn hart.
En de ouderling trok vest en hemd open en
toonde aan zijne jeugdige vrienden de kostbare
reliquie, in een zijden beursje gesloteD, han
gende aan eene zijden koord, om den hals ge
bonden.
DENDER GALM