Havere tegen Vlaanderen door Or René üe Clerq. En wij bouwen op.... Er is weinig Nieuws onder de Zon In Het masker van de Wereld alge- trokken, van Adrianus Poirtera, de wijze Pater Jezuïet, (16o5— 1674) lezen wij Als Phlilippua, Koninck van Mace- donien, ginck oorlogh voeren, ende strijdt wilde leveren teghec die van Athenen als nu rondom de Trompet- ten stacken, ende dat men dapper de trommels roerde soo de soldaten en d'Ondersaeten sig met vlijtigheyt toe rustenden, ende met eea groot gewoel tot den veldtocht spoedigden Dioge- nes den Philosoof, siende al de Wereldt in roeren, is gekropen uit zijn ton. ende heeft dien den bergh op en af gaan tuymelen ende den heelen tijd» ander» niet gedaen als het ydel vat van bovea tot beneden wentelen, seggende, dat als iedereen too beaigh was, hij alleen niet kost stil sitten. Is 't dat wij desen tijt met den voor- gaenden, ende on se Oorloge met de Griecksche willen vergelijken, Europa moet aen Asia, noch Nederlant aan Grieckenlant niet wijeken. Wat Ryck, wat Republique, wat Provincie en sit niet midden in den brandt van d'Oor- logen, en staet van over langh al in sijn affichen Wat Staet is er die niet een bloedige riviere voorbij haer en heeft zien passeerên Indien zinbouw en woordspelling den ouderdom van deze regelen niet verrie den, kon men ze wal geschreven denken door een tijdgenoot. Inderdaad hebben de volkeren, na honderden jaren beschaving nog geen ander middel gevonden om tot verstandhouding te geraken dan oorlog. fcn steeds vormt het getal men6cheR, die massa - moorderijen zooal» wij er thans eene beleven onvoorwaardelijk ver- oordeelen. een jammerlijk kleine minder heid. Want moest Pater Poirtera nu nog leven.en met zijn scherp gezond verstand onze huidige on - menschelijkheid heke len, hij zou dadelijk het lot deelen van l-.dmond Picard en Senator Van Peborgh, 't is te zeggen uitgekreten worder. voor landverrader. Of is vechten tot uwgansche geslacht kapotligtdan geen heiligezaak Spreekt MIJNE taal, die mij mijn eigen bloed komt vragen spreekt MIJNE taal die zagt I Gij zult de wapena dragen spreekt MIJNE taaldio wilt dat ik u broedar heet, en, naast u, in den ploeg van 't land gespannen, zweet. GUIOO GEZELLE. De Koninklijke hand heeft ons gesla gen ridders zijn wij voor al ons Volk... Geen bitterheid, geen wrok vervult me, maar een donkere vreugd die straks tot zuiver blijheid op zal klaren. In de Majellastichting, hier in het dorp, ligt mijn vrouw voor de tweede maal ge opereerd, moedig ook zij. hoopvol, lachend. Onze kinderen zijn uitbesteed bij brave lieden. Alleen in onsBussumer huisje waar de Leeuwenvlag bewaar j ligt, tot wanneer denk ik en arbeid. Ons arme land is in rouw, Vlaanderen dubbel bedreigd en bedrukt, het Vorste lijk Huis op ons laatste vrijgebleven stuk grondgebied lijdt, strijdt en wacht. Koning Albert Hoe kon die groote Germaan, de edele, rechtvaardige, mij treilen die, Lampend voor de rechtvaardigheid, naar zijn voor beeld edel en groot wil wezen, om het Volk ca om Hem Hoe kon Hij, geslagen zijnde, slaan Hoe kon Hij trappen wie Hem in luide liederen hulde bracht V Hoe koa Hij met den rug van zijn hand Vlaan deren afweren, het trouwe, dat Hem dient Alwie mijn harte kent weet geen bit terheid vervult me. Ook dezen harden dag meenpe ik hoog hartig mijne vijanden voorbij te gaan, zoodat degenen die belasterend, verdacht makend, hoopten re toch eenmaal te raken met het slijk van hun ziel, weer zou den beschaamd wegzinken bij hettrotsche zwijgen der altijd zegepralende eerlijk heid, doch terwille van mijn eenvoudige, goede, dappere vrouw, terwille van ons geschandvlekt er. gebroodroofd jonge kroost, dat eerst hier, in de eigen duur bare taal, een volledig natuurlijke opvoe ding ontvangt, waarvan het in zijn ge boorteland, helaas, zoo lang verstooten bleef, terwille van mijn talrijke vrienden benoorden en bezuiden den Moerdijk, die vertrouwen op mijn woord en bouwen op mijn daad, terwille van eiken echten Vlaming, van eiken echten Belg die zijn land liefheeft, terwille van mijn Koning, ja, mijn Koning vooral, wien ik alles op offeren wil, behalve Vlaanderen, moetik nopens de toedracht dezer betreuren» waardige gebeurtenis.de openbare opinie te woord staan en getuigenis afleggen voor de vierschaar der Eere. Ik zal het doen eenvoudig en oprecht, zakelijk toestanden schetsend,feiten ver halend, gesprekken weergevend, bewijs stukken voorhoudend, trachtend daarbij, uit menschenliefde, zooveel mogelijk te sparen wie en wat gespaard worden kan, doch waar het niet anders kaa.doch waar het niet anders mag zal ik om de waar heid zelve en de heilige zaak van het volk, in billijkheid onverbiddelijk, sluiers scheuren, wonden blootleggen, in het licht stellen duistere dingen en duistere menschen. Groote twaalf jaar ben ik in Belgischen staatsdienst, sinds een tiental jnr<m leer- aar aan het koninklijke Athena* :m te Gent. Op eersten December 1914, bij de stichting der Belgische school te Amster dam, werd ik er door toedoen van den heer Alberic De Swarte, aangeduid om om het onderwijs te geven in de Ger- tnaansche talen. Insgelijks met den heer De Swarte, de heeren C. Buysse, Mr. Eggen. D A. Ja cob, Mr. J.Hoste junior,en A.De Ridder, werd ik medestichter en van dien tijd af bleef ik mederedakteur aan De Vlaam se he Stem,» het thans nog in Nederland verschijnend dagblad, waarover in liefde en haat zooveel is gesproken en geschre ven, en dat we hopen eenmaal triomfan telijk ace te voeren naar ons vaderl.iad- Als voorzitter van het comité der Bel gische school te Amsterdam.en als hoofd opsteller vaa het Vlaamschgezind Bel gisch dagblad heeft de heer üe Swarte zich. o'nbt-twist bui', verdienstelijk ge inaakt. Persoonlijk blijf ik hem erkentf lijk om mijn benoeming aan de Belgische school, al heeft die benoeming inderdaad geleid tot mijne afzetting als leeraar te Oent. Wanneer ik straks in mijn betoog, genoodzaakt word minder aangename dingen van dezen mijn landgenoot te zeg geo, bedenke men dat ik niet zonder pijn en weemoed daartoe overga. Weeke dankbaarheid echter zal me geen afbreuk doen plegen aan d«n geest der waarheid, in een harden tijd als deze,waar het geldt de redding of den ondergang van Belg'é, mijn vadergrond, van het Maumsch.mijn moedertaal. Zelf aan den lijve ondervind ik dat wie strijden wil zich blootgeeft, en zoo moet het wezen ook. Doch ik ij! de feiten voor. In het mooie, jeugdig frissche dagblad werd aanvankelijk sc hier uitsluitend ge streefd naar de vrijmaking van Belgic's grondgebied.De strijd om de moedertaal, tijdelijk opgeheven om de eendracht,glom slechts even vaag en vlugjes door.op een ver achterplan. Van de Lranschgestelde bladen verschilde De Vlaamsche Stem destijds bijna alleenlijk door de taal, een beteren stijl, en een sireng gehouden meerwaardigen toon. Doch ook door iets anders. De Franschbelgische bladen,zonder uit zondering, randden niet slechts den staat Duitfchland aan, maar in één adem den Duitscher als mensch, mitsgaders alle Germanen, wier naam ze tot een scheld naam doemden, vergetend daarbij dat de Skandinaviörs. de Noord Amerikanen.de Engelschen.de Nederlanders, ja, de meer derheid der Belgen, tot hun dapperen koning en zijn allerbeminrienswiiardige gemalin toe, tot dit als verfoeilijk uitge kreten ras behóoren. Duarbij werden stelselmatig de beste Vlamingen, zonder eenigen grond, landverraders geheeten, gehoond en bedreigd.Hoog en laag weer klonk het dat Belgn* na den ooriog niet langer tweetalig maar Latij^sch zou we zen of ophouden te bestaan. Er werd door officieuse geschriften en officieele personen voorspeld dat men ten gunste onzer Zuiderburen de Belgische neutra liteit, wiens schending nr.s de sympathie van de heele wereld had verzekerd, op geven zoude dal we in de toekomst niet zoozeer garanten als bondgenoot en be boefden dat Belgie deel moest uitmaken van de Lalijnsche unie kortom dat Vlaanderen maar edelmoedig zijn bloed te vergieten had om daarna ergens in een vergetelhoek een zachten dood te sterven. Wordt vervolgd. En wij bouwen op, ja, wij zullen bou wen op de puinen van ons vernield Vlaanderen dat zich zelve is van hoog tot laag; waar allen een beschaafde taal spre ken zullen en dezelfde gevoelens van schoonheid, grootheid en solidariteit zul len koesteren waar kunsten en weten schappen zullen bloeien voor en door het volk, in op te richten kunsthallen, en d e d^ plaats moeten innemen van onze onge zonde en verbeestende drankhuizen, die tot het tiende van hun getal moeteu ver smelten waar die dierlijke arbeid met zrjn hongerloonen en de zoogezegde lief dadigheid tot het verleden zullen behoo- ren.en ieder in staal zal wezen voor hem

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Nieuwe tijd | 1917 | | pagina 3