Aan onze Lezers. DE STERKSTE WIL Nummer 17 Zondag 24 April 1898. ANKER en ZONNE. Onze Rijkmakers. 13de Jaar LIBERAAL WEEKBLAD VOOR HET ARRONDISSEMENT AALST Abonnementsprijs „uiten J «nnrop betaalbaar SSgf Priis der Am°"cen 75 per irul<rll9("- PRIJS PER NUMMER 10 CENTIEMEN. {'h'J ij Vonnissen op de derde bladzijde, 1 frank Me» abonneert t,eb op allo postkantoren voor den buiten roor de «ad, ten tantore <4» MD ««""P1?" hf 8ra0nd,B "otd' van het blad, SS, Vrijheidstraat, 32 AALST. V1Handschntten worden n.et terug gezonden. Nee spe nee metu. AALST, 23 APRIL. De Wetgevende kiezingen zijn nabij. Tot zoolang zullen wij dus, onze artike len van lokaal belang gedeeltelijk moe ten vervangen door artikelen betreffen de de algemeene politiek en de rol, welke de klerikale volksvertegenwoor digers van ons arrondissement op bet tooneel der staatkunde hebben ge speeld. Hoewel dit wel meer de taak is der groote bladen, achten wij het nochtans onzen plicht ook daarin een woord me de te praten, om onze lezers te doen zien in hoeverre de feniksen die ons zoo gezegd in 't Parlement vertegenwoor digen ons vertrouwen waardig zijn. Wat zij in het Parlement voor onze gouwen hebben gedaan is zoo onbedui dend, dat het de moeite niöt ware ervan te spreken, indien de klerikalen, den loftrompet niet opstaken om hunne groote daden naar alle zijden uit te ba zuinen. Al wat onze volksvertegenwoordi gers er hebben uitgericht is ten nadee- le geweest van ons arrondissement, ten nadeele van onze rechten, ten nadeele onzer stoffelijke belangen. We zullen in eene reeks artikels on derzoeken welke hunne houding was op politiek gebied en welke de invloed was hunner bemoeiing op de zedelijke en verstandelijke ontwikkeling onzer be volking. Wa zullen naslaan, hoe zij op ekono- misch gebied voor de belangen van bur ger, boer en werkman hebben gezorgd, of miszorgd, door de tergende, druk kende en belachelijke wetten, welke zij tegen heug en meug hebben gestemd. Vrienden en Lezers, verspreidt de Dendergalm, helpt ons door die geringe moeite in ons proA igandawerk tegen den domper. Leesten verspreidt den DENDERGALM. (68* Vervolg). ZES-EN-TWINTIGSTE KAPITTEL Vaarwel, Alice God zegen u en God be- waar u en God make u gelukkig gelijk gij a anderen rond u gelukkig hebt gemaakt 1 Ik geloof niet dat wij elkander nog in de- b ze wereld zullen zien en al is het bard b om zeggen ik geloof dat het zoo beat is b doch uw beeld zal altijd in mijn hert geprint b blijven. b Nog eens, vaarwel I Bid voor mij dit verzoek zult gij mij, kunt gij mij niet wei- geren, en het gedacht dat gij voor mij bidt b neem ik mede als mijnen eenigsten troost, Indien ik, daartegen, u ooit kan van dienst s zijn, gij hebt maar te bevelen. Mijn grootste a geluk zal altijd ziju te deuken dat gij mij a nog vergunt mij te noemen. Uwen vriend, a Rudolf Stanhope. Alice las den brief en ging dan schijnbaar kalm en bedaard naar de werkkamer van den heer Cadwal. Onkel Olivier zegde zij met vaste stem ik heb hier eenen brief dien gij eens lezen moet. n En ik zegde hij goedwillig heb er twee, die ik u geerne zou laten zien. Neem de zen hier eerst. Doktor Howart heeft hem mij De oneer der hedendaagsche druk pers, het orgaan van onzen Woeste, de Lenderbode, die door het gerecht werd geschandvlekt als het vuigste papier der wereld, spreekt van de Ridders van Anker en Zonne. De Ridders van Anker en Zonne heb ben wij aan gang gezien in 1895, in de fameuze trippensectien, welke thans weder hun werk, hun schandelijk kies werk beginnen. In die gebrandmerkte vergaderingen werd niet alleen voor bier, maar voor het geweten en de stem der kiezers gespeeld, en het is dank aan het walgelijk spel, dat we thans geplaagd zijn met een gemeentebestuur, dat door zijue onkunde en onbekwaam heid van onze stad een begijnhof heeft gemaakt. We moeten denken dat Lenderbode zeer bekend is met Anker en Zonne Wij niet maar onze meening is, dat hij beter doen zou uitleggingen te geven over de 40,000 franken verschil, welke in het verslag van het trippenjaar 1895 maar niet terug gevonden worden. De vuile Lenderbode kan zoo min als zijne meesters en handlangers politiek maken zonder in gemeene persoonlijk heden te vallen, of zinspelingen te ma ken welke wij thans niet begrijpen. De mannen die aan het hoofd staan der liberale partij, zijn burgers en werklie denwelker deftigheid overvloedig op wegen kau tegen die van Clement Van de Putte, uitgever vau Lenderbode en der krawatten, die zijn papier met kra- puleuze artikelen volbraken. De kliek mag gerust zijn zulke ge meenheden raken ons niet indien even wel het officieel orgaan van Woeste (die ofwel geen Vlaamsch kent, ofwel diep gevallen moet zijn om zulk schau- deblad voor orgaan te nemen) er lust toe voelt zullen we des noods eens de vuist opheffen en zijne kreaturen en mannen eenige mokerslagen toebren gen, welke weerklank zullen hebben in katholieke familien dezer stad. daareven gezonden. Hij is van zijnen vx-iend den doktor uit Louden, denzelfden dien hij in september laatst bier bij Rudolf gebracht heeft Achtbare heer Howart, b Het zal u misschien verwonderen dat ik over een dergelijk onderwerp schrijf, en mijne zaken zijn|het eigenlijk niet. Ik weet dat gij op vertrouwlijken voet staat met M. Cadwal en met de familie van den heer Rudolf Stanhope, on ik kan mij niet weerhouden mij tot u te wenden om te zien of er niets kan gedaan worden ten einde dien ar men verlaten jongen te verhinderen noodeloos zijn leven te verkwisten. Sedert eemgen tijd heb ik hem in behan deling de ziekte heelt zijnen geest zoowel als zijn lichaam verzwakt. Hij heeft rust en uit spanning noodig, en ik kan niet zeggen dat hij ongelijk had, een ambt neer te leggen, dat in zijnen tegenwoordigeu staat van krachtvermin- dering, meer van hem eischte dan hij geven kon doch hij is geenszins bij machte om al leen naar eene verre kolonie te gaan gelijk hij op het punt is te doen. Waaraan deuken zijne vrienden wel om hem in zulken strijd alleen te Jateu Al wat hij noodig heeft, is thuis zijn en eenige maan den goed verpleegd worden. Ziek in den grond is hij niethij is van kloeke natuur; maar hij heeft zijne krachten overschat. Indien hij alleen gelaten wordt om in ballingschap te gaan met al hetgeen dat op zijn herte drukt, voor de gevolgeu wil ik niet verantwoordelijk aijn, ik heb hem We willen openhertig strijd voeren op politiek gebied, doch zijn vast besloten de valsche, lasterende zinspelingen op onze familien of nabestaanden met klin kende echte munt betaald te zetten. Lenderbode en de kliek mogen het zich voor gezegd houden. Bij den eers ten krapuleuzen aanval welke hij nog doet, om de liberalen met lage aantij gingen te beladen, zullen we tot zelf verdediging gedwongen zijn van onze gewone polemiek af te wijken en wees zeker, boe zeer het ons spijten zou, er zouden bloedige traDen worden gestort en tandengeknars heerscben in familien, wblke noch blauw zijn noch groen. We roepen de deftige katholieken tot getuige, dat wij ons van alle persoon lijke aanvallen op privaat gebied heb ben onthouden, dat wij nooit gedrongen zijn in de familie, noch in het huisgezin onzer tegenstrevers, gelijk het vuilblad onder titel voor God en huisgezin, het reeds dozijnen keeren zoo Bmerig heeft gedaan. Welnu wij verwittigen hem, dat ons geduld ten einde reikt en wij op het eerste vuil artikel, door Vau de Putte in zijne vodde afgekondigd, met strie mende zweepslagen zullen antwoorden. Of denken de uitgever en de ploertige kribbelaars misschien, dat wij de ge schiedenis der katholieke familien niet kennen denken zij misschien dat onze schichten, tot zelfverdediging gewor pen, niet raak zouden ziju Ons is 't wel maar in dat geval zullen zij lee- ren wat verschil er is tusschen leugen- achtigen laster en ware historie. We hopen, niet gedwongen te zullen zijn tot zulke wapenen onzen toevlucht te moeten nemen. Het zou ons tegeu de borst stuiten. Lenderbode zal dus ons en onze vrien den als personen eerbiedigen. Indien hij zulks niet doet, zou het zijn alsof hij zegde Gij Lendergalm weet niet eens een familiehistorietje te vertellen, om onzen valschea laster in ons zwadder te stik ken. dat afgeraden, doch te vergeefs eigenzinnig gelijk hij is, wil hij naar mijnen raad niet lui steren. Hij heeft eene moeder en eenen rijken onkel waarom komt hier niemand tusschen Het zijn mijne zaken niet, het is waar, maar toch acht ik het mijnen plicht te spreken eer het te laat zij. n Uw vriend, t> Doktor Thomas Grej. Hier is de andere brief zei de heer Cadwal, als Alice den eersten gelezen bad. Die is van Rudolf zelf. Alice las Geachte heer Cadwal, Te naaste week verlaat ik Engeland, zeer waarschijnlijk voor vele jaren, misschien voor altijd, en eer ik vertrek is er iets dat ik u geerne zeggen zou. Ik veronderstel wanneer er eeu kapittel van het leven eens mans voor altijd gesloten is, dan is hij in staat min hertstochtelij k op het verledene terug te zien het gevoel der nade rende scheiding van mijne familie en vau mijn vaderland werpt een nieuw licht op vele dia- gen uit mijne vroegere dagen. b Als ik terugblik, dan zie ik vele diagen in mijn gedrag jegens u waarover ik berouw ge voel, vele dingen in uw gedrag jegens mij en de mijnen waarover ik u dank weet. Wilt gij de uitdrukking van mijn leed- wezen over verledene misverstanden aanvoer den met mijnen besten dank over de milde en edelmoedige schikkingen welke gij voor mijne moeder en mijne jonge broeders en zusters ge nomen hebt? Het is nauwelijks te hopen dat ik het zooverre brengen zal, om vooxhente Gij Lendergalm weet niet eens te spreken van gevalletjes, noch feiten, noch vertelsels van oude vrouwtjes wanneer wij de liberalen door gemeene eerrooverij bekampen. Welnu dat kunnen we wel. Iedereen weet, dat we in omstandigheden nog niet lang verwijderd, geen woordje heb ben gerept van dingen, welke Lender bode heel zeker tegen een liberaal haddo uitgebuit. Lenderbode laat nooit na in zijne pole miek, namen van liberalen derwijze te gebruiken, dat hij denkt de personen daardoor in hunne betrekking te scha den, dat zelfs hebben we onverlet gela ten. Maar thans zeggen we, Lenderbode, gij en uwe krawatachtige kribbelaars zult met uwe vuiligheid van ons blijven of men zal er meer van hooren. Dit is ons laatste woord. DE REDACTIE. Onzo rijkmakers Wel ja, potverdikke, ge weet immers toch wel, wie ze zijn zeker Zijn het de klerikalen niet de klerikalen die se dert veertien jaren het bewind in handen heb ben en ons zoo rijk, zoo rijk hebben gemaakt, dat de weelde letterlijk onze broekpijpen uit loopt Veertien jaren geleden, oh dan ging alles zoo slecht, de meuschen konden geen stuiver meer verdienen die vervloekte liberalen had den alles verkorven en bedorven. De boeren stiel was om zeep, we bukten onder de be lastingen, we kreveerden onder den la3t der krijgsuitgaven, de scholen geleken aan palei zen en de boeren, och arme 1 de ongelukkige dompelaars wisten niet meer van wat hout pij len maken. 't Werd tijd dat de klerikalen meester wer den om aan dien toestand een einde te stellen want die vermaledijde geuzen hadden niet al- loen de papen maar al de Belgen groot en klein met krot en mot n opgefret, dat er geen beentje meer zou overgebleven zijn. Maar gelukkiglijk de brave klerikaaltje# zijn aan 't bewind gekomen om alles te redden en we zijn geredtegen ons goesting. Ziet eens hoe sedert veertien jaren alles ver anderd is Belgie is een hemel geworden, waar alle standen in overvloed leven, dank zij de dom pers. kunnen zorgen, ea zoo is het voor mij eene oneindige verlichting te gevoelen dat zij onder uwe bescherming buiten het bereik van armoe de en gebrek zijn. Met groot spijt denk ik eraan dat ik u met bitterheid verlaten heb. Dikwijls heb ik over ons laatste gesprek nagedacht en daarbij een diep leedwezen over mijne taal en mijne non- ding gevoeld. Alleen kan ik te mijner versohoo* ning zeggen en ik bemerk dat het geena verschooning is dat ik toen zeer, zeer ver moeid was en eenig verdriet had, en dat ik om deze redenen mij in eenen zeer prikkelbaren toestand bevond. Ik wist nauwelijks wat ik zegde en later was ik beschaamd over mijn gemis aan zelfbeheersching en over mijne on redelijke woorden. Ik geloof nochtans dat, met uwe gekende edelmoedigheid, gij toegevend zult zijn voor het verledene en gij mij zult laten gevoelen dat wij scheiden als vrienden alhoewel wij elkan der niet meer zullen wederzien. b Noodig mij, bid ik u, niet uit om naar Marchwood te komen, zooals gij wel geneigd zoudt kunnen zijn te doen ten einde vaarwel aan mijne moeder, mijne broeders en zusters te zeggen. Vurig verlang ik, hen nog eens te zien maar ik heb groote redenen om van Marchwood weg te blijven, hoe sterk somwij len de bekoring ook weze. Misschien begrijpt gij wat ik zeggen wil. Ik kan het niet gebete ren, dat ik daar iemand bemin, die u dierbaar is, en ik mag ik durf haar niet meer zien. Wwii v»«rig9*ti. ri

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Dendergalm | 1898 | | pagina 1