BRUISENDE
DRANK
JAN CLERCKER
of de Laatste Binders van Vlaanderen
A6ATHA CHRISTIE
48
«Dat kan zijn, maar ik dacht,
hij heeft hersens genoeg om te
begrijpen, da! als zijn vrouw van
niets wist, er voor hem zoveel
eerder reden bestond om Roze
marijn Barton tot zwijgen te 'bren
gen. Om helemaal vrij uit te gaan
had hij moeten beweren, dat zijn
vrouw wel iets vermoedde, maar
er de voorkeur aan had geschon
ken net te doen alsof zij niets had
gemerkt.»
«Daar heeft hij vast niet aan
gedacht, mijnheer.»
Kemp schudde het hoofd. Ste
phen was lang niet dom. Hij had
een zeer helder, scherp verstand.
Maar hij had de politie er bepaald
van willen overtuigen dat zijn
vrouw van niets wist.
«Hoe het zij,» besloot Kemp,
«kolonel Race is wat op het spoor.
Heeft hij gelijk, dan vallen de
Farradays helemaal buiten be
schouwing... allebei. Dat zou ik
prettig vinden. Ik mag die kerel
wel. Ik geloof ook niet, dat hij een
moord zou kunnen begaan.»
Toen Stephen de deur van hun
zitkamer opendeed, zei hij zacht
«Sandra
Zij kwam in het donker op hem
toe en sloeg onmiddellijk haar ar
men om hem heen.
«Stephen
«Waarom zit je zo in het don
ker
«Omdat ik het licht niet velen
kon. Vertel eens I»
Hij antwoordde «Zij weten
alles
«Van Rozemarijn
«Ja.»
«En wat denken ze
«Zij begrijpen best, dat ik een
motief had... O, lieveling, ik word
gek als ik bedenk waar ik jou heb
ingehaald... Het is enkel en alleen
mijn schuld... Ik had na Rozema-
rijns dood niet 'bij je moeten blij
ven... ik had direkt weg moeten
gaan... jou je vrijheid moeten
hergeven... dan was jij ten minste
op geen enkele manier 'bij deze
afschuwelijke affaire betrokken...»
«O, neen, dat nooit... Ga nooit
van me weg... ga nooit van me
weg I»
Zij klemde zich krampachtig
aan hem vast... zij schreidde...
de tranen liepen haar over de wan
gen. Hij voelde dat zij stond te
trillen.
«Jij bent mijn leven, mijn alles,
Stephen... ga nooit van me weg I»
«Beteken ik heus zoveel voor je,
Sandra Dat heb ik nooit gewe
ten...»
«Ik heb het je nooit laten blij
ken. Maar nu...»
«Ja, op het ogenblik voel ik
me ook meer dan ooit met jou ver
bonden. Samen zullen we het te
boven komen, Sandra... wat het
ook zij... wij samen...»
Er stroomde nieuwe kracht door
hen beiden heen, toen zij daar zo
vast omstrengeld bij elkander
stonden in het donker.
Vastberaden klonk het van San
dra's lippen «Dit zal ons leven
nooit kunnen vernietigen... Nooit!
Nooit
ooo
HOOFDSTUK X
Anthony Browne bekeek het vi
sitekaartje dat de piccolo hem was
komen brengen. Hij fronste zijn
wenkbrauwen en haalde zijn schou
ders op. Tegen de jongen zei hij
«Vooruit dan maar, laat hem boven
komen.»
Toen kolonel Race binnenkwam,
stond Anthony met zijn rug naar
het raam. Het heldere zonlicht viel
schuin over zijn schouder. Hij zag
een gebruinde militaire figuur.voor
zich, kaarsrecht, met grijzend
haar. Een man, die hij al eens eer
der had ontmoet, al was het jaren
geleden en van wiens doen en la
ten hij tamelijk wel op de hoogte
wae.
Race zag een donkere slanke
man, knap van uiterlijk. Een pret
tige, wat slome stem vroeg hem
«Is u kolonel Race U is geloof
ik een goede vriend van George
Barton. Hij sprak gisteravond nog
over u. Wilt u soms een sigaret
«Met genoegen.»
Anthony hernam, terwijl hij hem
vuur reikte «U werd gisteravond
verwacht, ofschoon u niet kwam
opdagen... hetgeen in dit geval
voor u wel zo prettig moet zijn
geweest
«U vergist zich. De lege stoel
aan tafel was niet voor mij be
doeld...»
Anthony trok verwonderd de
wenkbrauwen op. «Werkelijk
Barton zei anders...»
Race onderbrak hem. «Ja, dat
kan hij wel gezegd hebben, maar
hij had heel andere bedoelingen
met die stoel. Die stoel, mijnheer
Browne, had hij bestemd voor de
toneelspeelster Chloe West. Die
had daarin moeten plaats nemen
tijdens de kabaretvoorstelling,
toen de zaal donker was.»
Anthony keek hem strak aan.
«Chloe West Daar heb ik nooit
eerder van gehoord.»
«Een jonge aktrice, die ook niet
zo algemeen bekend is, maar die
frappant veel op wijlen mevrouw
Rozemarijn Barton lijkt.»
Anthony floot even. «Ik begin
iets te begrijpen.»
«Zij had een foto van Rozema
rijn gekregen, moet u weten, zodat
zij op precies dezelfde manier
haar haar kon opmaken en boven
dien zou zij de avondjapon aan
hebben die mevrouw Barton op de
bewuste avond droeg
«Dus dat is George van plan
geweest Lichten aan en hocus
pocus, het bovennatuurlijke is
werkelijkheid Rozemarijn uit de
doden opgestaan I De schuldige
slaakt een kreet... roept Ja, ik
heb het gedaan, ik ben de schul
dige... I» Hier wachtte Anthony
even en besloot toen «Aller
stomst!... zelfs voor een domkop
als die arme George I»
«Hoe bedoelt u
«Kom nu, kolonel... een koel
bloedig misdadiger zal zich nooit
aanstellen als een hysterisch
schoolmeisje Als iemand Roze
marijn in koelen bloede heeft we
ten te vergiftigen en ook nog op
het punt stond precies hetzelfde
met George Barton uit te halen,
dan kan het niet anders of die
man of vrouw had niet veel last
van zenuwen. Voor zo iemand is
méér nodig dan een aktrice in de
rol van Rozemarijn, om hem of
haar door de mand te doen val
len.»
«Vergeet niet, dat Macbeth, die
er wezen mocht op het stuk van
misdaad, in elkaar plofte, toen hij
de geest van Banquo zag ver
schijnen op het feest
«O ja, maar u vergeet één ding
wat Macbeth te zien kreeg was
een echte geest. Geen figurant,
die de jas van Banquo had aan
getrokken Ik geef u dadelijk toe,
een echte geest zou voldoende bo
vennatuurlijke sfeer medebrengen
om iemand aan het schrikken te
maken. Ik geef zelfs toe, dat ik in
geesten geloof, althans in één be
paalde, die ik de laatste tijd soms
al te duidelijk heb voelen rond
spoken, Rozemarijn Barton
Nadruk verboden vervolgt
door
SILVAIN VAN DER GUCHT
en
(.ODEWIJK VAN LAEKEN
97
De wind huilde, als voerde hij
met zich de stemmen van honderd
vermoorden.
Ik ga dit spelletje hier vlug
afmaken, vervolgde La Marche.
Laat eens zien hoe ver het dier
staat.
Hij bukte zich voorover, maar
moest zich spoedig achteruit trek
ken.
Foei, wat een stank. Het
bees: kan nie: langer dan veertien
dagen afgemaakt zijn. 'Hei is vol
op in ontbinding en zal voortreffe
lijk onze plannen dienen.
Hij legde het gevest van het
wapen naast zich, trok een dolk
van onder het wambuis en plofte
deze in de dij van het paard. Een
vuil, geelachtig sap sijpelde lang
zaam uit de wonde, een stank
steeg op en ongedierte kroop
langzaam uit de opening.
La Marche bracht de punt van
de dolk onder zijn neus en rook
er aan.
Opperbest; opperbest, het
zal werken als het snelste vergif
uit het laboratorium van dokter
F'aust.
Nogmaals plantte hij het wa
pen in het rotte vlees en trok het
dan snel terug. Het vergif borrel
de in blaasjes omhoog.
La Marche nam het gevest en
hield het onder de wonde. Lang
zaam, druppel voor druppel, sij
pelde het! gele vocht over het;
blinkend gevest van het wapen en
besmeurde het.
Dat zal nu spoedig drogen,
mompelde de schurk, en straks,
wanneer de wind er wat zal op
spelen, zal het fijnste oog er niets
meer van bespeuren.
Hij verborg de fijn geslepen
dolk in de brede schede, legde
de zweep op de paarden en hol
lend vloog het rijtuig de weg op
naar de grote heirbaan van Aalst
op Gent.
De maan was achter dikke wol
ken verdwenen; alles was in diepe
duisternis gehuld, de wind huilde
in het kreupelhout; ook de bomen
langs de weg huilden en zweepten
hun takken door elkaar.
Op de hoogte van Oordegem
stond het rijtuig plotseling met
een flinke schok stil. La Marche
stak het 'hoofd buiten het portier
en vroeg
Wat is er gaande
Ik weet het niet, antwoordde
Vermeulen. Zie zelf.
La Marche keek uit het rijtuig
en zag toe.
Op een tiental passen van daar
lag een zwarte massa; mannen
liepen er rond met fakkels; men
scheen ijverig in de weer om iets
op te helpen.
Onbevreesd trad La Marche
vooruit. Men kende hem toch niet.
Wat is er gaande vroeg hij
toen hij de massa genaderd was.
Collaert kwam toegelopen, de
handen aan 'het hoofd brengende,
als iemand die buiten raad is.
Hemel, hemel, een rad is
van mijn wagen afgedraaid; twee
spaken zijn gebroken en hier lig
ik nu reed9 van half vier.
Heeft men u dan geen hulp
gebracht
Tot nu toe is niets gekomen;
men is een smid gaan halen naar
Erembodegem, die zal een wiel
meebrengen. God, o God toch, ik
zal mijn talrijke korrespondenties
missen.
- Ge moet daarom niet treu
ren, man; hier is immers heir-
kracht, waartegen ge niets ver
moogt, Een postiljon staat immers
aan zulke zaken 'bloot.
Ja, mijnheer, maar dat het
juist aldus moest treffen. Er was
een heer in de wagen gestapt en
die beloofde me een kroon, zo_ ik
op de gestelde tijd te Oordegem
kon aankomen.
En waar is die heer?
Voor enige minuten heeft hij
de moed opgegeven en is alleen
vertrokken te voet.
Arme man, als de Binders
hem maar geen lelijke poets zullen
spelen.
Geen nood, mijnheer, het
ziet er geen kat uit die men zon
der handschoenen kan aanpakken.
Een zware kerel, die een koppel
flinke pistolen in de gordel droeg.
Maar die heer ken ik.
Kent ge hem
Ja, het is een magistraat uit
Brussel. Ge ziet ginds dat rijtuig
staan
- Ja.
Wel, daarin bevindt zich een
meisje, waarschijnlijk zijn doch
ter, die hem te Oordegem moest
gaan vinden. Ik ga maar dadelijk
instijgen, dan kom ik hem oncjer-
weg zeker tegen.
Collaert riep de vreemdeling
zuchtend goede reis toe.
Die heeft meer geluk dan ik,
zei hij bij zichzelf.
La Marche fluisterde enige
woorden in het oor van Vermeulen.
Deze legde de zweep op de paar
den en in duizelingwekkende vaart
vloog de koets de postwagen
voor-bij. 'Een kwartier later hield
men stil aan de herberg «La Belle
Vue», eertijds gehouden door Cla
ra en thans betrokken door Zwart
Jefken, een ander lid der bende.
La Marche wipte uit de koets,
waarna deze verdween achter de
haag der herberg.
Oordegem lag stil en verlaten;
het scheen een uitgestorven dorp.
Geen mens durfde zich nog na het
invallen der duisternis op straat
begeven. Zorgvuldig sloot men de
deuren en vensters met ijzeren
haken, ketting en boom, want de
schrik voor de Binders was groot.
Laat ons een oogslag in de her
berg werpen.
Wij bevinden ons eerst in de
ruime gelagkamer, doch geen en
kel drinkebroer is aanwezig. Van
de zwart berookte zoldering daalt
een vunzend oliepeerken, wiens
weifelend licht de hoeken der ka
mer in halve duisternis verborgen
laat. In de brede haard knappert
een vrolijk houtvuur, dat een wel
doende warmte in de kamer ver
spreidt. Links en rechts en in het
midden der zaal staan houten
stoelen rond witgeschuurde tafels;
tegen de wand een blinkende zin
ken toog, versierd met een hon
derdtal heldere glazen, die het
dansend olievlammetje weerkaat
sen. Achter de toog een schap,
waarop zich allerlei glazen bevin
den. Aan de wit gekalkte muren
hangen een zestal schilderijen; ge
kleurde prentjes zou het beter 'he
ten, enige daden uit het leven der
beroemde Jeanhe d'Arc voorstel
lend. In het midden van de linker
wand staat een O. L. Vrouwbeeld,
zwart berookt en daaronder hangt
een plakkaat 'Hier vloekt men
niet.
Aan de haard zil een ineen
gedoken gestalte, het is die van
een oud vrouwmens. Ze houdt een
nijptang in de handen en stoot nu
en dan hiermee op de blakende
houtblokken, zodat duizende geng-
sters opvliegen, als een ontelbare
vlucht bijeen.
De wind huilt in -de brede
schouw en jaagt de vlammen aan.
De vrouw ziet er een afzichte
lijk schepsel uit, haar vuile haren
hangen verward op haar schou
ders; bij de rosse schijn van het
vuur bemerken wij dat ze haar
valse ogen gluipend rondwerpt.
Geen ander levend wezen dan
die oude toverheks is in de zaal
aanwezig.
Als men echter nader toeluis
tert hoort men een dof gegrom uit
een aanpalende kamer opstijgen.
Het geluid komt voort van zware
mannenstemmen.
Laat ons in die kamer een oog
slag werpen. Wij openen de deur
en een zonderling schouwspel
treft onze blikken.
Een naakte kamer; in het mid
den een zware wit geschuurde ta
fel, waarrond een tiental mannen
gezeten zijn met schuimende gla
zen voor hen. Het uiterlijk van
deze kerels ziet er woest ut. Ze
hebben een puntachtig gezicht en
wilde, onbeschaamde ogen bran
den in hun kop. Allen dragen een
paar lederen slobkousen en een
zware dimieten broek. Ze schijnen
zich te vervelen, want hier en daar
is er een onder .de bedwelmende
drank in slaap te vallen; de overi
gen trachten een gesprek te hou
den, hetgeen evenwel niet vlot van
stapel loopt.
't Is toch zonderling waar
om men ons heden bijeen roept,
zei een zekere Janssens van Eron-
degem.
Wat gaat het ons aan, ant
woordde zijn gezel, Pier Van de
Velde.
Het gaat me zoveel aan als
ik er belang bij heb; sedert de
laatste tijd laat men ons al te wei
nig verdienen.
Wai Pem zegt is goed ge
zegd, wat Pem doet is goed ge
daan, daarmee uit. Gij en wij allen
hebben maar te gehoorzamen.
Wat mag er toch gaande
zijn
Ik weet het niet.
- Wie heeft de dagvaarding
gebracht
De loper der -bende.
Mij werd ze overhandigd
door La Marche. Hij zei me dat
het bestaan der bende gevaar liep
en er hedenavond een slag zou te
doen zijn.
Wie tekende uw biljet
Pem, zoals altijd.
Ik vind het zonderling, kwam
een derde er tussen, dat we se
dert enige weken zo maar niets
te knippen krijgen.
Ja, antwoordde Janssens,
het schijnt nochtans dat Pem een
schone slag gedaan heeft,
Hé I Wat?
Wel, die tweehonderd dui
zend ballekens van Rigault. Zijt ge
dat vergeten
Ik geloof er het eerste
woord niet van.
Het is evenwel zo.
Denkt ge misschien dat
Pem zo onvoorzichtig zou zijn van
een nieuwe 'Binder met dit kar
weitje te gelasten Allons done I
De aangesprokene wilde op
nieuw het woord nemen, maar hij
wérd hierin verhinderd, want op
hetzelfde ogenblik werd de deur
geopend en verscheen er een on
bekende n de opening.
Allen waren opgesprongen en
keken de vreemdeling met bloe
dige blikken aan.
Nadruk verboden vervolgt