OLSJT ONDER DE GROND HET GELD LIGT OP DE BANK BIJ «VAST ALS EIK» «LOKOLE REVIE» De Voorpost - 21-4-1978 - 13 In dit derde - en tevens laatste deel van de «lokale revie» met als titel «Olsjt onder de grond» krijgen we de ontknoping. Bijna vijftig jaar geleden verscheen dit als aflevering in een plaatse lijk maandbladje, gans gesteld in aalsters dialekt: «Den Olsjter- schen Tieger», waarin de auteur, gekend als «Ellebee» ook plaatselijke nieuwtjes en soms min of meer pikante moppen publiceerde. In het eerste deel werden we teruggevoerd naar het jaar 1926, toen er op de Houtmarkt een onderaardse gang werd blootgelegd. We maakten kennis met een stukje geschie denis van Aalst, namelijk met het sedert lang verdwenen kloos ter der Sterheren. Daarin was ook sprake van een verborgen schat, natuurlijk de schat van deze Sterheren, een geestelijke orde, ook nog de Wilhemoeten genaamd. De bekende geschied schrijver van Aalst, wijlen Petrus Van Nuffel, werd er ook in vermeld. Deze laatste is er namelijk op uit om, niet uit eigenbe lang, maar alleen uit liefde voor de geschiedenis, kost wat kost, deze schat terug te vinden. Daarom tracht hij het met de Draak met Zeven Koppen, die volgens de legende in deze onderaardse kontrijen rondzwerft en zich opwerpt als bewaker, op een ak koordje te gooien. De draak wordt daarom door hem met allerlei lekkernijen bedacht en alles laat voorzien dat we nu toch zullen te weten komen wat de Sterheren achterlieten. Verleden week lazen we hoe een paar incidentjes in en rond de put, leven in de brouwerij brachten, met al dan niet welwillende medewerking van Jef (een man uit de buurt}, de Agent van dienst, Sedde, Chaleken, Koksken, Manewei en een zekere meneer FeL, allen uit de onmiddellijke omgeving. Deze week maken we kennis met meneer Peitris zelf, met de beschaafd pratende zevenkoppige Draak, met een boertje dat ook even komt kijken en zelfs met de toenmalige Burgemeester, die zich in de donkere gangen niet bijster op zijn gemak schijnt te voelen. We leren ook hoe die draak er gekomen is, we krijgen wat gefantazeerde historiek nopens de Sterheren en dan volgt wat de «verstandige lezer» al lang zal vermoed hebben de «dramatische» ontknoping. Toen Ellebee het voornemen opvatte om dit stukje «lokale revue» in zijn Olsjterschen Tieger te publiceren, stuurde hij het handschrift eerst naar zijn vriend, want dat was het Petrus Van Nuffel, met de vraag of deze er niets tegen op had dat zijn naam hierin zou vermeld worden. Als post-scriptum krijgen we het authentieke antwoord op deze vraag. We zwanzen dus voor de laatste maal verder en starten met het hoofdstuk. olt*t def'ct- )re 's Anderdaos smeires, zu gaa as Seddeken nen anderen agent zag, most z' het hem agaa vertellen, mor a wist het aal va zenne konfra- id« Agent: Jaan kindj, wa zal ne mensj hier nog allemool beleven? 'k Ge- h< loeit da en hier nog vieze toeren biiigon beleven zee. Mor wajjer zèn j der 't miest meh gekloetj. Menier aal Peiteris es ne woyzen en goeie )aj vent, mor as 't hè in zennen bol ek heid 'n heig het hè in zèn kont ni ,te zee1 Hooi 'n da na azoei geloten. As i bi eh hem zing, zal ek hem iensj zeg- jejgenZé, bogot, hè kom geer zjist! in^Goeiendag menier Peiteris. gojje tin der nog insj in jöon? dl Mr. Peiteris: Och god, jooi 'k jöon *a en godgeitt da 'k deize kier mier iur sjans hem. b®jAgent: Ja, godgeivet! Menier Peiteris goot de pit in, r™ recht nor de schooilplosj van den be draok. 5'®— 't Gein da naa volgt es vér op de re komeide te speilen: Petrus: Dag mijnen besten draak. 3e ik ben eindelijk eens vrij geraakt om |(j0 een paar uurtjes met U te komen ch praten. Ik weet niet meer wat in het ^dagbladje te zetten... Toe, draakje-liet, wees niet meer zo ze venkoppig en vertel me eens uw 3Q geschiedenis. ;ljj Draak: Dat wil ik wel. vriend Pe- kaï trus, nu mijn bestaan toch voor U q bekend geraakt is, wil ik U mijne [geschiedenis vertellen, luister oed. eer dan duizend jaar geleden zijn ier eenige Paters aangeland, aakten een spelonk als eerste verblijfplaats en op eenige jaren tijd hadden zij een klooster gebouwd. Het Klooster der Sterheeren. Op zekeren dag kwamen hier zeven heeren aankloppen en vroegen om als Sterheeren mogen aanvaard te worden. Het waren zeven hoogge leerde menschen en in het begin gaven zij dikwijls blijken van be gaafdheid Ze geleken alle zeven toch zo fel op elkander dat men ze de «zevenling» noemde. Daar ze veel slimmer waren dan Pater- Overste, wilden ze naar hem niet luisteren en deden altijd het tegen overgestelde van wat hij hen vroeg. Als hij hen iets zegde, antwoordden ze alle zeven tegelijk op den zelfden toon, zoodanig dat men zou ge zworen hebben dat er maar eenen persoon was die sprak. Eens had den zij een order van Pater-Overste durven beknibbelen. Vol gram schap vond hij anders geen verwijt dan hen naar het hoofd te slinge ren: Ik kan U niet beter vergelijken dan een EEN lijf met ZEVEN kop pen! Zelf verwonderd over deze vergelij king beraamde hij eene eigenaar dige wraak. Hij riep de hulp in van O.L. HeerenDezeveranderdezein eenen draak met zeven koppen... die draak ben ik! Ik ben gelast met het bewaken der schatten van het Klooster tot 500 laar na dat de laatste Sterheer afge storven is. Die vijfhonderd jaren zijn bijna om Mijn rijk is dus bijna uit... Petrus: Vertel mij nog eens wat over het leven en de dagelijksche bezigheden der Sterheren? Draak: Daarover kan ik U niet veel vertellen., zij, mochten nooit het daglicht zien. Maar het was hun niet verboden andere makkers te gaan bezoeken of te ontvangen. Zij vervaardigden dus gangen onder den grond, gingen de Karmelieten bezoeken. Ja. ze gingen zelf naar het Klooster Afflighem. Petrus: Maar er zijn toch nog an dere gangen, in andere richtingen? Draak: Ja, gij hebt gelijk! Ik hoor wel dat gij goed op de hoogte zijt. Iedere Sterheer moest zijn graf zelf maken, zoo ver mogelijk van de algemene verblijfplaats gelegen. Zij hebben dus geheel hun leven lang, alle dagen, elk zijn gang gegraven. Het vertrekpunt was hier onder den H. Johannes. En daardoor komt het dat gij in alle richtingen, onder den vorm van eene ster, onder- aardsche gangen zult vinden. Petrus: Ah! Nu begrijp ik den oor sprong van het woord «Sterfteer». Maar zeg mij nu eens: zijn die Hee ren allemaal gestorven? Draak: Maar ja, jongen. Sinds vijf honderd jaren dat ik hier en onder de Grote Markt ronddwaal heb ik niemand meer ontmoet. In lene kier verschitj menier Peiteris, hè wringt hem ghiel dicht teigen den draok en al beivenen, zènne rechter woysvinger op d' hoeigte van zè rechter oeir, veizelt 'n: «Hoort ge die klok, draakje? Hoort ge die doodmarsch van Cho pin? Ziet gij ook daar al die Capu- cienen afkomen? 't Zijn geraamten gelijk... Wat is dat? Ik ben bang! Draakje lief, bescherm mij... ik ben bang!» Draak: Niet bang zijn, jongen, 't Is niets. Vijfhonderd jaar, dag op dag na het afsterven van de laatste Sterheer, moeten de zielen van al die sukkelaars mij met klokkengelui en trompetgeschal komen aankon digen dat mijne straf uit is. Gij hebt het nu zelf gehoord en gezien: morgen ga ik ook naar mijn graf, ergens onder de Grote Markt en zal ik daar de eeuwigheid afwachten. Petrus: Dan ben ik juist op tijd ge komen? Heb dank, Oh God! Draakje-lief, nu uw rijk hier uit is, zeg mij toch waar die schatten ver borgen liggen. Niemand anders dan ik heeft vermoedens van het bestaan der schatten. Wat een eer voor mij als ik aan gansch de we reld zal kunnen bekend maken dat ik, trots al de lach en de bespottin gen van eenige Aalstenaars en niet tegenstaande al de moeilijkheden welke ik te bekampen heb gekre gen, er toch in geslaagd ben de ongeloofelijke schatten te ontdek ken die sinds meer dan vijfhonderd jaren hier egens verborgen zijn. Och Draakje-lief, vraag mij alles, alles offer ik U op, alles, maar zeg het mij toch, geen oogenblik rust meer zal ik hebben vooraleer... Draak: Genoeg, beste jongen, ge noeg. Ik heb medelijden met U Ik zal U alles zeggen, maar op eene voorwaarde:.. Petrus: Oh, spreek toch! Alle voorwaarden zijn op voorhand aangenomen Doe met mij wat ge wilt, maar in 's Hemelsnaam Draak: Blijf kalm, vriend Petrus, de voorwaarde die ik U te stellen heb, is maar een kleinigheid. Gij zult mij misschien belachelijk vinden, luis ter! Eens in mijn leven heb ik een wensch uitgedrukt en die wensch is nooit verwezenlijkt. Ik heb maar eenige uren meer te leven en ik zou toch... Petrus: Wat? Toe, spreek rap! Draak: ik zou toch eens willen een Burgemeester zien... Petrus: (met een zucht) Is het maar dat? Die komt dadelijk... binnen eenige stonden breng ik hem bij U! Draak: Neen, neen, ik wil door niemand gezien worden. Kom met hem hier op deze plaats, ik zal mij verschuilen. Als ge met hem eenige oogenblikken hebt staan praten, kunt ge met hem weg gaan en al leen terug komen, dan zal ik U to nen WAT DE STERHEREN HEBBEN ACHTERGELATEN. Petrus: Ik vlieg... ik vlieg! IX Menier Peiteris vliegt de lier op, smatj den agent pekanst omveir en es ribbedebie. Sedde: (teiegn den agent) Zeg benk, g'hedj dor nogal na garla ge- goon hein? Heit 'n 'n beit g'had hè van dénnen draok? Agent: Zwoygt er af kindj, 'k geloeif woorlèk dat 'n 'n voys los heit! Sedde: awei, ge kroygt hier gelèk eh schoein wachthooizeken hein. Eh gerritjen gelèk as veir de kazei- remen? Agent: Op a gemak hein, ge zèt meh dennen brisseleir ni beizeg zee! Algemien gelach Nen boer komt oeik iensj span nen. Boer: Zeg sjampetter, hemme ze wee al ieved-iet gevonnen hé? 'k Zie moynhier Peéteris dao loeipe gelèk eh pjêed.. Sedde: Joos zelle! Kameroot, ze zèn dor zjist op de bliblioteik ooit- gekommen en menier Peiteris es om de verhooiswaogen geloeipen ver alles op te looin. Boer: Hé-zjiemelis-toch! 't Es ni wao zéikes! Tén blaov'ek nog eh wa stoan zelle. Sedde komt dichter ba de sjampetter, pinkt 'n oeig en prei- velt: «ha batj, de knol!» Agent: (verwonderd) Sakkerde- boere.zied'iensj! Wie dat er geer komtafgedaven. Onzen Berremies- ter en menier Peiteris! Allei, zetj ajjer 'n betjen opzoyn. Lotj ze deir! Den berremiester en menier Pei teris zèn beneen in de pit. Petrus: Ziet goed, mijnheer de Burgemeester, hier staan wij onder" den Heiligen Joahannes. Hier is het vertrekpunt van alle gangen die on der den vorm van eene ster in ver schillende richtingen loopen Langs hier naar Affligem, langs daar naar de Kastanjevesten, langs daar naar de Groote Markt, onder de Pontstraat, dat is voor ons den bijzondersten en... Burgemeester: Zeer wel, beste vriend, trés bien! Ik heb nooit aan uwe bekwaamheid en spitsvondig heid getwijfeld. Daarom heb ik U vrij spel gelaten. Nu wensch ik U veel geluk. Ik heb al genoeg ge zien.. ik voel mij hier niet goed op mijn gemak. Blijf maar hier, ik zal de weg wel vinden. Den berremiester trekt de lier op en achter hem menier Peiteris. Toensj komt menier Peiteris verom beneen, schooifelten roept: «Eh lala, draakje-lief, waar zijt gij?» (apoort) 'k Verga van ongeduld. Mijn hart klopt... het zoolang ge- wenscht oogenblik nadert. Aan mij al die schatten.. Aalstenaars lacht maar, wie lest lacht, best lacht! Arme menschen, uw toekomst is verzekerd. Morgen geene bede laars meer in Aalst. Voor mij niets dan de eer, de zelfvoldoening, alles voor die arme sukkelaars. Draakje, draakje... Draak: Hier ben ik. Hartelijken dank. Mijn wensch is verwezen lijkt. Nu heb ik ook eens een Bur gemeester gezien. Maar... dat is een mensch gelijk al de andere. Ik had mij dat geheel anders voorge steld! Een Burgemeester, dat moet volgens mij een buitengewone per soon zijn, zoo een felle, machtige kerel, door gansch de bevolking gekozen en geëerd, waarvoor ie dereen, oud en jong, groot en klein, zijn leven zou ten beste stel len. Maar als ik U daar beiden zoo zag staan vroeg ik mij af, wie wel den Burgemeester was. Maar en fin, dat is nu gelijk. Daar. vóór mij., twee stappenklopt daar! Ja trekt die plank weg en ge zult vinden WAT DE STERHEEREN HEBBEN ACHTERGELATEN. Adieu Pieter, ahahah! (schaterlach) Den draok es piep! Menier Peeiteris twoyfelt 'n betjen en... trekt meh geweldj de plank weg. In iene kier springt 'n achterooit, nèpt zennen neis toe en ziet meh zèn zaklamp... «Stront... stront!» roept 'n. 't Was ne groeiten beerpit. Vol kolere lupt 'n nor boeven en zeid teigen den agent: «Ség, 't es 't er mei gedoon zee. Vandoag nog werd dad hier toe- gesmeiten!» 's Anderdaos stond er in de «Volkstem»: Wij zijn op moeilijkheden gestoten van zulken aard dat alle verdere op zoekingen totaal onmogelijk zijn...» 15.10.1926 P.S. Het antwoord van de Heer Petrus Van Nuffel, op de vraag of dit zou mogen verschijnen, luidde als volgt: Vrien Leo, een revue is een esba- tement van sottermjen waarin de auteur soms de geesels zijner saty- ren zwaait. Bij U is het echter niet overdreven en het mag verschijnen zoo als het uit uwe pen vloeiae. Als het geld op de bank ligt. kunnen de spelers wel een glaasje verdragen (EL) De toneelopvoering van «Het geld ligt op de bank», een ko medie in vijf bedrijven van Curth Flatow, werd van 14 tot en met 16 april ten tonele gebracht door toneelkring Vast als Eik ut Hofstade. De regie was in handen van William Guns, die (wegens een onderling dispuut) de rol van handelsreiziger moest overnemen van André Eeckhout. Het publiek werd handig beziggehouden: via een dia-montage konden zij ken nismaken met de akteurs en enkele flitsen uit het toneelge- beuren. Het publiek was vrij rumoerig zodat de woorden van de voorzitter verloren gingen. Hij zal bij de aanvang waar schijnlijk een welkomstwoord gesproken hebben, en wij ver moeden dat de rolverandering meegedeeld werd. Gustaaf Koenen en zijn twee zoons Willy en Fred, komen thuis van een nachtelijke in braak. Ze plunderden de dosconto-band. Er is feest, niet alleen omwille van de enorme buit, maar ook omdat Gustaaf vandaag veertig jaar wordt. Plots verschijnt kommissaris Kuipers! Eén van de zonen heeft bij de inbraak een steekje laten vallen. Staf schijnt de ge vangenis niet meer te kunnen ontlopen. Hij doet een belofte: als hij niet gesnapt wordt, zal hij veertig jaar lang niet meer in breken. En Staf wordt niet ge snapt, wegens gebrek aan be wijzen Zijn zoons, Willy en Fred wor den schoolhoofd en eigenaar van een drukkerij. Als vader Staf (dag op dag) veertig jaar later zijn volgende inbraak plant, proberen zij hem tegen te houden: zij willen hun karrrière niet zien verloren gaan. Vader haalt hen toch over en ze ple gen samen een inbraak op een lege bank. Staf voelt zich bela chelijk gemaakt en besluit op zijn eentje de nieuwe bank aan de overkant te overvallen. Hij onderzoekt alles, zelfs een handelsreiziger in alarmsigna len komt de nodige inlichtingen verstrekken. Op de dag dat Gustaaf zijn slag wil slaan, ziet hij vanuit zijn raam een echte dievenbende aankomen. Zon der schrik rent hij de straat op, gewapend met een koevoet, en overmeestert de gangsters, die «zijn» geld van de bank kwa- man halen. Daarbij wordt hij lichtjes ge wond maar zeker gevierd. Zijn aanstaande schoonzoon, zoon van de politiekommissaris die Staf nooit kon vangen, vraagt op de man af, hoe hij steeds onsnapbaar bleef. Het een voudige antwoord, dat niemand verwachtte was: ik huurde eerst een kluis in de bank. De buit werd er nadien ingestopt, zodat het aeld op de bank laq. Maar vader Staf was ondanks alles weer op het goede pad, zodat de zoons niet meer moesten vrezen voor hun toe komst ZWAKKE VERTOLKING Op dit punt zouden wij heel wat kunnen afbreken, maar wij wensen er rekening mee te houden dat alle spelers ama teurs waren. Toch kregen we de indruk dat enkele akteurs het stuk «recht» hielden, terwijl de andere voor de gelegenheid een stukje kwamen deklame- ren. Zij waren er zich soms niet zetels zorgden voor een overladen geheel Een zijhokje was voorzien voor de materia len die een inbreker nodig heeft. Het geheel gaf een over laden, maar tegelijk een echte indruk: zelfs de deurbel en een heuse kapstok waren aanwe zig. Onder de trap was een kin- derwieg neergezet, waaruit tot vervelends toe «kindergezang» weerklonk, zodat de meeste verwarming te wensen over: een kachel en drie «wafelij zers» met gas. Wij vroegen ons af: wat zou er gebeuren indien, het brandt? Door de smalle in gangsdeur zouden slechts weinig mensen buiten geraken. Verscheidene toeschouwers staken (zelfs tijdens de voor stelling) rustig een sigaretje op, dat ze nadien op de vloer uit trapten. Alles bij elkaar menen wij dat dergelijke praktijken riet goed te keuren zijn. Hadden de spelers wel een nooduitgang? Is dit wel verantwoord? van bewust dat ze op een to neel stonden: met de rug naar het publiek mag men niet spre ken. Vaak werd het té stil spre ken een oorzaak van een ssst-gemompel en een niet- verstane passage. Sommige akteurs zaten niet in de rol van het personage dat ze moesten uitbeelden, zodat enkele situa ties verkeerd werden uitge voerd en daardoor eveneens onbegrepen bleven. Door al deze tekortkomingen werd er (voor een komedie) weinig ge lachen! Tegelijkertijd vonden wij het spijtig en vervelend dat twee spelers een spraakge- brekje hadden (of deden zij als of?). Ofschoon er zeer veel fou ten waren, werd het geheel toch gewaardeerd door het op gekomen publiek. Zij houden van hun toneelgroep, wat be wezen werd door talrijke aan wezigheid (zelfs van jeugdige kijkers). Anderzijds is dit een gevaar voor de toneelvereni ging: indien de zaal toch steeds volzet is, dreigt dit de kwaliteit van de spelers te verminderen. Met de gevolgen van dien FUNKTIONEEL DEKOR Het dekor werd ontworpen door Johan Brondeel en William Guns. De uitvoering ervan be rustte bij Johan Brondeel, Mark Daelman, Freddy Herssens, Luk Lorie. Geert Van der Eist, Mark Gielens, Myriam Arijs. Mieke Leemans en .het stadsbestuur van Aalst. Het toneel was zeer gevuld: een trap, kast, tafel en stoelen, toeschouwers sommige zinnen niet konden verstaan. Het bleek tenslotte teveel. De men sen werden steeds rumoeriger! Toch werd het geheel optimaal gebruikt. Sommige scènes speelden zich af in de eetka mer, andere in de zetels, terwijl de trap vaak als vluchtplaats gebruikt werd. AKKOMODATIE LAAT TE WENSEN OVER De zaal is wel voorzien van een toneel. Ons inziens is zij echter niet geschikt om een voorstel ling als deze in te geven. Door de veel te hoge zoldering ging een groot deel van de akoes tiek verloren. Vooreerst liet de DE ROLVERDELING: Gustaaf Koenen (vader- inbreker) Dirk Daelman, Erika (zijn vrouw) Ann Daelman, Bet- tie (zijn dochter) Ann Daelman. Fred Koenen (zijn zoon) Hend rik Wynendaele, Willy Koenen (zijn tweede zoon) Hugo Roels, Connie (Willy's dochter) Da nielle Bruylandt, Walter Kui pers (politiekommissaris) Erik Van Gijsegem, Hans Kuipers (journalist en zoon van Walter) Erik Van Gijsegem. Goethals (handelsreiziger) William Guns in vervanging van André Eeck hout, Van Hemelrijk (bankdi- rekteur) Luc Van Neck. Politieagent: Geert Van der Eist. Vast als eik en liet geld ligt op de bank (EL)

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Voorpost | 1978 | | pagina 13